GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mij is gegeven allle macht in hemel en op aarde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mij is gegeven allle macht in hemel en op aarde”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Matth. 28 : 18.

Vooral in dagen als thans, nu het lot van land en volk zoo breed beslag legt. ook op ocse Christelijke kringen voelt men 't zoo gedutig, op wat bedroevende wijze nog telkens aan de majesteit van den Christus wordt te kort gedaan. Niet omdat men 't £00 bedoelt, maar' nit gebrekkig geloofsinzicht.

Telkens toch kunt ge uitingen beluisteren, alsof onze Heiland ons eeniglijk geschonken ware om ome ziel van den eeuwigen dood te redden. Dorst naar zaligheid waakt in de ziel op. Men iroelt, hoe 't zondige in ons wezen die zaligheid uitsluit. En nu grijpt men den Christus aan, om in hem te bezitten „den vrede door bet bloed zijns kraises". Breekt nu het geloof door, dan voelt men zich in eeuwige liefde un den Cbristus als zijn Middelaar verbonden; men weet zich door Jezus gered en met zijn God verzoend; en kent nu vanzelfde heilige aandrift, om in Jezus' dienst zijn leven uit eeuwige dankbaarheid te besteden. Van die ure af wordt Jezus dan voor den verloste zijn hoogste Leeraar en zijn eenige hoogepriester, en in een dank die in woorden niet anders dan stamelen toelaat, knielt men neer bij 't Kruis.

Maar dsarmee acht men dan ook dat't afgedaan is. Wat toch zou men nog meer begeeren ? Jeius heeft u van den eeuwigen dood gered en gij hebt u in geloofstrouw als een verloste aan uw Heiland verbonden.

Doch wat men niet voelt, wat men niet inziet en vaar men niei op ingaat, is het derde stak der Belijdenis, dat diezelfde Jezus niet alleen once hoogste Leeraar en onze eenige Hoogepriester, maar o$k ome eeuw/ge Koning is, en dat we in diepe eerbiedenis ook die koninklijke majesteit van den Middelaar hebben te eeren. Dat derde ambt van den Middelaar loochent men wel niet; men wil't, als 't er op aankomt, zelfs van ganscher harte belijden; maar als ge nu vraagt, of met de Koninklijke majesteit van onzen Middelaar nu ook voorts in het leven gerekend wordt, of het beslag op den verloste legt, en of het zijn dagelijksch bedoelen is, om onzen Heiland ook als Koning de eere te geven die hem toekomt, — dan kan 't antwoord helaas veelal niet dan ontkennend luiden. Jezus mijn Leeraar men brengt 't in practijk bij 't lezen van 't Evangelie, zoo men eeniglijk daaruit Gods heilige openbaring wil leeren kennen Jezus mijn Hoogepriester men zingt en jubelt er van, omdat men in Jezus als zijn Verlosser mag roemen. Maar als ge nu aan dat derde toekomt, o, dan wil men t ook wel meezingen: „Leef, o Koning, leef, dat u niets weerstreev", maar voorts en verder in 't leven maakt dit Koningschap VAÜ den Christus geen indruk. Met leeft er niet uit, men denkt er niet over, men roept 't niet in, men wijdt er zich niet aan toe.

Vraagt ge, of men dan toch niet van harte belijdt, dat aan Jezus „aiie macht gegeven is in hemel en op aarde", dan natuurlijk zjvicht men voor wat Jezus zelf, vlak voor zijn hemelvaart, betuigd heeft. Wijst men er u op, hoe de Apostel des Heeren het aan de Efeziers betuigde, hoe God Almachtig de sterkte van zijn macht juist daarin getoond heeft, dat Hij den Middelaar „gezet heeft tot zijn rechterhand in den hemel, verre boven alle overheid en \i.tti5tiaxg^\), en heef talk dingen zijn voeten onderworpen^*, dan zwicht ge even willi voor dit apostolisch woord, en voelt u rijk in Hem, die gesteld is tot een Hoofd boven alle dingen. Toegekomen aan de belijdenis van zijn Konirgschap, die Jezus zelf voor Fiiatus aflegde, dringt 't zich vanzelf aan u op, wat hooge beteekenis een Koningschap moet hebbeu, dat Jezus op zulk een oogenblik tegenover den landvoogd van Rome's machtigen keiser zoo scherp naar den voorgrond schoof, dat 't opschrift op zijn kruis zelfs niet spreekt van verlossing, maar eeniglijk van zijn eeuwig Koningschap. En hoort ge Sxa. bovendien nog uw Heiland zelfs in zijn Hoogeptiesterlijk gebed betuigen, en er nadruk op leggen, dat de Vader „Hem macht gegeven heeft over alle vleesch", dan gaat er toch een nieuw en rijker licht voor u op over de zoo plechtige betuiging die Jezus ten aanhoore van zijn jongeren uitsprak: „Ja, Yader want. alzoo is geweest het welbehagen voor U. Alle dingen zijn mij overgegeven van mijn Vader, e niemand kent den Zoon dan de Vader, en den Vader dan de Zoon en wien het de Zoon wil openbaren.”

