GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hij moet als koning heerschen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij moet als koning heerschen”.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

[HEMELVAART 19 15].

Want hij moet als Koning heerschen, totdat Hij alle de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben. 1 Corinthe 15 : 25.

Jezus ten hemel opvaren in glorie had in het midden der week plaats. Vandaar dat er geen stille Sabbathdag aan kon gewijd worden. En zoo is de heugenis der herdenking van Jezus' hemelvaart op een weekdag gesteld, en daardoor kerkelijk niet in beteekenis tot haar recht gekomen. Te minder, daar vereenigingen voor haar Jaarsaamkomsten gretigjuist van dezen feestdag alseerstenvrijen Lentedag, profiteeren. Toch mag ons dit nimmer verleiden, om het gewicht van Jezus hemelvaart, gelijk maar al te vaak geschied is, te onderschatten. De hemelvaart van den Christus blijft toch de dag van zijn troonsbeklimming. Hij voer op, om, gelijk de apostel het betuigt, van nu af te zitten aan Gods rechterhand en, van uit die plaats der hoogste eere, als Koning te heerseken. Niet dus om zijn Koningschap nog pas in te wachten als straks de Voleinding naderen zou, neen, maar om terstond na zijn zittingnemen aan des Vaders rechterhand den Koningsscepter der beheersching te ontvangen, en van die ure af een heerschappij uit te oefenen, die alle 'macht en majesteit van den machtigsten heerscher op aarde zeer verre "te boven ging. Zelfs wordt ons met nadruk betuigd, dat het einde niet kan naderen, dan nadat Jezus vooraf zal te niet gedaan hebben alle aardsche demonische macht, en alle heerschappij en kracht, die vijandig tegen den almachtigen God is opgetreden. Van daar dat zijn Koningschap moet voortduren, tot dat de laatste strijd volstreden zal zijn, en de Vader alle vijanden onder zijn voeten zal gelegd hebben, tot ten laatste ook de Dood, als allerlaatste vijand, Gode zal zijn onderworpen. Alles, zonder uitzondering, alle creaturen van wat orde ook, dus ook geheel de wereld der Engelen en der menschen, is van de ure van Jezus hemelvaart af onder hem gesteld. Niets is aan zijn macht onttrokken. Iets wat zóóver doorgaat, dat de apostel er opzettelijk bijvoegt, dat waar God zegt, dat alle dingen aan den nu gekroonden Messias onderworpen yijn, hierop slechts één geheel natuurlijke uitzondering blijft te maken. Deze namelijk, dat de Vader in die onderwerping niet deelt. De Vader die alle schepsel onder den scepter van den Middelaar heeft geplaatst, blijft zelf er natuurlijk buiten. Doch voor het overige is den Middelaar door zijn hemelvaart een macht toegekomen, die de heerschappij over al 't creatuurlijke in zich sliHt, en door niets in onze voorstelling mag worden beperkt. Die Koninklijke heerschappij van den Middelaar is ge%ndeerd in zijn Vleeschwording en in zijn ste^yen op Golgotha. »In gedaante geworden als een mensch, heeft hij zich zelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot in den dood des Kruises«. En dan volgt er in het apostolisch getuigenis: «Daarom heeft hem ook God uitermate zeer verhoogd, en heeft hem een naam gegeven, welke is boven allen naam, opdat in zijn naam zich buigen zou alle knie, in den hemel, op de aarde, en onder de aarde, en dat alle tong belijden zou, dat Jezus Christus de Heere is, d.w.z. de Opperheer en Gebieder, en zulks al tot verheerlijking van God Drieeenig.«

En zelfs, al laat men voor een oogenblik dit sterke apostolische getuigenis rusten, is het niet de Christus zelf, die vóór hij opvoer, aan wie om hem stonden, betuigde : ^Mij is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde«. En betuigde hij niet in zijn heilig gebed, eer hij Gethsemané inging: Vader, gelijk Gij uw Zoon macht gegeven hebt over alle vleesch, opdat al wat^ Gij hem gegeven hebt, hij hun het eeuwige leven geve«. Juist datgene wat reeds Johannes de Dooper uitriep: De Vader heeft den Zoon lief en heeft alle dingen in sijn hand gegeven*. Altoos weer dezelfde gedachte van een alles te boven gaande macht en heerschappij, die den Middelaar is toebedeeld. Het is de Vader, die den Christus uit den dood heeft opgewekt, en hem gezet heeft tot zijn rechterhand in den hemel, en zulks wel: gt; Verre boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende, en heeft alle dingen zijn voeten onderworpen*. Altoos weer, in wat vorm gewijzigd ook, de bezielende gedachte, die in Hebr. 1 : 3 aldus is uitgedrukt: Die is het afschijnsel zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld var» Gods zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord zijner kracht, gelijk hij nu, na de reinigmaking onzer zonden door zich zelven te weeg te hebben gebracht, gezeten is aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen*. Altijd weer het in vervulling gaan van de Profetie uit den tweeden Psalm, toen tot hem gezegd was:

»Gij zijt mijn Zoon. Heden heb ik u gegenereerd*. Zoo wordt in uitdrukkingen, die de kracht der taal doen uitkomen, telkens en op alle manier steeds weer die eene, alles beheerschende gedachte naar voren geschoven, dat de Christus niet slechts ten hemel opvoer, omdat op deze aarde, gelijk ze er toen aan toe lag, geen plaats meer voor hem was te vinden, maar inging in de hooge sfeer der Majesteit, om daar het loon te ontvangen voor zijn Vleeschwording en zijn Verzoeningswerk. Naar de mate der vernedering in de Kribbe en aan het Kruis, komt nu de verhooging in eere en glorie daarboven. Een verheerlijking niet maar als een glorie der engelen en der aartsengelen, der patriarchen en profeten, van Mozes en Elia, maar een verheerlijking, zeer verre alle ooit aan het creatuur toebedeelde glorie te boven gaande. Een machtsvoorstelling en een eeretoebedeeling, die slechts één grens kende t. w. de grens van de Majesteit van den Drieëenige zelf.

Aan de apostelen ontwaart men het dan ook, hoe ze, zoodra na Jezus hemelvaart de Uitstorting van den Heiligen Geest door den Christus is ingetreden, in geheel andere verhouding dan tot dusver tegenover hun Heiland staan. In de drie korte jaren van de omwandeling met Jezus door Galilea en het omliggende land, is er nog gedurig aarzeling, nog blijkbaar worsteling in het gemoedsleven der apostelen, hoe ze Jezus eigenlijk te verstaan hebben, en hoe ze zijn Middelaarsschap hebben op te vatten. Men voelt en merkt 't aan alles, dat ze op verre na nog niet in het volle geloof aan zijn Majesteit zijn ingegaan. Gedurig moet Jezus hen zelf nog tot krachtiger geloofsuiting prikkelen, en al komen er ook vóór Jezus sterven, verrijzen en opvaren ten heipel, gelukkige morhenten voor, waarin de belijdenis ten volle hun over de lipptO' komt, en aan hun aansluiting aan den Messias alle bedenking ontneemt, toch is zelfs bij de gevangenneming, nabij den hof van Gethsemanée, in het vluchten van de jongeren, nog altoos een innerlijke slapheid van overtuiging merkbaar, die zelfs nu nog min aangenaam aandoet. Wij voelen bij het lezen daarvan zoo telkens, dat óns dit alles niet zou overkomen zijn, en dat wij Jezus deze verdrietelijkheden zouden gespaard hebben. Zoo komt 't telkens bij het lezen van de Evangeliën weer uit, hoe de discipelen vóór Jezus hemelvaart nog niet dat vaste aangrijpen van zijn Koninklijken scepter kenden, dat thans de Christenheid bezielt. Na Jezus hemelvaart is de verhouding waarin wij tot Jezus staan, een zoo geheel andere geworden, dan de wankele verhouding die bij de jongeren zoo telkens de heilige harmonie brak. Een zoo geheel anders tegenover Jezus staan, dat zeer zeker ten deele voortkomt uit ons geloof aan Jezus' macht en majesteit, gelijk die hem thans geschonken is, maar toch ook, en veel meer nog, dat Jezus zelf uit den hemel nu op 't hart van de zijnen inwerkt, en 'door zijn Heiligen Geest die geheel andere stemming van ziel in ons te weeg brengt. Eenerzijds hangt 't ook nu nog altoos aan ons geloof, maar toch veel meer nog anderzijds aan de inwerking op ons hart, die nu van Jezus uitgaat op een wijze, zooals die vóór zijn hemelvaart niet van hem uitgaan kon. De vraag blijft nu maar, of ook onze geloofsoefening hieraan beantwoordt. Immers ook tusschen den verhoogden Christus en ons hart gaat 't niet mechanisch toe. Er is wederkeerigheid van noode. Er moet zijn, een werking van Jezus uit den Hooge op ons zielsleven, en daaraan beantwoordend een uitademing van ons zielsleven, die naar den Troon der majesteit opstijgt. En dit nu hangt aan tweeërlei invloeden, eenerzijds aan 't persoonlijke, en anderzijds aan den geest der tijden. Ons eigen leven kan zoo zijn afgeleid en in 't stoffelijk verzonken zijn, dat we tot de hooge harmonie met onzen Heiland niet kunnen opklimmen. Maar het kan ook zijn, dat we verkeeren in een kring, die zoo ganschelijk van den Christus is afgedoold, dat er geen lofzang meer voor de eere van Christus uit oprijst, en dat veeleer zelfs een drukkende macht op ons inwerkt, die de genieting van de gemeenschap met onzen Heiland telkens weer voor ons stoort, ja, ten slotte zelfs voor ons afsnijdt.

