GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Doctoraat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Doctoraat.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

Het beroep dat de voorstanders der kerkelijke opleiding op de Heilige Schrift doen, gaat derhalve niet op,

Wat het Oude Testament betreft, is er van een kerkelijke opleiding zelfs geen sprake geweest. De eenige opleidingsschool, waarvan onder Israël in dezen zin sprake is geweest, waren de zoogenaamde sprofetenscholen". Nu hebben we reeds vroeger opgemerkt, toen we bespraken, hoe onze Vaderen op deze profetenscholen zich beriepen, om daaruit de noodzakelijkheid van schoolopleiding voor de Dienaren des h b b l s h a e z n oords te bepleiten, dat deze profetencholen niet uitgingen van het priestercollege te Jerusalem en geen kerkelijk karakter droegen. Noch van de profetenschool te Gilgal, noch van die te Bethel, noch van die te Jericho lezen we, dat ze in eenig verband stonden met de priesters in Jerusalem. En degene, die vermoedelijk de stichter van deze profetenscholen is geweest, nl. ^Samuel, was juist geen priester, maar Richter, d.w.z. een Overheids persoon. Ook de latere scholen der Rabbijnen, die in de dagen van den Heere Jezus bloeiden en waaraan een Saulus is opgeleid, waren geheel onafhankelijk van het priestercollege en stonden niet zelden zelfs min of meer vijandig daartegenover, gelijk Schürer in zijn Geschichte des jüdischen Volkes im Zeitalter Jesu Christi, terecht heeft opgemerkt.

In het Nieuwe Testament staat de zaak zeker eenigszins anders, want al is ook hier van een kerkelijke opleidingsschool nergens sprake, toch heeft er ongetwijfeld een opleiding door de Apostelen van de a.s. ambtsdragers plaats gevonden. Toch meene men daarom niet, dat deze opleiding gelijk stond met wat we thans de opleiding, tot den Dienst des Woords noemen. Gelijk we in ons voorgaand artikel reeds opmerkten, was van zulk een wetenschappelijke opleiding destijds geen sprake, omdat de Heilige Geest, door bijzondere charismata of ambtelijke genadegaven mede tedeelen, de personen die tot het ambt geroepen werden, buiten den weg van studie om onmiddellijk en rechtstreeks daartoe bekwaamde. Het duidelijkste voorbeeld daarvan ziet men in Timotheus. Wanneer de Apostel Paulus iij I Tim. 4 : 14 en II Tim. 1 : 6 Timotheus vermaant om de gave die in hem was, om te vermanen en te leeren, op te wekken en te gebruiken, dan voegt hij er aan toe, dat die gave hem gegeven was door de profetie met oplegging der handen des ouderlingschaps; op buitengewone en wonderbaarlijke wijze had Timotheus dus deze ambtelijke gaven ontvangen die noodig waren om het ambt recht te bedienen, en wel doordat de Apostel Paulus hem bij de wijding tot Evangelist de handen opgelegd had. Paulus spreekt toch xvan de gave Gods, die in u is, door de oplegging mijner handen". Nu stemt ieder toe, dat deze bijzondere mededeeling van ambtelijke genadegaven in onze dagen opgehouden heeft; niemand ontvangt door »de oplegging der handen" tegelijk de gaven voor het ambt noodig. Reeds daarom kan wat in het Nieuwe Testament staat, ons niet tot een exempel wezen. Wat toen onpiiddellijk door den Heiligen Geest geschonken werd, behoort thans langs den weg van ernstige wetenschappelijke studie en gebed vetkregen te worden. En juist voor deze Wetenschappelijke studie geeft het Nieuwe Testament ons geen regel, omdat ze destijds geen eisch was. Het eenige voorbeeld, waarop onze Vaderen zich beriepen, was dan ook Paulus, omdat deze bij uitzondering wel een wetenschappelijke opleiding genoten had, maar deZc opleiding geschiedde in de school van Gamaliel.

