Kerkelijk toezicht op de Christelijke Scholen.
Op de jongste S)'node was door de particuliere Synode van Groningen het volgende voorstel ingediend:
De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, van oordeel, dat de bepalingen harer Kerkenorde (Art. 21, 41, 44 en 53, verstaan naar den eisch der historie) over de roeping der Kerken ten opzichte van het Gereformeerd lager onderwijs niet meer beantwoorden aan den eisch der omstandigheden, en de grondgedachten, welke hierbij gelden moeten, niet voldoende vaststaan.
besluite, eene commissie te benoemen om te dienen van advies, over deze zaak en eventueel ook voorstellen te doen, om de K. O. in overeenstemming daarmede te wijzigen. Rapport en voorstellen worden ongeveer één jaar voor de e. k. Generale Synode aan de Kerken toegezonden."
Tijd om dit voorstel te behandelen, ontbrak ; maar wel werd met goedvinden van de S)'node en van de afgevaardigden der particuliere S> 'node hun het rapport ter hand gesteld, dat Prof. Dr. H. H. Kuyper namens de CommTssie van advies over dit voorstel had ingediend. Daar dit rapport niet in de Acta der S\"node verschijnt, hebben de afgevaardigden der particuliere S\node van Groningen het in de Groninger Kerkbode laten afdrukken. We nemen dit rapport daaruit over, omdat de quaestie zeker niet alleen voor de Groninger Kerken van belang is. Het luidde aldus:
Rapport over letter G. (Kerkenorde) punt 4 van het Agendum der Grenerale Synode.
JDC PaTticuliere Synode van Groningen stelt aan de Generale Synode voor te verklaren, dat de bepalingen der Kerkenorde (Art. 21, 41, 44 en 53 verstaan naar den eisch der historie) over de roeping der kerken ten opzichte van het Gercfojmeerd lager onderwijs niet meer beantwoorden aan den eisch der omstandigheden, en de grondgedachten, welke hierbij gelden moeten, niet voldoende vaststaan, en daarom te besluiten eene commissie te benoemen, om te dienen van advies over deze zaak en eventueel ook voorstellen te doen om de K. O. in overeenstemming daarmede te wijzigen, en dat later dat rapport en voorstellen één jaar voor de e. k. Generale Synode aan de kerken zullen worden toegezonden.
Uwe commissie erkent, dat de genoemde artikelen van de K. O., waarin gesproken wordt over de roeping der kerken ten opzichte van de volksschool, niet geheel passen op de tegenwoordige omstandigheden, omdat de Christelijke school thans een geheel vnj en zelfstandig karakter draagt. Toch is dat verschil niet zoo ingrijpend als de Particuliere Synode van Groningen zich blijkbaar voorstelt, want al maken deze bepalingen bij oppervlakkige lezing - (i'el den indruk, dat de school destijds van de kerk uitging en geheel onder haar macht , stond, zoo toont toch de historie, dat dit metterdaad niet het geval was, aangezien de school uitging van de Overheid en de kerk als zoodanig over de school niet te zeggen had. Alleen in zooverre de kerk als publieke kerk destijds officieel met de Overheid in verband stond en de Overheid bij de aanstelling van onderwijzers en het toezicht op de school gemeenlijk gebruik maakte van den dienst der predikanten, kon de kerk toen meer rechtstreekschen invloed uitoefenen. De bepaling in Art. 21, dat de Kerkeraden overal zullen toezien, dat er goede schoolmeesters zijn, die niet alleen de kinderen leeren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de godzaligheid en in den Catechismus onderwijzen, wil dus niet zeggen, ' dat de Kerkeraden zelf zulke onderwijzers hebben aan te stellen, waartoe hun ook onder de Republiek de bevoegdheid ontbrak, ' maar alleen, dat zij bij de Overheid hadden aan te dringen en alle middelen in het werk hadden te stellen, dat zulke schoolmeesters aangesteld werden, aan wie de opvoeding van het gedoopte zaad der kerk kon worden toevertrouwd. In dien zelfden zin moeten dan ook de vragen worden opgevat, die volgens Art. 