Wie kan nu deze veelvuldige uitspraken van Jezus en zijn apostelen herleien, zonder zelf te gevoelen, dat hij gedurig in de eerebiedinge aaa het Koningschap van Christus te kort schoot. Vooral het Methodisme heeft ons hierin verleid. Niet de Hernhutters. Dezen mogen soms overdreven hebben, en de aanbidding van den Drieëenigen God te weinig tot haar recht hebben doen komen, maar in Hernnhut althans hield men met beide handen aan de belijdenis van den Christus als o& zen Hesre en onzen Koning vast. Het Methodisme daarentegen drong zoo eenzijdig, bijna uitsluitend, enkel op de verlossisg van onze ziel aan, dat de eerebieding aan Jeius schier geheel in dien nooit eindigenden dank aan den Verlosser opging.

Wel, dit zij erkend, sprak men ook onder de Methodisten steeds van den Christus als onzen Heere, en bedoelde, zoo dikwijls van den i7i; «r« gesproken werd, zoo goed als immer den Christus en niet den Vader, maar dat in dit woord Heere juist het Koningschap van Christus tot uiting kwam, werd niet doorzien en niet gevoeld. Men bleef aan het eigenlijke Verlossingswerk haogen, en aan de eerebieding voor de majesteit van den Koning van het Godsrijk weid ter nauwernood gedacht.

Dit nu heeft de Christenheid in breeden kring maar al te zeer van het aanbidden van de Majesteit van onzen Koning vervreemd, en hieruit nu is't te verklaren, dat, buiien het geloofsterrein, op het publieke etf van 't leven, niet dan bij hooge uitzondering met het Koningschap van Christus gerekend wordt. Vooral in de Engehche en Amerikaansche stichtelijke litteratuur merkt ge 't dan ook, hoe bij alle warme hulde aan den Christus als onze Middelaar, in de zake van land en volk zoo goed als nimmer met Jezus' Koningschap gerekend wordt.

Gelukkig is het ten onzent beter. Hier beheerscht de vraag van voor of tegen den Christus zelfs den geestestoon van onze Staatkundige partijen. Alleen maar, de Methodisten houden zich ook ten onzent daarvan op eerbiedigen afstand. Dat onze Heiland als onze Koning ook in de zake van land en volk meespreekt, kunnen ze maar niet inzien. De naam van Jezus raakt alleen hst leven hunner ziel, en de ziel van hen die ze tot bekeering brengen.

Juist hierin nu gaan, wie, in 't voetspoor onzer vaderen, 't Calvinistisch element tot zijn recht deden komen, vrijer uit. Nog niet genoegzaam. Aan een geestelijke epidemie als het Methodisme deed opkomen, ontkomt niemand. Maar toch, in onze engere kringen voelt men voor het Koningsschap van Jezus nog wel ter dege en komt 't althans ten deele nog tot zijn recht.

Wie naar eisch in de waarheid onderlegd is, is er zich dan ook ten volle belust van, dat 't niet anders kan. Jezus is toch de eigen Zoon des Vaders, zelf God in het volle Goddelijk-Drieleenige wezen. Hoe zou dan 't wereld-regiment van Jetus af te scheiden zijn. De Zoon des Vaders heeft zich, ons zoekend, ons bedoelend en om ons te redden, vernederd en is den menschen gelijk geworden, maar als loon op : ij& Kmis heeft de Vader aan dien Godmensch een heerschappij geschonken, die alle macht in hemel en op aarde m zich sluit, en die bij niets wat op aarde of in den hemel plaats grijpt, kan worden weggedacht. Jezus is niet enkel gekomen om te prediken, maar beeft in zijn wonderen het bezit van een heilige wilsmacht van Koninklijke majesteit reeds destqds gedurig geopenbaard. En daar onzer ziele zaligheid samenhangt met heel ons leven, en ons persoonlijk leven met 't lot van volk en vaderland, en 't lot van volk en vaderland met alle wereldgebeuren, zoo voelt toch al wie 't indenkt, dat onze Heiland ook ons persoonlijk niet bij de verworven vetlossing behoeden kan, zoo hij niet als Heer en Kooicg alle dingen aan zich onderworpen heeft en alie dingen in naam des Vadeis regeert. Regeert in ons ziels* leven. Regeert in ons haislijk leven. Regeert in 't leven van ons volk. Regeert in de Kjninkrijken der «arde, en i» de heirscharen der ngelen. Regeert met alomvattende mogenheden n 's Vaders hoogheiligen naam.

Dit nu voelt men ook op dit oogenblik weer. Is de majesteit van Jezus als uw Koning voor een waarheid en werkelijkheid ook in wat ver het lot van uw Vaderland beslissen zal, an dient ge uw Koning ook in uw publiek optreden.

Te zeggen: Jezus is ja, mijn Verlosser, maar dit heeft niets met mijn liefde voor volk en vaderland te maken, ware in uw belijden van den Christus een niet te verschoonen tegenstrijdig heid.

Christus ontmoeten in de bidcel, maar buiten de bidcel uw Heiland verzaken, is ontheiliging van uw gebed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Mij is gegeven allle macht in hemel en op aarde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's