De kinderen des Verbonds.
VI.
Wanneer onze Gereformeerde Kerk in haar Geloofsbelijdenis verklaart, dat «Christus zijn bloed vergoten heeft om de kinderkens der geloovigen te wasschen"; in haar Catechismus ons onderwijst, dat»hun door Christus' bloed de verlossing van hunne zonde en de Heilige Geest, die het geloof werkt, toegezegd en geschonken wordt", en in haar Doopsformulier God den Heere dankt en looft, dat hij »ons en onzen kinderen door het bloed van Christus al onze zonden vergeven heeft en ons door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaten van Zijnen eeniggeborerw Zoon gemaakt en tot Zijn kinderen aangenomen heeft", dan schijnt daarmede in onverzoenlijke tegenspraak te wezen, hetgeen diezelfde Kerk ia haar Leerregels van Dordt even onomwonden belijdt en uitspreekt aangaande den dood van Christus en de verlossing daardoor te weeg gebracht, »dat het de gansche vrije raad, de genadige wil en het voornemen des Vaders is geweest, dat de levendmakende en zaligmakende kracht van den dierbaren dood Zijns Zoons zich alleen zou uitstrekken tot de uitverkorenen, om die met het rechtvaardig makend geloof te begiftigen, dat is, dat God heeft gewild, dat Christus door het bloed zijns kruizes uit alle volkeren en geslachten alleen diegenen krachtiglijk zou verlossen, , die van eeuwigheid tot de zaligheid verkoren en van den Vader hem gegeven zijn; dat Hij hen alleen zoude begiftigen met de zaligmakende gaven des Heiligen Geestes, welke Hij door zijnen dood hun heeft verworven, en hen alleen van al hunne zonden, zoowel de aangeborene als de werkelijke, door zijn bloed zoude reinigen.«
Al deze kostelijke weldaden van het Verbond der genade, de verlossing van onze zonden door Christus' bloed en de zaligmakende gaven van den Heiligen Geest, waarvan onze Canones van Dordt getuigen, dat zij door Christus alleen verworven zijn en toegepast worden op de „uitverkorenen", op degenen , , die van eeuwigheid door den Vader hem geschonken zijn", diezelfde weldaden verklaren onze Confessie, Catechismus en Doopsformülierdat aan de kinderen der geloovigen toegezegd zijn en geschonken zijn, terwijl
1) Als twee die elkaar minnen, getwist hebben. Wordt de liefdeband straks weer te hechter hersteld. hct.toeh - -ongetwijfeld vaststaat en , dc uitkomst het ook telkens weer toont, dat waarlijk niet al deze , , kinderen der geloovigen" uitverkoren zijn. Beide uitspraken schijnen dan ook elkaar onherroepelijk uit-te sluiten, ze staan als/Ö-en «f^« tegenover elkander.
Is wat onze Confessie, Catechismus en Doopsformulier aangaande de „kinderen der geloovigen" belijden, waar, dan kan, zoo zegt men, hetgeen de Leerregels van Dordt ons leeren, niet waar zijn; en omgekeerd, hebben de Vaderen te Dordt de waarheid beleden, " dan kunt ge ook niet aannemen wat onze Confessie, Catechismus en Doopsformulier aangaande de kinderen des verbonds u zeggen. Ja en neen kunnen niet tegelijk waar zijn. Ge moet dus kiezen.
Wie het eene aanneemt, moet het andereals leugen'verwerpen.
Nu is de oplossing, die men gemeenlijk vdii niét-calvinistische zijde van deze tegenstrijdigheid in onze belijdenisschriften heeft gegeven, deze, dat ze de vrucht zou wezen van twee onderscheiden stroomingen die van meet af in onze Gereformeerde Kerken - zouden te vinden zijn geweest: de strengcalvinistische richting, die de praedestinatie vooropschuift en de rekkelijke richting van - Bullinger, die allen nadruk legt op het genadeverbond. Die meer rekkelijke, milde en Evangelische richting, gelijk men haar gewoonlijk noemt, zou met naine te Heidelberg den toon hebben aangegeven, en onze Catechismus en Doopsliturgie, die beide door Petrus Datheen van de Gereformeerde Kerk te Heidelberg zijn overgenomen, zouden daarom deze verbondsbeschouwing ons leeren. Daarentegen zou de .strenge praedestinatieleer door Calvinistische predikanten uit P'rankrijk in ons land zijn binnengedragen, in de Confessie van Guido de Brés haar in"ting hebben gevonden en op de Synode van Dordt haar beslissende overwinning hebben behaald. Dat deze voorstelling ten eenenmale onjuist is en niet alleen van allerlei verkeerde onderstellingen uitgaat, maar ook door de feiten op de meest afdoende wijze wordt weersproken, belioeft hier niet in bijzonderheden te worden aangetoond.