Vooral op den dag van Jezus hemelvaart gaat daarom de roepstem tot ons uit, om toch die Koninklijke eere en majesteit van onzen Middelaar weer in vollen glans voor ons zielsoog tejdoen opleven. Jezus is niet maar onze Bc^-g en Verzoener geworden, die, na zijn taak volbracht te hebben, nu in de ruste daarboven is ingegaan. Vergelijkenderwijs kan zelfs gezegd, dat het groote werk, dat de Zoon des menschen volbrengen zou, eerst na zijn hemelvaart is begonnen. Niet de grondlegging ervan. Die was in zijn Vleeschwording en Kruisdood voleind. Maar nu voort en verder. Nu het fundament gereed was gekomen, stond op dit fundament het gebouw der eere, het Huis van Gods glorie, nog eerst te verrijzen. Daarvan is de groote bouw eerst toen begonnen. Om dien bouw door te zetten en te voleinden, is de Christus ten hemel gevaren, en van die ure af nam toen het machtige werk een aanvang, dat eerst in de Voleinding van zijn Koninkrijk zijn voltooiing zal kunnen vinden.

Niet genoeg kan het daarom betreurd, dat zoo tal van trouwe discipelen en discipelinnen van den Heer, in de voltooiing van dit groote Verlossingswerk nog zoo weinig meeleven. Goddelijk hoog staat de Middelaar in hun schatting; teederlijk kan hun liefde naar hem uitgaan voor de ontfermingen waarmee hij tot ons is gekomen om ons te redden ; in aanbidding verzinkt veler ziel bij het staren op wat Immanuel aan het Kruis voor ons leed, en in dit lijden voor ons volbracht en deed. Die Goddelijke genade grijpt hen dan door het geloof wel waarlijk aan. Ze jubelen in hun uitverkiezing. En nadert de ure van hun sterven, dan kennen ze geen zoeter hope hunner verwachting dan om in het bloed des Kruises den eeuwigen vrede daarboven te vinden. Maar voor het overige beeft het Koningschap van Jezus, dat met zijn Hemelvaart inging, voor velen derzulken nauwelijks beteekenis gehad. Zij waren nu eenmaal uitverkoren, hun zonden zijn verzoend en vergeven, van hun eigen erfenisse zijn ze zeker en gewis. Doch dit alles is het groote werk van den Christus in Bethlehem en op Golgotha geweest. De volle, rijpe vrucht daarvan zal eerst in het eeuwige leven hun in den schoot worden geworpen. Dan zullen ze hun Heiland wederzien, en zal er eeuwige genieting zijn in zijn zalige gemeenschap, Alleen maar, voor het machtige werk, dat van Christus als Koning van het Godsrijk, nu reeds negentien eeuwen lang van uit den hemel, volbracht wordt, hebben ze oog noch hart. Dit gaat al buiten hen om. De zaligheid der ziel is voor hen 't ideaal. Van de komende glorie die den Christus wacht en eens uit zijn Koningschap zal oprijzen. Hebben ze nauwelijk een gewaarwording. En daarom juist is het zoo gewenscht, ja, zoo noodzakelijk, dat de Hemelvaart van den Christus en zijn zitten aan Gods rechterhand meer in het midden der Gemeente leven ga. Het moet één aanbidding onder alle verlosten van de glorie van hun Koning zijn. Een hem leven, een hem dienen, een voor hem strijden, en een meeleven met heel onze ziel en heel ons hart in die worsteling aller eeuwen, waarin de Christus de zake Gods over de zake van Satan in heerlijken jubel triomfeeren doet.