41 op de Classis en volgens Art. 44 bij de classicale inspectie door de visitatoren gedaan worden, of de scholen worden bezocht en of de schoolmeesters hun ambt getrouwelijk waanremen; deze vragen zien blijkens de bekende visitatie-reglementen dier dagen, waarin deze vragen nader zijn uitgewerkt, hoofdzakelijk op het toezicht, dat de Kerkeraad heeft uit te oefenen op den levenswandel en belijdenis van den schoolmeester, het religieus gedeelte van onderwijs en of zij den kinderen stichtelijke boeken in handen geven. Terwijl eindelijk in Artikel 53 alleen de 'wensch wordt uitgesproken, dat de schoolmeesters de drie Formulieren van Eeiiigheid zullen onderteekenen. Hoewel, nu de omstandigheden gewijzigd zijn, omdat onze Christeliike scholen thans van vrije vereenigingen uitgaan, meent uwe commissie toch, dat de grondgedachten die in' deze artikelen liggen opgesloten, ook voor onze dagen haar beteekenis niet verioren hebben en natuurlijk met inachtneming van de veranderde verhoudingen wel degelijk als richtsnoer hebben te gelden. Al is het schoolondcrwijs geen zaak der kerk, toch heeft de kerk groot belang bij een goed Christelijk onderwijs der jeugd en is het daarom wel degelijk roeping van den Kerkeraad, om ook nu nog toe te zien, dal er Christelijke scholen zijn en dat daaraan ook religieus onderwijs wordt gegeven ; alleen zullen de Kerkeraden daartoe thans niet bij de Overheid hebben aan te dringen, maar de Christelijke oudfers op hun plicht in dezen hebben te wijzen. En evenzeer spreekt het vanzelf, dat de Kerkeraden ook nu, zij het door con« tractueel verband met de besturen der scholen, moeten trachten toezicht te verkrijgen èn op de geschiktheid van de onderwijzers èn op het religieus gehalte van hun onderwijs. Zeker zou, wanneer de Kerkenorde thans moest opgesteld worden, deze plicht allicht ccnigszins anders geformuleerd zijn geworden, maar dit is nog geen voldoende reden, om de Kerk'enordening op deze punten te wijzigen, aangezien tegen hetgeen in deze artikelen staat uitgedrukt, geen bezwaar bestaat en ze zelfs, mits goed opgevat, wel degelijk de hoofdlijnen aangeven van de roeping, die de kerk hierin te vervullen heeft.
En evenmin als uwe commissie wijziging der K. O. in dit punt dringend noodzakelijk acht, vindt ze het noodig, dat de Generale Synode deputaten benoeme om bepaalde voorstellen omtrent deze zaak te doen. Ze oordeelt, dat de »grondgedachten", welke gelden moeten voor de roeping der Kerk tegenover het Gereformeerd lager onderwijs, wel voldoende vaststaan, aangezien het de algemeene overtuiging is, dat de scholen niet van de Kerken, maar van de ouders moeten uitgaan. (Acta van Dordrecht 1893 art. 235); dat de roeping van de Kerk is, de ouders tot de stichting van zulke scholen aan te sporen, waar ze nog niet zijnf dat toezicht van Kerkeraadswege op het onderwijs gewenscht is en dat de Kerken ook finantieel te zorgen hebben, dat de arme kinderen der gemeente van dit onderwijs gebruik kunnen maken. Hoe echter dit toezicht op het onderwijs moet plaats vinden, kan de Generale Synode niet voor allle Kerken vaststellen, daar dit af zal hangen van de plaatselijke omstandigheden en van de bereidwilligheid van het Schoolbestuur, om zulk een toezicht toe te laten. Unilateraal kan de Kerk dit toezicht natuurlijk niet regelen; de Synode kan hoogstens de Kerkeraden opwekken om te trachten dit toezicht uit te oefenen, en die opwekking ligt reeds in de genoemde artikelen van de Kerkenorde als algemeen beginsel uitgesproken.
Het is op deze gronden, dat uwe Commissie de Synode voorstelt, met alle waardeering van de goede bedoeling van de particuliere Synode van Groningen, op haar voors'tel niet in te gaan.
Namens de Commissie:
Dr. H. H. KUYPER, rapporteur. DR. H. H. K.
DR. H. H. K.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1915
De Heraut | 4 Pagina's