GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

ccx.

ZlïSDE RJEEKS. XXXIII.

Waiit gelijk als die nieuwe Hemel en die nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijnaangezichte zullen staan, spreekt de HEERE, alzoo zal ook ulieder zaad en ulieder naam staan. Jesaia 66 : 22.

toegekomen aan het derde of laatste hoofddeel, plaatsen we het geloof op den voorgrond. Het eerste deel verkondigde het oordeel, dat Gods toorn niet alleen over de heidenen volkomen, maar evenzoo, en Éelfs scherper nogi op Israel ncderwierp. Dit doi-deel trok zich saam in de gelijkstelling vah Jeruzalem met Sodora en Qomorrha.Niet, rtien verste dit \Vel, alsof juist de gruwelijke geslachtszonde van Sodom in Jeruzalem zoo ergerlijke verwoesting aanrichtte. Hiei-van fiieldt althans jesaia uit zijn tijd, in de jaren 750—700, ons niets. Op iets geheel flnderS \verd door die verwijzing naar Sodom gedoeld. Allerlei straf kan het oordeel Gods tten uitvoer leggen, doch in den regel wordt dit oordeel dan door menschen volti-okken. Bij Sodom da^entegen droeg dit oordeel Gods in zijn uitwerking in zooverre een geheel. eigen karakter, dat bij Sodom en Gomorrha het oordeel niet alleen, maa; r ook de uit dat oordeel volgende straf rechtstreeks, zonder tusschenkomst van menschen, van God Almachtig uitging. Jehovah was het, die sulfer en vuur van den hemel deed regenen, en op die wijs Sodom aan de Doode Zee te niet deed gaan, en zóó te niet deed gaan, dat zelfs nu nog een wederopbouwing van Sodom ondenkbaar is. Hierop nu moet bij het oordeel, waaivan Jesaia de aankondiging deed, volle nadruk gelegd. Het oordeel dat, uit hoofde \an Israels afval, en vooral vanwege Jeruzalems verzondiging, over het geroepen volk naderde, was evenzoo een oordeel dat van God rechtstreeks uitging, en dat deswege niet was af te wenden.

Het is wel zoo, dat hier dat oordeel door menschen, t.w. door de Assyriërs eerst, en daarna door de Babyloniërs, zou worden voltrokken; maar juist de profetie van wat te komen stond wees uit, dat zich in dit oordeel de toom Gods uitte en de vloek van Jehovah voltrok. Hier was het alzoo de vraagt of de kern van het volk dit gelooven zou, het in geloof zou aannemen, en er conform naar handelen zou. Dit zou, gelijk bij Jeremia bleek, met Zedekia en zijn raadslieden niet het geval zijn. Zij zouden hulp bij Egypte zoeken, om het-oordeel Gods te niet te doen. Vandaar toch de ordinaritie bij Jeremia, dat het volk des Heeren willig Jeruzalem uit moest trekken, en zich passief aan de Chaldeën moest overgeven. EenigHjk uit dien hoofde, dat. Nebucadnezar niet anders deed, dan het oordeel Gods voltrekken. Dit was het eerste punr van 't geloof, waarop 't - hier aankwam, en dat wel eerst bij Jeremia tot volle uitwerking' kwam 0eremia 38 ; 17), maar toch ook reeds in Jesaia's profetie lag opgesloten.

Hierbij kwam nu als tweede voorwerp van het geloof de aaakondiging van den Messias, om Israel te doen beseffen, hoe onder 's Heeren leiding in dezen Messias de zoen zou vervuld worden, en, als vrucht dier verzoening, van Messias de kracht zou uitgaan om het leven uit den dood te wekken, en straks van uit den Troon Gods, aan wiens rechterhand de Messias zou plaats nemen, de redding ten leven en tenslotte de Voleinding te doen uitgaan. Ook bij dit tweede hoofddoel hing er alzoo alles aan, of het volk des Heeren dezen Messias in geloof aanvaarden zou. En hierbij komt nu in de derde plaats de afscheiding, die tot stand zou komen tusschen het volk als natie, en de kern van de geloovigen, die uit het nationale leven van Israel zich zou afzonderen, om het raadsplan Gods, aangaande zijn eeuwig Koninkrijk te vervullen.