Met deze wetenschappelijke voorbereiding verwarre men dan ook niet het onderricht, dat de Apostelen aan de Evangelisten en Dienaren des Woords gegeven hebben. Dit onderwijs droeg toch een geheel ander karakter en diende om hen. die oorspronkelijk Joden of Heidenen waren, met de Christelijke religie bekend te maken. Paulus zelf was wetenschappelijk reeds vplkomen toebereid voor zijn taak, toen hij de leerschool van Gamaliel doorloopen had, maar hij kon toch niet als Apostel optreden, zonder eerst bekeerd en in het Christendom door Ananias onderwezen te zijn. Ook Apollos, de beroemde Schriftgeleerde, was wetenschappelijk kundig genoeg, maar hij moest eerst door Aquila en Priscilla nader onderwezen worden in het Christendom, voordat hij als prediker van het Evangelie kon optreden. Deze »onderwijzing in de Christelijke religie* die reeds eisch was voor elk, die gedoopt wilde worden maar natuurlijk nog veel meer eisch voor ieder, die als ambtsdrager zou optreden in de Christelijke Kerk, maar met de wetenschappelijke opleiding voor het ambt heeft zij niets uitstaande.

Nu spreekt het wel vanzelf, dat deze nadere onderwijzing in de Christelijke religie aanvankelijk door de Apostelen zelf is gegeven aan hun medehelpers, zooals een Timotheus, Titus, Crescens e. a., en evenzoo, dat toen de Kerk zich uitbreidde en deze medehelpers als Evangelisten optraden om kerken te stichten en ambt.sdragers in deze Kerken aan te stellen, op hen de taak kwam te rusten, om te zorgen, dat ook deze ambtsdragers vooraf in de Christelijke religie onderwezen werden. Onder de eischen, die de Apostel Paulus in I Tim. 3 : 2 voor het opzienersambt stelt, was immers ook deze, dat eenopziener »bekwaam moest zijn om te leeren< i.. Die gave om te leeren was een bijzondere genadegave van den Heiligen Geest, maar de Apostel, die Timotheus waarschuwt om »niemand haastelijk de handen op te leggen« (I-Tim. S : 22) d. w. z. hem niet te spoedig en zonder behoorlijk onderzoek tot opziener te ordenen, vermaant Timotheus om vooral deze opzieners in de Christelijke leer wel te onderwijzen. «Hetgeen ge van mij gehoord hebt onder vele getuigen, zoo schrijft hij, betrouw dat aan getrouwe menschen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leeren«, (II Tim. 2 : 2). Van een wetenschappelijke opleiding in de Theologie is hier wederom geen sprake; Paulus wil alleen, dat Timotheus dezen ambtsdragers eerst met den inhoud van het Evangelie zal bekend maken, voordat hij als opzie> ners hen aanstelde.

Nil ligt hierin zeker een regel, die voor heel de Christelijke Kerk geldt en ook door elke Christelijke Kerk wordt opgevolgd. Want elke Kerk, die zendelingen uitzendt in een heidensch land en dezen last geeft om daar Kerken te stichten en ambtsdragers aan te stellen, zal evenzeer aan deze zendelingen voorschrijven, dat ze niemand als opziener in het ambt zullen stellen, zonder hem vooraf behoorlijk onderwezen te hebben in de Christelijke religie. Er kan in zulk een heidensch land niet aan ge dacht worden, de a. s. "ambtsdragers eerst naar een Christelijke Hoogeschool te zenden, om daar opgeleid te worden. De Zendingsdienaar zelf moet dit onderwijs geven, eerst catechetisch onderwijs voor degenen die gedoopt willen wprden en straks een nog verder en dieper gaand onderwijs aan degenen, die hij als »opzieners" zal aanstellen. Zoo doet elke Christelijke Kerk op haar zendingsterrein; en er is zelfs geen het minste bezwaar tegen, dat een zendende Kerk deze taak speciaal opdraagt aan een der missionaire Dienaren, zooals dit namens onze Gereformeerde Kerken op Java geschiedt door Ds. Bakker. - WS^ÊS^ •

Wanneer men zich echter vooral op dezen tekst beroepen heeft om daaruit of te leiden, dat dus de Kerk zelf en veel door middel van haar ambtsdragers voor de opleiding van haar a. s. Dienaren te zorgen heeft en zij dit alleen doen kan en mag, dan zaF toch ieder thans wel voelen, waarom deze gevolgtrekking niet opgaat.

