GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Vereer den HEERE van uw goed”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Vereer den HEERE van uw goed”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vereer den HEERE van uw goed, en van de eetstelingen aller uwer inkomsten. Spr. 3 : 9.

Ge weet w*t vereeren is.

Ge vereert [niet wie beneden u staat, noch ook wie geheel uws gelijke is, maar ge vereert uw meerdere, die boven u staat en tegen wien ge opziet. Vereeren is eer betoonen, eer bewijzen, niet in woorden alleen, maar ook door een daad, bij \ooikeur door een aangeboden geschenk. Kinderen van een niet te gtoote school vereeren hun meester op zijn jurfeest met een aandenken^ Men vereert den jubilaris die zijn festijn van jaren viert. Men vereert rijn Vorst of Vorstin door het aanbieden van een somme gelds, ter harer beschikking, of door een kunstwerk. Ea zoo ook kan men zijn God vereeren door geld te spillen aan iets dat zijn Naam verheerlijkt.

In dit vereeren ligt dit eigenaardige, dat 't niet geschiedt om in eenige behoefte te voorzien. Wie den Heere van zijn goed vereert, doet dit niet, omdat hij zich inbeeldt dat de Heere dit van noode heeft. De Almachtige kan zelfs niet ' gedacht worden ala eenig ding .behoevende. Zelfs

vau een Vorst geldt dit. Het volk biedt un zijn Vorst geen aandenken om hem uiteenigen nood te redden. Veeleer omgekeerd acht wie zijn Vorst vereert, zichzelf geëerd, zoo zijn Vorst zijn gave wil aannemen. En ditzelfde geldt nu nog veel sterker bij den Heere onzen God. Wie God van zijn goed vereert, wacht niet op dankbetuiging, maar verzelt veeleer sijn gave van de bede, of zijn God zoo genadig wil zijn, om zijn gave uit zijn hand aan te nemen.

Van oudsher droeg zulk een gave, waarmede men zijn God van zijn goed vereerde, den naam van een offerande. Elke tempel had zijn altaar, en op dat altaar werd eerbiediglijk het offer der vereering opgedragen. Zoo was het bij alle heidensche volken, zoo was het ook bij Israel, en ge weet, vooral uit Leviticus en Numeri, met wat nauwkeurigheid de dienst der offeranden dooi Mozes, in den naam des Heeren, omschreven was.

Nu vielen deze dagelijksche offeranden met het Nieuwe Testament weg, niet zóo dat ze geheel vervielen, maar dat ze een ander karakter aannamen, en geheel om werden gezet in vrije liefde-uitingen en vrije betooningen van eerbied. De schuld-en zondoffers laten we hierbuiten. Die gingen over in de offerande aan bet Kruis volbracht. Maar aan Israel waren ook geheel andere offeranden opgelegd, die niets met de schuldoff^rande uitstaande hadden, en dit juist waren de ofTeranden der vereering

In Christus Kerk heeft alzoo elk levend lid voor zichzelf te beslissen, op wat wijs en in wat vorm hij Gode van zijn goed vereeren zal. Telken jare ads we weer een nieuwen tijdkring intreden, hebt ook gij u af te vragen, of het tot die vereering van uw God met uw goed ook bij u placht te komen, en voorts u zelf den regel te stellen dien ge ook in dit nieuwe jaar voor de kwijting van dezen heiligen plicht volgen zult.

In Hoomsehe kringen legt men hierbij den nadruk op wat men voor zijn Kerk doet; onder ons oordeelde men al spoedig, dat dit te ver ging, en legde men meer nadruk op wat men deed voor de armen en voor de lijdende menschheid. Niet dat er volstrekte tegenstelling bestond, zoodat men onder Rome alles voor de Kerk en niets voor de lijdende menschheid over had, of ook omgekeerd onder ons de Kerk geheel vergat. Het onderscheid was slechts betrekkelijk. Maar dit onderscheid leidde er onder ons toch niet zelden toe, dat men de Kerk al te zeer verwaarloosde, en geheel den offerdienst op de armen saamtrok. Doch hoe goed ook oorspronkelijk bedoeld, verliepen we hierdoor toch allengs in een toestand die stellig af te keuren valt, en die het uw God vereeren van uw goed niet tot zijn recht deed komen. Veel kerken zijn verwaarloosd op een manier, die niemand op zijn eigen huis zou willen toepassen. Dat bij een kerk een toren hoort, als zinbeeldige heenwijzing naar het Vaderhuis daarboven, is bij de hUnderden Kerken die in de laatste halve eeuw gebouwd zijn, zelfs niet ingedacht. En wat veel erger nog is, en in zonde dreigt over te gaan, er bestaat hier een kwaad ook in het schamele geld, waarmede meer dan een gemeente haar herder en leeraar afscheept, waar toch reeds de Kantteekenaar op Spreuken 3:9 er zoo met nadruk op wijst, dat het vereeren van zijn God met zijn goed, allereerst ziet op het plichtmatig instandhou den van Gods Kerk en van haar dienaren.