Dit is dan nu het derde' hoofddoel van Jesaia's Godspraken: e afzondering van de geloovige kern, de redding van die kern uit de ballingschap, en de opvoering van die eerst nog aanstaande kern ten eeuwigen leven tot de volle heerlijkheid van de Voleinding. Op die afscheiding of afzondering wees Jesaia zoo met nadruk, toen hij den last ontving om het getiiigenis op te binden onder zijn volgelingen, en er dan het overige volksdeel buiten te laten. Maar ook reeds in 't profetisch program in hoofdstuk I sprak zich dit uit, toen er gezegd werd:3. De dochter Sions is overgebleven als een hutje in den, wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, en als een belegerde stad«; een beeld diarom zoo juist, omdat de wachter in het nachthutje niet alleen afgezonderd wordt, en in dat hutje tegen koude en ongemak van het weder beschermd is, maar dan ook anderzijds waken moet, om oh-en roofgedierte van den wijngaard af te weren; juist wat de vrome kern van Israel had te doen. In Jes. IV : 5 wordt dit dan ook nader toegelicht, als 't heet: Ën de Heere zal over alle woning van den berg Sion, en over hare vergaderingen, scheppen een wolk des daags en den glans eener vlamme vuurs des nachts, want over alles wat heerlijk is, zal een beschutting wezens. En dan volgt er: En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen«. Ook in het visioen van Jesaia's roeping, in Jesaia VI : 13, is van die kern sprake: Doch Hiog een tiende deel zal daarin zijn, en het zal wederkeeren«, en dan volgt er: Gelijk de eik, in welken na de afwerping der bladen nog steunsel is, alzoo zal het heilig zaad (d.i. de kern) nog het steunsel daarvan zijn". Daarop volgt alsnu in Jesaia 8 : 16 's Heeren last tot de afzondering van de kern, in den last: Ver: ; egel de wet onder mijn leerlingen«. De massa van het volk valt steeds meer af Of 't al den tempeldienst nog vormelijk blijft waarnemen, pn uitwendig nog meedoet op het heilig erf, dit alles gaat steeds meer in schijn op, want bij die breede reeks van het volk is alle geloof ten slotte verdord en als het dorre blad van den heiligen tak afgevallen. En juist daarom komt het er nu maar op aan, of de heilige kern die door Gods genade nog in Israel bewaard was, metterdaad in 't geloof volharden zou, én uit 't geloof zou opwaken, ook al was het dat ze in ballingschap zou zijn weggevoerd.

Dit alles nu komt uiteraard niet tot zijn recht, zoo ge Jesaja 40—66 apart neemt. In hetgeen tot hoofdstuk 39 voorafgaat, is toch van zulk een afzondering noggeen sprake, èn het is eerst door de ballingschap, dat dit geloof in 't heilige zaad op de vuurproef is gesteld. Eerst als Israel in staat van ballingschap verkeert, kan de verlossing komen en het triumflied worden aangeheven. Zie 't maar in Jesaja 52:7 vv., waar 't heet: Hoe lieflijk zijn op de bargen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren, desgenen die tot Sion zegt: w God is Koning! Er is een stem uwer wachters. Zij verheffen de stem, zij juichen te zamen, want ze zullen oog aan oog zien, als de Heere Sion wederbrengen zal. Maakt een geschal. Juicht te zamen, gij woeste plaatsen van Jeruzalem! want de Heere heeft zijn volk gehoord en Hij heeft Jeruzalem verlost«! En hierop volgt dan de aanduiding hoe de scheiding steeds meer volkomen moet worden. »De Heere heeft zijn heiligen arm ontbloot voor de oogen aller Heidenen, en alle de einden der aarde zullen zien het heil onzes Godsc Doch dan moet ook het verkoren volk zelf de afzondering tot stand helpen brengen, en daarom volgt er dan, onmiddellijk, in vs. 11: Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij die de vaten des Heeren draagt, want gijlieden zult niet met haaste uitgaan, als vluchtende, want 'de Heere zal voor ulieder aangezicht heentrekken, en de God, van Israel zal uw achtertocht wezen«. In dat heilig zaad zal 't heilig karakter wezen, dat, het zich gedraagt als eén »knecht des Heeren; -, een type dat wel eerst in den Messias voleind zal worden, maar toch in geheel het heilig zaad moet uitkomen. Vandaar dat op deze schitterende profetie der afzondering aanstonds volgt: Ziet, mijn knecht zal verstandiglijk handelen, en, verheven, ja zeer hoog worden«. Een zegswijze waardoor de innerlijke band des G«estes wordt aangeduid, die Messias met dat heilige zaad en dat heilige zaad met Christus verbindt. Verwerkelijkt wordt deze profetie dan bij aanvang reeds in Cores, die zelf den eerenaam ontvangt (45 : 1) van een Gezalfde des Heeren te zijn. Doch ook Cores is slechts instrument en middel, en het blijft alles gaan om Israel, zooals er in vs. 4 uitdrukkelijk bij staat: Om Jacob mijn knechts wil, en om Israel mijn uitverkorene«.. En zulks in zoo alomvattenden zin, dat er in vs. 8 aanstonds op volg't: Drupt gij hemelen van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid en de aarde opene zich en dat allerlei heil uitwasse en gerechtigheid te zamen uitspruite. Ik de Heere heb ze geschapen? (vs. 8).