Het moge voldoende wezen er hier op te wij/.cri, dat Datheen, aan wien we onze Catechismus en Doop.sliturgie danken, toch zeker een niet minder beslist »Calvinist» is geweest dan Guido de Bres, de opsteller onzer Geloofsbelijdenis. En wat alles afdoet, dezelfde »verbondsbeschouwing« die men in den Catechismus en ons Doopsformulier als het t)-pisch niet-calvinistische beschouwt, vindt men, gelijk we zagen, evenzeer in onze Calvinistische Confessie terug, want ook daar wordt gezegd, dat «Christus zijn bloed voor de kinderen der geloovigen vergoten heeft«. Terwijl eindelijk onze Leerregels te Dordt, die de zegepraal van het «enghartige en bekrompen Calvinisme* zouden beteekenen, wederom even beslist in Hoofdstuk I artikel 17 verklaren, dat »nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordeelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der geloovigen heilig rjijn niet van nature, maar nit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hunne ouders begrepen zijn, de godzalige ouders daai-om niet moeten twijfelen aan de zaligheid hunner kinderen, welke God in hunne kindsheid uit dit leven wegneemt.* Hier, in het hart van de praedestinatieleer, komt de belijdenis van het Genadeverbond dus weder even krachtig tot haar recht als in onzen Catechismus en ons Doopsformulier. Het is zelfs alsof onze vaderen te Dordt, waar ze tegenover de Remonstranten het souvereine welbehagen Gods in zijn uitverkiezing hadden te handhaven, nog eens met vollen nadruk de Kerken er op hebben willen wijzen, dat ze daarom toch nooit van de leer van het Genadeverbond en al den troost, die daarin voor de ouders ligt, een tittel of jota zouden loslaten.
En evenmin als deze historisch geheel onjuiste' voorstelling, alsof men hier met twee gansch verschillende stroomingen te doen zou hebben, die in onze Gereformeerde belijdenisschriften met elkaar worstelen, mag de poging, die men wel van ultra.-Gereformeerde zijde heeft aangewend, tot verzoening van beide uitdrukkingen, worden toegelaten, alsof al datgene wat onze Confessie, Catechismus en Doopsformulier zeggen van de „kinderen der geloovigen" alleen bedoeld zou zijn van en slaan zou op de „uitverkoren kinderen" onder hen, W'ant vooreerst wordt noch in ons Doopsformulier, noch in onzen Catechismus noch in onze Confessie van de «uitverkoren" kinderen gesproken, maar van de „kinderen der geloovigen" in het algemeen en welk recht hebt ge dan, om deze nadere bepaling hieraan toe te voegen? En in de tweede plaats komt ge dan ook niet uit met den doop uwer kinderen. Grond voor dien doop is zeker ook volgens onze belijdenisschriften het bevel, dat God de Heere aan Abraham gaf om aan de kinderen des verbonds het teeken en zegel van het Genadeverbond te geven, maar de eenige grond is dit toch niet. Immers een ledig en ijdel teeken is het Sacrament nooit, gelijk onze Confessie zegt, en aangezien de Doop de afwassching der zonden en de wedergeboorte door den Heiligen Geest afbeeldt en verzegelt, moet daarom de vraag wel opkomen, met welk recht dit sacrament dan aan de kinderen der geloovigen geschonken kan worden.