Wrange vrucht van dit verkleuren van de harmonie in het geloof der Christenheid is dan ook geweest, dat ten slotte bij millioenen en nogmaals millioenen ongedobpten ook het geloof aan het „Vrede door het bloed des Kruises" almeer te loor is gegaan. Het volle geloof eischt tweeërlei gemeenschap van ^ons zielsleven met den Heiland. Eerst, de zoen, die ons van zondaien Gods kinderen doet worden, en dan J het één zijn met Jezus en 't hem dienen in de voleinding van zijn Koningschap. Door nu schier uitsluitend op eigen redding en verzoening nadruk te leggen, en voor den glans van Jezus Koningschap half het oog te .sluiten, is wat één zijn moest, uit zijn verband gerukt. En toen men nu, vooral in Methodistischen kring, zoo schier uitsluitend op onze bekeering en toebrenging tot de zaligheid nadruk is gaan leggen, en de glans van Jezus' Koningschap niet meer in zijn eigen leven liet instralen, heeft het ongeloof ook het Kruis van Golgotha aangetast, en zijn scharen zonder getal van gedoopten nu reeds zóóver van den Christus afgedoold, dat ze voor Jezus hemelvaart niets ' meer gevoelen, van zijn zitten aan Gods rechterhand niets meer weten willen, maar dan ook er voor uitkomen, dat ze ook het verwerven van den Vrede door het bloed des Kruises niet meer van noode Jiebben. Ja, dat al wut zij van Jezus voor zich zelven behielden, niet anders kan zijn en niet anders behoefde te wezen, dan dat ze in hem een Leeraar der zuiverste gedachte, een Voorganger in den meest ide? ilen zin, of wilt ge, een hen inspireerenden Geest konden groot maken, wiens kernachtig woord en heerlijk voorgaan, ook hen nog zoo vaak van het lage afhield en weer tot nobeler gedachte was komen bezielen. Doch dit is dan ook het één en al, waarop ten slotte heel de belijdenis derzulken van den Christus neerkomt. Als Koning kennen ze den Christus niet. Aan zijn alles overschaduwende macht gelooven ze niet. Wat de Rechterhand Gods zijn zou, betuigen ze niet te verstaan. Een overgebleven woord van Jezus, het voorbeeld van Jezus, en de inspiratie van zijn nagedachtenis, dat is 't waarin ze hun kracht zoeken, en maar al te spoedig merkt men da*i, hoe licht die kracht bezwijkt. Hun ouders kwamen dan nog uit een oudere periode, en lazen althans de Schrift nog, iTiaar de kinderen voelen zich ook daarboven verheven. Voorzeker, waarom zouden ze ook Jezus niet als tolk van hooge gevoelens eeren. Naast Buddha en Plato, naast Mohamed en Kant, willen ze volgaarne ook den naam van Jezus in hun gedachten prenten. Maar voor het overige is alles onbezield, koud en ledig onder hen geworden. En tot zelfs op den kansel in de huizen des gebeds kunt ge op Hemelvaartsdag misleide mannen van wetenschap hooren getuigen, die, na èn de Koninklijke majesteit èn het Hoogepriesterlijk zich offeren van den Christus te hebben afgebroken, nog eeniglijk van zijn Profetenmantel de slippen grijpen. Van dit nu ten slotte geheel wegcijferen van het Middelaarschap heeft de Kerk in de eeuwen die achter ons liggen, de hoofdschuld te dragen. In prediking, bij zielsverzorging, onder het onderricht op School en Catechisatie" toch heeft de Kerk van Christus bij monde van haar dienaren, wel niet in de eerste eeuw, maar toch al spoedig nadat ze onder Constantijn haar vrede met de wereld had gesloten, alle straten van Christus eere schier eeniglijk uit het Kruis laten uitglanzen, en het van persoon tot persoon saamleven met den verhoogden Heiland, helaas, al te zeer verzaakt. Niet in naam en niet voor den vorm. Geen leerboek toch zag het licht, of het drievoudig ambt van den Middelaar werd er op hoogen toon in beleden. Jezus niet alleen Leeraar, .en volstrekt niet enkel onze Voorganger en Hoogepriester, maar zeer stelliglijk ook onze cenige Koning, door wien de Vader ons regeert. Maar toch ging almeer dit Koningschap over iri een gedenkteeken van het verleden, dat het latere geslacht niet meer toesprak. Dat Koningschap van den Christus werd eerst ingekrompen en beperkt, zoodat 't al spoedig niet anders dan een ethisch, zedelijk Koningschap was, aldus te, verstaan en te eeren, dat van het Christendom een heiligende invloed op het samenleven in gansch de maatschappij uitging. De Christus nu nog nasprekende en napredikende in een machtig woord, als uit de Bergrede. En vooral, boven dit alles een zielsverkeer innerlijk en mystiek met den Midlaar, waarvan men vanzelf voelde, dat er een ernstige invloed van uitging op ons hart. Maar voor het overige overkwam ons in in al wat gebeurde, geen actie, geen daad van den Christus meer, maar hadden we voor geheel ons levenslot en levensbestaan alleen met onzen Vader in de hemelen te maken, en kon er alzoo van een alomvattend Koningschap, dat van den Christus op onzen persoon, ons gezin, ons volk en vaderland doelde, geen sprake zijn. Bij het noemen van Jezus' naam moesten we ons altoos tot