Zoo zal de band dien Jehovah oorspronkelijk tusschen zich en zijn volk gelegd had, de aloude kracht herwinnen. Bij de huwelijkstrouw was deze band vergeleken. En met terugslag hierop nu heet 't in jesaia 54 • =: slHv .Maker is HW mmu'. Heere der heirscharen" is zijn naam, en de Heilige Israels is uw Verlosser. Want de Heere heeft u geroepen als een verlatene vrouw en als een bedroefde van geest. Nochtans zijt en blijft gij de h; ^isvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. Voor een klein pogenblik heb Ik u verlaten, maar met groote ontfermingen zal Ik u vergaderen", sin eén kleinen toorn heb Ik mijn aangezicht van u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheden zal Ik' mij uwer ontfermen, zegt ; de Heere uw^ Verlosser; want bergen zuilen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond mijns vredes zal niet; wankelen, zegt de Heere uw Ontfermen. En dan gaat het herstel van de breuke in dwepende liefde over: Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste, zie Ik zal uw steenen gansch sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten, en uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uwe poorten van robijnen, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Wees verre van verdrukking, want gij zult niet vreezen, en verre van ve^péhrikking want ze zal tot u niet genaken. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, , en zelfs alle tong die in 't gericht ^egen u opstaat, zult gij verdoemen. Dit is de erve van den knecht des Heeren, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere". Een zoo hooge jubeltaai vindt haar grond niet in een half methodistische bekeering van enkele individuen. Die toon des gejuichs kan daarom alleen zoo hoog worden aangeslagen, omdat de wederopwekkirig van de kern van Israel eeniglijk opkomt uit het aloude raadsplan des Heeren, en uit den wortel van het Verbond, dat Jehovah van oudsher, reeds met de aardsche Patriarchen, ja zelfs reeds in den zegen van Se: ; , opsloot. Dit nu spreekt zich 'uit in wat we lezen in Jesaia 63 : 8: , Want Hij zeide: ij zijn itnmers kinderen die, niet liegen zullen, en alzoo is hij hun geworden tot een Heiland. In al hun benauwdheid was Hij benauwd en de Engel zijns aangezichts heeft ze behouden. Door zijn liefde en door zijn genade heeft Hij hen verlost, en Hij nam hen op, en droeg hen als in de dagen van ouds". En daarom kan dan ook betuigd: Ik zal de goedertierenheden des Heeren vermelden, naar alles wat de Heere ons heeft bewezen, naar zijn barmhartigheden, en naar de veelheid zijner goedertierenheden".