Vooreerst is het zeker niet de bedoeling van den apostel geweest, dat deze onderwijzing in de ChristelijJ< e religie alleen door de ambtsdragers der Kerken en niet door de particuliere geloovigen zou mogen geschieden. Van , zulk een hoog-kerkelijke opvatting, alsof het ambt alleen daartoe geroepen en bevoegd zou wezen, weet het Nieuwe Testament niets af, waar juist altijd het algemeene priesterschap der geloovigen op den voorgrond staat. Trouwens, de Apostel Paulus zelf heeft deze onderwijzing in de Christelijke religie niet van de »ambtsdragers« maar van een eenvoudig discipel Ananias ontvangen. En ApoUos, die een jonger van Johannes den Dooper was, is onderwezen door Aquila en Priscilla: Hand. 18:26); de onderwijzing van dezen uitnemenden prediker van het Evangelie heeft dus evenrriin plaats gevonden door een kerkelijken ambtsdrager, maar door twee particuliere geloovigen, waarvan één nog wel een vrouw was.

In de tweede plaats vergeet, wie op het woord van Paulus zich beroept, dat hier sprake is van den scndingsarbcid onder de lieidenen'\ maar niet van een geordende en gevestigde Christelijke Kerk. Wanneer onze Kantteekenaren bij II Tim. 2 : 2 verwijzen naar Titus .1:5, waar Paulus aan den Evangelist Titus gelast »van stad tot stad ouderlingen aan te stellen gelijk hem bevolen was", dan geschiedt dit om duidelijk te maken, waarom deze opdracht-aaij Timotheus gegeven wordt, nl. met het oog op zijn taak als Evangelist om overal ambtsdragers aan te stellen in de pas gestichte Kerken. Nu zal wel niemand er aan denken, op grond van Titus 1 : 5 aan onze Dienaren des W'oords den last te geven van stad tot stad te gaan reizen, om overal ouderlingen aan te stellen. Dienaren des Woords, die dit thans in onze Kerk wilden doen, zouden al spoedig gevaar loopen met de tucht kennis te maken. De Roomsche Kerk heeft zich steeds op dit woord van Pauius beroepen om daarmede het bisschoppelijke ambt te verdedigen, want volgens haar volgt uit dit voorschrift, dat er Bisschoppen moeten zijn, die boven de plaatselijke Kerken staan en daarom in elke plaatselijke Kerk de ouderlingen (of priesters) aanstellen. Maar de Gereformeerde Kerk heeft van zulk een bisschoppelijk ambt niets willen weten en terecht geantwoord, dat wat Paulus hier aan Titus schrijft, een gansch exceptioneele toestand gold, met het oog op de stichting der kerk, maar dat dit niet meer gold voor een reeds; gestichte en gevestigde Kerk'. Men zou dan met evenveel recht den kinderdoop kunnen afkeuren en de voorstanders van den bejaardendoóp in het gelijk kunnen stellen, want in het Nieuwe Testament is van kinderdoop nergens met zoovele woorden sprake en wordt veeleer overal ons verhaald van volwassenen, die na belijdenis des geloofs gedoopt zijn geworden. Sterk staat men tegen al deze beroepen op hetgeen in de Apostolische Kerk geschiedde, alleen dan, wanneer men lilaar en duidelijk inziet, dat de Apostolische Kerk een zendingskerk - was. Ook nu nog is in een zendingskerk de kinderdoop uitzondering en de bejaardendoóp regel; worden ook nu nog'de .zendingsdienaren geroepen van stad tot stad te gaan en daar medehelpers in het Evangelie aan te stellen, die 't Woord Gods verkondigen. . Maar in een gevestigde Christelijke Kerk kan deze 'regel niet meer gelden ; noch. bij den doop; : och' bij de aanstelling der ambtsdragers. Maar welk recht heeft men dan om hetgeen de Apostel Paulus aan Timotheus in II Tim; . 2 : 2' juist met het oog op dezen raissionairen arbeid schrijft, tot een blijvenden regel voor de Kerk te maken?

