GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alleen ken Uwe ongerechtigheid".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alleen ken Uwe ongerechtigheid".

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alleen ken uwe ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE uwen God hebt overtreden, en uwe wegen .verstrooid hebt tot de vreemden, onder allen groenen boom, maar zijt mijner stemme niet gehoorzaam geweest, spreekt de HEERE. Jeremia 3 : 13.

Op schromelijke wijze schiet bijna een ieder in zelikennis te kort. En dit tekort neemt toe. Iets wat in hoofdzaak te verklaren is uit de ademlooze drukte van ons leven. Tot zelfinkeering, tot zelfonderzoek, tot afspiegeling van ons zelf in den spiegel van ons zelfbesef, , blijft bijna geen tijd over. De rustplekken op den langen weg zijn zob weinige geworden, . En zelfs wat voorheen de Sabbath gaf, ging nu al meer voor niet weinigen te loor.

Zelfs de opvoeding geeft niet meer waX ze yroeger schonk. We bedoelen nu niet zoo zeer de schoolopvoeding, hoewel ook op de school Ijet classicale onderwijs het veel ingaan op het persoonlijk karakter der leerUngen niet bevordert. Maar toch voor de zelfkennis moet het kind de zelfontdekking van zijn ouders, eerst vaak van zijn moeder, en straks eerst ook van zijn vader hebben. Vrienden kennen ons gewoonlijk niet zoo diep en zoo van nabij, dat ze ons in zelfkennis veel verder brengen. Niets wint onze zelfkennis welbezien van vreemden, die ons niet al te goed gezind zijn en ons met hun critiek op wat we zeggen en doen, nooit met rust laten. Vandaar dat vooral onze ouders geroepen zijn, om het »schijn-ik« in ons terug te dringen, en het ware »ik« ons gedurig tetoonen. Maar ook dit element van huiselijke opvoeding heeft er in onzen modernen tijd niet op gewonnen. De innigvertrouwelijke omgang tusschen ouders en kinderen is zooveel ingeperkt. Liefst met het zesde jaar doet men de opvoeding van zijn kind reeds aan de school over. De winnende, stille omgang van het huiselijk leven verminderde steeds meer, en straks komt dan 't schoolwerk, dat 's avonds af moet, de kans op intiem gesprek nóg minderen. En de uitkomst is dan ook maar al te vaak, da.t 't kind groot wordt zonder dat zijn ouders schier iets tot zijn zelfkennis bijdipegen.

Vandaar dat onze zelfkennis steeds meer van ons self moet komen. Dit kan nu bevorderd in ons bidden, zoo we niet in algemeene gebedsprake verloopen, maar ons leven, gelijk 'twas, voor Gods aangezicht ontdekken, en dan niet alleen in ons Bidden op feiten en daden zien, maar ook op wat omging in ons binnenste. Alleen maar, bij dit zelf aankweeken van onze zelfkennis, is het oogglas waarmee we ons zelf bezien, zoo telkens beneveld, zoodat we mjn goed zien, en aan een vergrootglas, om beter te zien, denken dan de meesten zelfs niet, vooral niet zoo ze den zwakken kant van hun karakter en de zwakke zij aan hun innerlijk pogen voor zich in beeld moeten brengen. Het beeld van hun eigen ik trekt hen 't meeste aan, zoo de goede kant voorkomt, en daarbij komt 't vergrootglas o, zoo telkens te pas Maar wat ze zelf wel weten, . dat anders is dan 't zijn moest, trekt veelal hen niet aan. Daar glijdt 't oog liefst ijlings over heen. En zoo komt 't, dat anderen met wie we omgaan, ons ik zoo vaak beter kennen dan wij zelf. Die anderen toch zien scherp vooral op onzen zwakken kant, en daar die zwakke kant zoo vaak onbeschermd is, ontdekt zich 't beeld van ons wezen aan hun oog V3.ak vollediger en juister, dan aan ons zelf.

Uiterst droef zou 't dan ook met onze zelfkennis staan, indien de Heere onze God 't niet zóó beschikt had, fiat onze conscientie ons hierbij te hulpe komt.

In die conscientie toch treedt een ander Ik tegenover het onze op, en dat tweede Ik brengt ons de persoonlijke ingrijping in ons zelfbewustzijn van onzen God.

Ook dit vatte men niet te eenzijdig op. Ook de iitspraak in onze conscientie kan niet dan hoogst zelden volkomen zuiver werken, en er zijn dan ook tal van gevallen, waarin deze inspraak, kwalijk door ons opgevat, en alzoo misverstaan, ons niet in 't juiste spoor kan leiden. Nog pas zag men dit in het Manifest van hen die, op grond van conscientie-inspraak, allen militairen dienst wilden weigeren. En zoo komt 't telkens voor. Niet alsof de inspraak van onzen God onzuiver ware, maar omdat wij ze onjuist verstaan, en straks uit haar algemeenheid toepassen op iets waarbij ze niet hoort.