Het is het rijke gevoel van verzoend te zijn, dat onder de bange worsteling die hét gevolg van die scheiding en afzondering - was, het .volk des Heeren staande hield. Reeds in het roepingsvisioen was hierop nadruk gelegd. In dat visioen toch was een engel, en met name een Seraf, tot Jesaia genaderd, en had een gloeiende kópl van het altaar genomen, en hiermede had hij Jesaia's lippen aangeroerd. En in dien Seraf nu werd door God zelf a^tn Jesaia betuigd: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd, alzoo is uw misdaad van u geweken, en uw sonde is versoend." 'Het is uit dat verzoeningsbesef dat in Jesaia's geest de kracht opkwam, om, tegen allen vijand en allen demon in, voor de eere van Gods heiligen naam te getuigen. Vandaar dat in Jesaia's Godspraken het zich alles steeds weer aan den Messias vastklemt, wijl in hem en in hem alleen de Verzoening voor het volk des Heeren geboden was. De Messias zelf laetuigt dan ook zoo aangrijpend schoon in Jes. 61 : dat Jehovah hem geroepen heeft »om te verbinden de gebrokenen van hart, om aan wie gevangen waren de vrijheid uit te roepen, en aan de gebondenen te profeteeren de opening der gevangenis, om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren, en alle treurigen te troosten". Zoo machtig zelfs zal de kracht zijn, die uit dit Verzoeningsbesef in het heilige volk zal varen, dat 't in Jes. 61 : 3 heet, dat de Messias in Israel optreedt, om , , aan de treurenden in Sion te beschikken, dat hun gegeven wórde sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest, opdat ze genaamd worden een plantinge des Heeren. Priesters des Heeren zullen ze zijn, en dienaren onzes Gods zullen ze genaamd worden", vs. 6. Voor de droefheid en de versmelting, die uit het zondebesef opwelt, zal dan nu ook, zoo heel anders. «Jerusalem zal zijn tot een lof op aarde!« (62 : 7). Zoo vol schittering zelfs zal eens het 'lot van Gods gezaligden zijn, dat alle volkeren bekennen zullen, hoe ze een zaad zijn, dat de Heere gezegend heeft (61 ; 9). Ze zullen jubelen : »Ik ben zeer vroolijk in den Heere, want Hij heeft mij bekleed met kleederen des heils; juist zooals een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, zoo zal de knecht God.'; gesierd zijn, als Jehovah hem sden mantel dergerechtigheids zal . hebben omgehangen (61 : 11). Immers gelijk de aarde hasir spruit voortbrengt, en gelijk een hof doet opbloeien wat er in gezaaid is, zoo ook zal de Heere HEERE den lof van zijn volk doen ópspruiten over alle de volken der aarde (61 : 11). En dit alles omdat de Messias roeipen en getuigen kon: De Geest des Heeren HEEREN is op mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen en om te verbinden de gebrokenen van hart." (61 : 1).