het geestelijke bepalen, op het geestelijke al onze opmerkzaamheid saamtrekken, en wel verstaan, dat het nooit anders dan die geestelijke invloed was, dien onze Heiland ons ten goede deed toekomen. Ja, vaak ging men hierin zoover, dat men dan nog bijna altoos bedoelde een invloed dien ezus op ons uitoefende door het Evangelie dat hij ons had achtergelaten, door de heugenis van zijn machtig doen op aarde, en door de verwachting van wat ons eenmaal beschoren zal zijn, als we na ons sterven in persoonlijk contact met hem mogen treden. En al mocht daarbij soms nog zekere Christelijke mj'stiek worden toegelaten, van een belijdenis dat we in alle dingen aan de heerschappij en de macht van den Christus onderworpen zijH, bleef in der meesten overtuiging ten slotte het zwakste spoor nauwelijks merkbaar. Zoo nu is men aan het afglijden gekomen, en, al verder voortglijdende, zijn toen ten slotte de mannen die men nu modern noemt, aan het woord gekomen, die, als ze 't zeggen zooals ze 't meenen, oprechtelijk betuigen zullen, dat al wat de Schrift van het Koningschap van den ten hemel gevaren Heiland betuigt, uit verzinning opkwam, en öp louter dwaling berust. Juist hierom nu is de viering van den Hemelvaartsdag en het inleven ir wat van Jezus hemelvaart het zichtbare gevolg was, in onze dagen van zoo overwegend belang. Er moet een eind komen aan de geheel dwalende voorstelling, alsof Jezus ons alles was aan zijn Kruis, en hiernamaals in het Vaderhuis nogmaals de lust en de vertroosting onzer ziele zal wezen, maar alsof hij in al den tijd die daartusschen ligt, in den hemel daarboven voor ons zou zijn schuilgegaan, juist op de wijze waarop we onze lieve dooden van ons zien scheiden, om eerst in zaliger gewesten een weer aanknoopen van de losgescheurde banden ons als mogelijk in te denken. Dit toch is niet anders dan van Jezus denken, wat we van onze lieve dooden te belijden hebben, en hem als onzen Koning onttronen. Neen, de Middelaar is niet schuilgegaan. Juist eerst door in te gaan in den hemel en plaats te nemen aan de rechterhand Gods, is hem een macht ter beschikking gekomen, die hem het voortzetten en volbrengen van zijn Middelaarswerk nu ook als Koning mogelijk maakt. Voor wat onze lieve dooden aangaat, worden de banden die ons op aarde aan hen verbonden, losgemaakt. Er zal, zegt Jezus, in de eeuwigheid niet meer zijn man en vrouw, maar ze zullen zijn als engelen in den hemel. Moeder en kind, broeder en zuster, vriend en maag, 't zijn al verhoudingen die in de eeuwigheid voor geheel andere verhoudingen zullen plaats maken, en terwijl wij nog op aarde zijn, en zij reeds ingingen in zaliger gewesten, hield alle op ons inwerkende verhouding op. Bij Jezus daarentegen blijft het Lichaam, waarvan hij 't Hoofd is en wij de leden zijn, zijn volle organische werking uitoefenen. Gelijk er bij gezonden staat geen uur en geen dag denkbaar is, dat het leven van uw bloed en de adem in uw longen niet op alle deelen en leden van uv/ lichaam zou inwerken, zoo ook is er geen dag denkbaar, dat in dat heilige Lichaam des nieuwen levens het Hoofd niet op de leden zou reageeren, en de leden niet óf het Hoofd tegenwerken, of met het Hoofd medewerken, en hem dienen. Er is geen afbreking, er is geen interruptie van rapport. Ge valt niet straks na uwe bekeering weer uit het Lichaam uit, om eerst bij uw sterven weer als lid in het Lichaam te worden ingezet. En dit nu, dat de Christus ook tiw Hoofd is en blijft, van het eerste oogenblik' van uw toebrenging af totdat ge eens in het heilige Vaderhuis ingaat, wat is dit anders dan Zijn Koningschap •' Een Koningschap, dat volstrekt niet enkel over de geloovigen wordt uitgeoefend, maar, juist ten behoeve van de geloovigen, zich uitspant ook over de ongeloovigen, en zelfs over de stoffelijke schepping. Zoo was 't tijdens de Christus op aarde vertoefde, toen hij niet alleen de kinderen Gods beheerschte, maar ook de demonen onder zijn heerschappij bracht, de krankheden die uit de zonde zijn, genas, en zelfs in de broodvermenigvuldiging tot in het stoffelijke zijn macht deed uitschitteren. Diezelfde Christus nu, die alzoo eens optrad, en zijn heerschappij betoonde over geloovigen, over demonen, over onverschilligen en zelfs over de stoffelijke krachten dezer aarde, die Middelaar is thans aan Gods rechterhand gezeten, niet om in stille ruste af te wachten wat komen zal, maar om, bij dagen en bij nachten, met rusteloos heilige veerkracht in alles in te grijpen, op alles in te werken, en aan 't al leiding te geven. Alle macht in hemel en op aarde is in zijn hand gegeven. Macht over zijn Kerk, macht over uw persoonlijke existentie, macht over uw gezin en over uw volksleven. Opzettelijk zelfs voegt de apostel, om u toch eiken uitweg af te snijden, er bij, dat niets, volstrekt niets, dan alleen God Drieëenig hierv'an is uitgezonderd.