Maar al moet ook hiermee gerekend, over blijft dan toch, dat de inspraak van onze conscientie ons in het streven naar zelfkennis onschatbare diensten bewijst, en dat 't daarom zoo geraden is, ons zelf steeds meer in het beluisteren van die conscientie inspraak te oefenen.

Ook hier toch hangt zooveel aan het scherpe gehoor. Maar al te velen zijn, ook als hun conscientie spreken gaat, half doof. Vooral op den langen duur is 't of menigeen zijn zielsoor voor o, zoo velerlei inspraak van zijn conscientie heeft toegestopt. Vooral met het oog op wat gedurig in het gewone leven zich herhaalt, weet men zich dan vaak voor te doen, als had men 't niet gehoord. Vraag u maar af, hoe telkens zoo iets voorkomt bij de opgave voor de belasting, bij 't smokkelen aan de grenzen, bij 't juiste afpassen van onzen kostbaren tijd. Bij wat als uitzondering voorkomt hoeren we dan weer scherp, maar bij kleine overtredingen, die zich eiken dag herhalen, voelen we er ten leste niets meer van.

Vandaar het zoo in het oog springend onderscheid tusschen die personen, bij wie men er op aan kar., dat ze met hun conscientie ten volle plegen te rekenen, en die anderen die er of o, zoo weinig van merken, oftewel er o, zoo licht ©ver heen werken.

En toch, zelfs bij het rekenen met onze conscientie mag het niet blijven. Of riep de Heere 't niet aan Israël door zijn profeet toe: «Alleen ken uwe ongerechtigheid^ dat gij tegen den Heere uwen God hebt overtreden.

Dit nu gaat nog over onze conscientie uit. Hierin toch ligt, dat God aan Israel zijn recht geopenbaard had, niet enkel in Israels conscientie, maar ook in zijn heilig Woord, en dat Israël, zonder op dat woord van zijn God te merken, evenals de Heidenen, eeniglijk op zijn conscientie was gaan drijven.

En ditzelfde ziet men ook nu immers gedurig onder het Christenvolk. Belijders van den Christus, leden van zijn Kerk, die, als de vraag rijst of iets maf en moet, aanstonds gereed zijn zich op hun conscientie te beroepen, maar er bijna nooit over denken zich af te vragen, hoe spreekt hier het recht van mijn God in zijn Woord.

Zelfs de Sabbath zal dan zich regelen naar luid der inspraak van de conscientie, en met Sinai's gebod heeft de rijpere van geest dan niet meer te rekenen.

En zoo nu komt 't telkens te staan. Bij de keuze van een aanstaande, bij de keuze van een school voor zijn kinderen, bij het opzetten van een zaak, bij 't zich aansluiten aan Vereenigingen en partijen, kortom, in heel onzen levensloop, kan het recht Gods ons niet uit wat. anderen ons zeggen, en evenmin voldoende uit onze conscientie, maar eeniglijk uit de Heilige Schrift^ met klaar en helder geluid, toespreken.

Maar juist hiertegen in had Israel gezondigd. Het had het Woord Gods gesloten gelaten, en zoo vanzelf met het Recht Gods niet gerekend. Het ging af op wat bij andere volken regel en inzet was. Het dreef op de inspraak van de publieke opinie en van eigen conscientie, en waande zoo in 't rechte spoor zich te bewegen, onderwijl men zienderoogen het Recht Gods in ongerechtigheid ten onderhield.

Vandaar het vermaan: «Alleen ken uwe ongerechtigheid !

En juist dit vermaan is het, dat ook ons weer zoo van noode is.

De tijdgeest, de publieke opinie, de usantie in het leven, 't wijkt alles van Gods recht af.

Alleen in den kring der vromen, alleen in de Kerk die bij Gods Wooïd blijft, en in dit Woord zelf als we het persoonlijk onderzoeken, blijft het richtsnoer van Gods Recht voor ons afgeteekend. Vandaar, dat alleen terugkeer tot dat Woord ons voor dwaling behoeden kan.

De ouderen voelen dit dan ook nog.

Blijft alleen de vraag, of 't nog goed gaat met het jongere geslacht. Met name, of ook bij hen de fijngevoeligheid op 't stuk van Gods Woord, en alzoo van Gods Recht, niet afneemt, maar met het oog op de steeds sterker wordende verleiding, not; klimt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Alleen ken Uwe ongerechtigheid

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's