En aldus nu gaat van zelf de profetie van de Verzoening in de profetie der Verheerlijking over. Reeds aanstonds in zijn tweede kapittel zet Jesaia dit zoo klaar en duidelijk in, als het in vs. 2 heet, dat in het laatste der dagen, d. i. als uitkomst van geheel het werk der genade, zulk een toestand zal intreden, dat »vele volken zullen heengaan en zeggen: omt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het Huis van den God Jacobs, opdat Hij ons leere van zijne wegen, en dat wij wandelen in zijne paden, want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heeren Woord uit Jerusalem-" Dan zullen ze hun zwaarden slaan tot spaden, en hunne spiezen tot sikkelen. Het ééne volk zal tegen het andere volk geen zwéiard meer opnemen. Geen oorlog zullen zemeer voeren. En de heidenen die van verre naar Jerusalem optrekken, zullen tot Israel zeggen ; Laat ons uw volgelingen wezen, en laat ook ons wandelen in het licht des Heeren«. (II : 1—5). Het is slechts een overblijfsel dat begenadigd zal worden, maar die ontkwamen zullen dan ook , , niet meer steunen op dien, die ze geslagen heeft, maar zè zullen steunen op den Heere, den Heilige Israels, oprechtelijk". Het is shet overblijfsel van Jacob, dat weer zal keeren tot den Sterken God« (X vs. 26). Niet Israel zelf zal die heilige toekomst bereiden. Ook dan weer zal het Jehovah zijn, die zich een banier zal oprichten onder de heidenen, want „Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden van Juda vergaderen, tot zelfs van de vier einden des aardrijks" (XI:12).'Zoo heerlijk zal die wondere verlossing zijn, dat al het volk op Sion juichen zal: Ik dank u, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt." Maar nu geen vreeze meer, want , , ziet, God is mijn heil. Hij is mijn Sterkte, en mijn Psalm, want Hij is mij tot heil geworden. Uit de Fonteinen des heils zullen we het heil als water scheppen met vreugde. En het zal één roepen worden: salmzingt den Heere, want hij heeft heerlijke dingen gedaan. »Zulks zij bekend op den gaiischen aardbodem. Juich en zing vroolijk, gij, inwoneresse van' Sion! want de heilige Israels is groot in het midden van u" (zie Jes. 12). Doch telkens komt hierbij uit, hoe deze zegen en deze heerlijkheid niet alleen aan het zaad Abrahams zal toevloeien, maar hoe de verlosten en verzoenden door Hem uit alle volken zullen geroepen worden. Zoo toch heet 't in Jes. 25 : 6: De Heere zal op Sion alle volken een vetten maaltijd bereiden, en Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel waarmede alle nati'én bedekt zijn. pij zal ten slotte zélfs den dood verslinden tot overwinning. Hij zal de tranen van alle aangezicht afwisschen". Hij zal de smaadheid zijns volks van de aarde wegnemen. En men zal in die dagen zeggen: Ziet, deze God is onze God èn Hij zal ons zalig maken. Deze is de Heere, dien wij verwacht hebben, en we zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid» (25 : 6—9).

Steeds rijker wordt die komende heerlijkheid voor den profeet ontsluierd. Hoor slechts toe: De woestijn en de dorre plaatsen zullen vroolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen en bloeien als een roos" (35 : 1). sO, Sion, zoo heet het in Jes. 40 : 9, o Sion, gij verkondigster van goede boodschap !. klim op een hoogen berg. o, Jerusalem, gij verkondigster van goede boodschap ! , , hef uw stem op met macht. Hef ze op, vrees niet, en zeg aan de steden van Juda: ie hier is uw God. De Heere zal zijn kudde weiden, gelijk een herder. Hij zal de lammeren in zijn armen vergaderen, en in zijn - schoot dragen ; de zoogenden zal Hij zachtkens leiden*. Ook zal er in die heerlijkheid geen mindering intreden, want al is 't, dat zelfs de jongeren van jaren moede en mat zullen worden, en de jongelingen gewisselijk zullen vallen, niet alzoo zal 't in dat rijkere leven zijn. sDie den Heere verwachten, zullen veeleer de kracht vernieuwen, ze zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden. Ze zullen loepen en niet moede worden; ze zullen waildelen en niet mat worden (40 : 30, 31)». Natuurlijk zal voorshands de worsteling met den tegenstander nog aanhouden, maar die worsteling zal hen niet overmannen. Alzoo toch zegt de Heere in Jes:43 : 1: Vrees niet, want Ik heb u verlost. Ik heb u bij uw naam geroepen. Gij zijt mijne», en dan vtilgt deze heerlijke bemoediging: Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zy zullen u niet overstroo'men. Wanneer gij door het vuur zult gaan, gij zult niet verbranden, en de vlam zal u niet aanraken. Van ouds af zijt gij kostelijk geweest in mijn oogen, zegt de Heere. Ik heb u lief gehad. En daarom vrees niet, want Ik ben met u. Ik zal uw zaad van den opgang brengen. En Ik zal zeggen tot het noorden: eef, en tot het zuiden: oud niet terug. Breng mijn zonen van verre, en mijn dochters van het einde der aarde; een ieder, die naar mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot mijn eere" (43 ; 1—6). Eens zal de volkomen zegepraal aafi de zake Gods verzekerd blijken te zijn, „want Ik heb gezworen bij Mijzelven, en er is een woord van myn mond uitgegaan, en het zal niet weder keeren, dar alle knie Mij zal gebogen worden, en dat alle tong mij zal belijden" (45 : 23). Het is dan ook de noodiging om mede tot die heerlijkheid in te gaan, die in Jesaia 5 5 tot alle kranken van ziel en tot alle hongerigen uitgaat: 0, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet. Ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk«; maar toch houdt daarnaast de bijzondere gelofte aan het huis Jacobs stand: Dan zult ge u verlustigen in den Heere, en Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jacob, want de mond des Heeren heeft 't gesproken" (58 : 14). Toch zal de komende heerlijkheid mét Israël ook de volken omvatten. »Er zal een Verlosser tot Sion komen, en dit is mijn verbond, zegt de Heere, met hen die tot Sion komen: ijn geest die op u is, en mijn woorden die Ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwmond niet wijken, noch van den mond van zaad, zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe« (59 : 21). »0, Jeruzalem, laat geen stilzwijgen bij u zijn, en zwijg niet stil voor Hem, totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde*.