Natuurlijk blijft het God Drieëenig, van wien rusteloos alle kracht, elke actie, elk krachtmiddel, alle besturende daad uitgaat. Het groote Godsplan, niet een afzonderlijk plan van Jezus, wordt uitgevoerd, maar Gods plan is zijn plan. Hij toch was „vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door hem". Maar bij dit alles is de Middelaar, als we 't zoo mogen uitdrukken, het instrument waardoor alle Goddelijke actie in en naar 't creatuur uitgaat. Zelf zijt ge, als mensch, een schepsel Gods|maar uw vader en moeder waren daarbij het instrument. Van God straalt alle licht in uw denken, in uw verbeelding, in uw peinzen en innerlijk gewaarworden, maar uw leeraren zijn de instrumenten Gods geweest, om u in die lichtwereld in te leiden.

Steeds nu is 't zoo, in heel ons leven. Van God, uit God, ook in God en tot God is 't alles, maar noch rechtstreeks op zichzelf, noch buiten ouderlingen samenhang. Het verleden van uw volk werkt op uw volk van nu, en het volk van nu op uw gezin en uw persoon in.

Het hangt alles saam. En is het nu zoo voor de deelen en stukken en leden van 't groot heelal, dan is het ook niet anders, en kan. het niet anders zijn, voor lutgeheel als eenheid genomen. Voor dat geheel nu, voor alle dingen saam genomen, voor wat eerst in de Voleinding als de betooning der eeuwige harmonie zal schitteren, is evenzoo een instrument, hier de Middelaar geheeten, van God besteld, en dit centrale instrument die Middelaar van hemel en aarde, dat is de Christus die ten hemel voer, en, toen hij opvoer, het zelfzoo majestueus uitsprak : , , Mij is nu gegeven alle macht in hemelen op aarde". Gaat 't nu in dat groot en machtig geheel alles door een tweeledige uiterst fijne bewerktuiging toe, de ééne in geestelijken zin en de andere in lichamelijken vorm, dan verstaan we het, dat de Christus ons en alle bezielde creatuur aangrijpt in onze geestelijke bewerktuiging, en van daar uit de invloeden ook op het uitwendige leven doet uitgaan. Doch van dat geestelijk inwerken gaat dan toch de uitwerking ook op het zienlijke door, en zoo blijft het steeds en onveranderlijk wat het van den Olijfberg af geweest is: De Christus als Koning ons naar de Voleinding toevoerende door zijn alomvattende heerschappij. Daar om is het deze en geen andere gedachte, die steeds weer op den Hemelvaartsdag de Christenheid bezielen moet.

Zij 't ook ditmaal zoo, ook onder ons.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij moet als koning heerschen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's