En eindelijk, wat alles afdoet, de voorstanders van de kerkelijke opleiding winnen met dit beroep op fl Tim. 2 : 2 niets voor hun opvatting. Indien hetgeen Paulus hier aan Timotheus schrijft, inderdaad een Goddelijk gebod is, hoé'de'opleiding altijd in de Kerk behoort plaats te vinden, dan mag geen mensch aan dit gebod iets veranderen ofte kort doen, maar behoort het letterlijk en stipt te worden uitgevoerd. Nu is er geen sprake van, dat Paulus aan Timotheus gelast een Synode saam te roepen, die een kerkelijke kvveekschdol zal stichten voor de opleiding en daaraan hooglèeraren zal benoemen. Neen, dè last wordt gegeven aan

Timotheus zelf, d.w.z. aan een kerkelijk ambtsdrager; hij moest deze opleiding ter hand nemen en de a.s. opzieners onderwijzen. Wat thans' nóg in de zending geschiedt en in-tijden van druk en vervolging telkens, in dè Christelijke Kerk, ook in ons land, is voorgekomen, nl. da predikanten zelf leerlingen in hun huis verzamelden en daar zoo goed en zoo kwaad als 't ging hen onderwezen, is dan de eenige geordende en door God ­gewilde weg. De school der Kerk met haar hoogleeraren, die geen kerkelijk ambt bekleeden, is dan reeds een zeer ernstige afwijking van dit Goddelijke gebod; en de particuliere opleiding door de predikanten, zooals die vroeger een tijd lang in de Christelijke Gereformeerde Kerk plaats vond, is dan de eenig juiste en ware weg. Of liever, als rnen werkelijk naar het voorschrift van Paulus handelen wil, is men zelfs daarmede er nog niet. Paulus gelast niet aan een gewonen predikant om diP te doen, maar aan een bijzonderen ambtsdrager, nl. a'an een evangelisj, want dat was Timotheus evenals Titus. Nu hebben we dit ambt van evangelist in onze Kerken niet, en wilde men ernst maken met dit Apostolisch voorschrift, dan moest men eerst dit ambt van evangelist weer instellen. Want niet aan het doctoren-ambt, waarvan Gods Woord niets weet, maar wel aan dit ambt van evangelist ckaagt Paulus de opleiding tot den Dienst des Woords op. En nu zegge men niet, dat we hier met opzet overdrijven, om de ' zaak in een belachelijk daglicht te stellen. Het eigenaardige ambt van Evangelist bracht in de dagen der Apostelen mede, dat deze Evangelisten, zooals uit Titus 1 : 5 blijkt, overal opzieners of ouderlingen hadden aan te stellen, en wel, gelijk onze Kantteekenaren hierbij opmerken, bepaald zulke ouderlingen, die het Woord hadden te verkondigen. Daarmede hangt het saam, dat de Apostel aan deze Evangelisten ook opdraagt, om deze opzieners vooraf in de Christelijke religie te onderwijzen. Maar hieruit volgt zeker niet, dat dit de roeping zou zijn van een gewonen Dienaar des Woords. Wat we alleen willen doen-uitkomen met deze consequentie is, hoe de voorstanders der kerkelijke opleiding met een beroep op dit woord van den Apostel Paulus geen stap verder komen. Wat Paulus aan Timotheus schrijft, hangt saam met de buitengewone omstandigheden en de buitengewone ambten, die de Kerk destijds bezat, maar dit kan juist uit dien hoofde voor ons geen blijvende regel wezen, waar we te doen hebben meteen gevestigde Kerk, waarin dit ambt van Evangelist zelfs ondenkbaar zou wezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Het Doctoraat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1914

De Heraut | 4 Pagina's