Doch bij dit geestelijk heil zal 't niet blijven. Ook de wereld zelve, waarin God zijn volk geplaatst en geplsmt heeft, zal in heerlijken glans vernieuwd worden. Aan het eind van Jesaja's Godspraken toch gaat het vergezicht tot aan de Voleinding toe. ïWant ziets, zoo lezen we in Jes. 65 : 17, ïwant ziet. Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in 't hart niet opkomen". Een zoo rijke toezegging, dat ze in het daarop volgend hoofdstuk, in Jes. 66 : 22, bijna letterlijk herhaald wordt. Daar toch heet het: Want gelijk als die nieuwe Jientel en die niaiwe aarde die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen staan, alzoo zal ook ulieder naam en ulieder zaad staan". Dit als beeldspraak op te vatten, gaat uiteraard niet, hoe herhaaldelijk het ook beproefd zij. Er is nu eenmaal, ook onder de Gereformeerde godgeleerden, van meet af een sterk spiritualistische neiging aan het woord gekomen, die al het zinlijke en zienlijke varen liet, om de gelukzaligheid hiernamaals eeniglijk en uitsluitend in geestelijke genieting te zoeken. Doch deze overgeestelijkhcid heeft het ten slotte toch ook onder ons moeten afleggen. De uitlegging door den apostel aan dat woord van Jesaia gegeven, dwong er ten leste toch toe, om de zienlijke schepping niet als een tijdelijk hulpmiddel te verstaan, maar in te zien, en te belijden, dat de Schepping Gods van zijn menschenwereld van meet af een ander' karakter droeg dan van de wereld der Engelen. Dat deze laatste enkel geestelijk te verstaan is, beleed een ieder, Maar de menschenwereld is geen engelenwereld. De \vereld der menschen staat hooger en is zooveel rijker. Al de werken Gods in zijn zienlijke wereld verhoogen zijn Naam op geheel eigen wijze, en het is aan de eere Gods te kort doen, , zoo men de zienlijke wereld opvat, als had ze slechts dienst gedaan, om tijdelijk onze ziel te herbergen tot tijd en wijle de ziel uit het lichaam schreidt, het lichaam verdort, en de geest enkel geestelijk genieten kan in het ^/aderhuis. Reeds de geheele belijdenis van de opstanding der dooden werpt deze valschelijk geloofde spiritualistische beschouwing ter neder. Waartoe zou die nieuwe schépping zelve, waartoe zou de menschelijke verschijning in het zichtbare, waartoe zou de menschwording van den Zone Gods, zijn sterven, en na zijn sterven zijn Verrijzenis, gestrekt bebben, zoo al dit zienlijke geen andere bestemming had

dan om te vergaan en te verdwjnen, om niets (Jan een geestelijke heerlijkheid over te laten. Reeds de bijvoeging, dat er niet enkel een nieuwe aarde, maar ook een nieuwe hemel komt, en wat er bij staat, dat God deze nieuwe aarde en dezen nieuwen hemel dan eerst smaken saU, sluit hier alle misvatting uit. In het Jesaiaansch gezicht is de profetie voltooid, en vandaar dat ook de Voleinding zelve in Jesaia's profetie is opgenomen. Opmerkelijk is het ook, dat zelfs van het lijk gezegd wordt, dat in 't weeropgestane lijk der verlorenen een worm zal komen die niet sterft, een vuur dat niet gebluscht zal worden, en dat ze alle vleesch ten afgrijzen zullen wezen (vs. 24). Waarom torh anders de opstanding der verlorenen?