Onze Confessie wijst er daarom op, dat Christus zijn bloed evenzeer vergoten heeft voor de kinderen der geloovigen om hen te wasschen als voor de volwassen geloovigen, en laat hier bp volgen, dat ze daarom het teeken en sacrament moeten . ontvangen, van wat Christus voor hen gedaan heeft. «Daarom" wijst den groiid aan, en de grond, waarop onze kinderen gedoopt moeten, is dus vrél degelijk, dat Christus zijn bloed voor hen vergoten heeft. Evenzeer als in ons Doopsformulier wederom gezegd wordt, dat onze kindpren in Christus geheiligd zijn en daarom behooren gedoopt te worden. Ook hier is dus feit, dat de kinde-
ren in Christus geheiligd ssijn, de grond, waarop de kinderdoop rust. Indien nu al wat onze belijdenisschriften van de kinderen der geloovigen zeggen, dat ze »geheiligd zijn in Christus, " dat ze de »verlossing hebben in zijn bloed", dat ze «aangenomen zijn tot kinderen Gods", alleen bedoeld ware van enkele «uitverkoren" kinderen, dan zou daarmede het recht om elk kind van geloovige ouders te doopen, vervallen, want of dit kind tot de »uitverkorenen" kinderen behoort, weet ge niet. De grond, waarop ge uw kind laat doopen, valt dan weg. Die doop zou dan niet langer het teeken en Sacrament voor u zijn van wat Christus voor tiw kind heeft gedaan, want of Christus uw kind gewasschen heeft met Zijn bloed, weet ge dan niet. En ge zoudt bij den doop God niet kunnen loven en danken, »dat Hij niet alleen u, maar ook uwe kinderen om Christus wille al hun zonden vergeven heeft en u dat door den doop bezegelt en bekrachtigt", want of dit van uw kind waar is, weet ge wederom niet. Onze Leerregels van Dordt keereri de zaak dan ook juist om. Ze zeggen niet, dat godzalige ouders, wanneer hun kinderen jong komen te sterven en uit hun persoonlijk geloof en bekeering daarom niet blijken kan, of ze uitverkoren zijn, nu alle zekerheid missen of hun kind zalig is geworden, en ze de zaak daarom aan God den Heere moeten overlaten, maar juist omgekeerd dat ze krachtens het Genadeverbond niet twijfelen mogen aan de verkiesing en zaligheid hunner kinderen. Niet: wanneer dit kind des verbonds een uitverkorene is geweest, zal het zalig worden, maar: aangezien het in het genadeverbond is geboren, hebt ge dit kind voor een uitverkorene te houden en daarom aan de zaligheid van dit kind niet te twijfelen. En datzelfde geldt natuurlijk voor elk kind des verbonds. De grond toch, waarom Godzalige ouders niet mogen twijfelen aan de uitverkiezing en zaligheid hunner kinderen, is niet, dat ze vroeg komen te sterven, want nergens wordt in Gods Woord gezegd, dat het vroeg wegsterven een teeken en bewijs is, dat ge met een uitverkorene te doen hebt. Bovendien zouden dan niet alleen de kinderen der geloovigen, maar alle jong stervende kinderen zalig worden, en zouden de soldaten van Herodes, die de kinderen te Bethlehem hebben vermoord, eigenlijk een goed werk aan hen hebben gedaan; want door die kinderen zoo jong uit het leven weg te nemen, =zou de zaligheid hun dan verzekerd zijn geworden.
De grond van deze hope der ouders ligt dus niet in het jong sterven hunner kinderen, maar, gelijk onze vaderen te Dordt uitdrukkelijk verklaarden, alleen en uitsluitend daarin, dat de kinderen der geloovigen heilig zijn uit kracht van het Verbond der Genade en daarom de ouders aan hun verkiezing en zaligheid niet mogen twijfelen. Maar dan volgt hier ook uit, dat dit niet alleen geldt voor de kinderen, die God de Heere in hun kindsheid uit dit leven wegneemt, maar voor elk kind van geloovige ouders. De belofte Gods toch, waarop die hope rust, komt niet eerst tot de ouders, wanneer hun kind gestorven is, om hen over dat verlies te troosten, maar die belofte is er van de geboorte van het kind af. Immers die belofte, waarop onze vaderen te Dordt wezen, is geen andere dan de belofte in het Genadeverbond aan alle kinderen-der geloovigen gedaan (Gen. 17:7, . Hand. 2 : 39 en I Cor. 7 : 14). Of zulk een kind jong sterven zal, weten de ouders natuurlijk vooruit niet; tot de zaak, waarom het hier gaat, doet dit bovendien ook niets af of toe. Want de ouders hebben niet alleen deze kinderen, die jong sterven, maar al hun kinderen uit kracht van het Genadeverbond voor kinderen Gods en dus voor erfgenamen van het Koninkrijk der hemelen te houden. Waaruit dan van zelf volgt, dat, wanneer deze kinderen des verbonds vroeg komen weg te sterven, de ouders hebben te gelooven en aan te nemen, dat deze kinderen aangezien ze , , erfgenamen" van het Koninkrijk der hemelen waren, nu door hun sterven in de erfenis der heiligen zijn ingegaan en de volle zaligheid hebben ontvangen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1915
De Heraut | 4 Pagina's