Ook al is het, dat ge zelf geen behoefte gevoelt aan het bezit van een herder, toch hebt ge te verstaan, dat Gods eere wil dat er een Kerk van Cbristus in uw woonplaats zij, en meebrengt dat deze Kerk van Christus er niet zijn kan, zoo ze niet èn een huis des gebeds èn een voorganger bezitte. Geheel afgescheiden van alle menschelijke behoefte, is het Gods eere die hier voorziening in deze twee eischt. Er moet een Kerk zijn, en in die Kerk moet een voorganger kunnen optreden, en de eere uws Gods hangt er aan, dat het aan die Kerk te zien zij, dat ge het huis uws Gods niet vervallen laat, en dat die voorganger zonder zorge met terdaad van de Kerk leven kunne.

En hierin nu schoot dusver zoo menigeen te kort. Voor de zending was dan nog warmte, en ook van de' zending kan gezegd, dat wie er mild voor bijdraagt, zijn God van zijn goed vereert, want ook de zending bedoelt de eere Gods in het land der ongeloovigen hoog te houden. Maar zelfs onder hen, die voor de zending met den hartstocht der liefde ijveren, vindt ge er* maar al te velen, die, gevraagd voor hoeveel ze op hun jaarlijksch budget tun God van hun goed vereerden in den dienst van zijn Kerk en van zijn gezonden dienaar, het uiterst klein bedrag haast niet zouden durven noemen, dat daarvoor stond aangeschreven. Een schier nietswaardig bedrag dat dan veelal meer nog uit plicht, omdat't fatsoenshalve niet anders kon, dan uit de offervaardigheid om zijn God van zijn goed te vereeren, was ingegeven.

Wie er nu zoo voorstaat, toont nog niet te begiijpen wat Gereformeerd geven is. Er is toc tweeërlei geven. Een geven om u over menschelijken nood te ontfermen, en een geven om Gods wil. En alleen het laatste mag op. den eerenaam van Gereformeerd aanspraak maken. Of ge voor uw armen, of ge voor uw kranken, of ge voor uw zending, of dat ge voor uw Kerk geeft, het moet, zal 't wel zijn, al te gader een geven om Gods wil zijn. „Voor zooveel ge dit aan een der minste broederen gedaan hebt, zoo üebt gij dit aan Mij gedaan!" EQ juist dit is er zoo veelszins uit. Het is zoo vaak alles eigen barmhartigheid waarop men drijft, in stee van te roemen in een door God in onze harten uitgestorte barmhartigheid, die ons prikkelt en aandrijft om onzen God in zijn armen te vereeren. Wij altoos achteraan, en altoos onze God als de Werker aller liefde en ontferminge voorop! Wie geeft uit eigen barmhartigheid, int zelf den dank van den beweldadigde in; daarentegen wie om Gods wil gat, dankt zijn God dat hij geven kon en mocht. Een tot op den wortel der zaak doordringend verschil; zulk een verschil, dat het geven uit zichzelf soms tot zonde kan worden als een tekort doen aan de eere zijns Gods.

En staat dit nu, althans onder ons Gerefor meerden, op den voorgrond, dat alle geven een geven om Gods wil moet zijn, dat alle gift voor zending, Kerk of armen afgezonderd, gegeven moet worden in Zijn naam, in Zi^n dienst, en opdat Hij, onze God, er door verheerlijkt worde, dan behoeft 't er niet eens te worden bijgezegd, dat de dienst van God in zijn Kerk en in zijn gezonden dienaren nooit bij 't andere achter ms^ staan. Dan toch verstaat een ieder, dat de eere Gods 't meest rechtstreeks aan zijn Kerk hangt en in zijn Kerk uitkomt. Al 't andere komt er eerst door de Kerk, want de binding der zielen aan bun God komt eerst door de Kerk tot stand. Het juiste evenwicht hierin te vinden en te bewaren, is de hooge kunst van 't Christelijk leven. Wie om de Kerk zijn armen verwaarloost, doolt evenzoo van 't rechte pïd af, als wie om zijn armen zijn Kerk en haar dienaren laat verarmen. Gods eere hangt aan beide, en alleen een gemeente die letde naar eisch verzorgt, vereert haar Godgodvruchtiglijk van haar goed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Vereer den HEERE van uw goed”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's