Meer aanstoot nog gaf aan deze eenzijdige Spiritualisten hetgeen Jesaia in een sprake Gods vernam, toen het heette in Jesaia 65 : 25: De wolf zal met het lam verkeeren en tezamen weiden; de leeuw zal stroo eten als een rund, en stof zal de spijze der fjlang wezen; ja zij zullen geen kwaad doen noch verderven op mijn heiligen berg (65 : 25). Dit is een Godspraak, dié geheel aansluit aan de reeds besprokene, die van een toekomst gewaagt, waarin geen oorlog meer zal gevoerd wordén> maaralle spies tot een sikkel zal zijn versmëed. Nu niisduidt men ook thans weer deze laatste, profetie, naardien de Pacifisten er steeds op uit zijn om ook hunnerzijds zulk een toekomst van duurzamen vrede niet enkel te profeteeren, maar zooveel in hep is, te helpen bevorderen en voorbereiden. Oorlog is iets dat men, in het Pacificisme, zich weg kan denken. En waarom zou dan 't zwaard niet kunnen worden omgesmeed om er sikkelen uit te smeden? Maar heel anders staat het, waar er sprake is van den aard der wilde dieren. De wilde dieren vertoonen thans een aard die er op uit is, om wat ze in hun macht kunnen krijgen, te grijpen, te verscheuren, en te verslinden. Die eigen aard kan niet wegvallen bij deze dieren, zoo beweert men dan. En hieruit wordt dan afgeleid, dat hierin Jesaia 65 : 25 geen sprake kan zijn van wezenlijk wilde dieren, zoodat dit woord als beeldspraak zoü zijn op te vatten. Het zou dan beteekenen, dat in onzen zondigen toestand de booswicht den, vreedzame aangrijpt, berooft en het leven beneemt, en dat, komt het Koninkrijk, onze hebzucht en roofzucht door heilige broederliefde zal vervangen zijn. Reeds uit Genesis 2:19 blijkt echter duidelijk, dat de staat van wildheid, waarin thans een deel van de vogels, van de kruipende dieren, en van de viervoetige dieren verkeert, niét dagteekent van de ure der Schepping. Déze staat van wildheid is een gevolg van den vloek, die om der zonde wil! ook over de zichtbare natuur is uitgegaan. .\dam verkeert er . onder, met alle dieren. Bovendien is het toch duidelijk, dat waar van alle - diersoort slechts één paar geschapen was, aanstonds geheele geslachten zouden zijn verdwenen, indien reeds terstond na de Schepping de, wolf op het lam geloerd, het gesmoord en verslonden had. Met wat de Schrift öns over de wildheid der dieren meldt, voor oogen, verviel dan ook alle moeilijkheid, die zich aan ons voordoet. De dierenwereld was zóo geschapen, dat het eene dier het andere niet aanviel en verslond. Die staat van wildheid kwam eerst op als gevolg van dè zonde. Wordt nu eenmaal alle gevolg van den val ook uit de natuur weggenomen, dan natuurlijk zal ook die wildheid uit de dierenwereld verdwijnen. Vrede zal het onder alle schepsel in alle levenssfeer worden. En dit en niet anders wordt hier ook door Jesaia geprofeteerd. Zelfs mag het op prijs gesteld, dat ook deze bijzondere trek uit de Verheerlijking ons hier voor wordt gelegd. Alzoo toch eerst blijkt, dat de ware profetie, in Israel, toen ze in Jesaia haar Voleinding vond, ons 't-beeld , van de toekomstige Verheerlijking schonk, en alzoo de volle / profetie was die ons het volle beeld van de Voleinding gaf.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's