GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. VAN DER SLUIS, predikaat te VARSSEVELD. DE ETHISCHE RICHTING. Een studie. Met een iüleidmg van DR. H. BAVINCK, Hoojlceriax aan de V^rije Universiteit, 1917. Drukkerij LIBER-TAS. Rotterdam.

Wie, ais ik, deren zomer op den zoo geanimeerden Universiteitsdag te ZUTPHEN is geweest, zal door den naam van den sctinjver van dit boek herinnerd worden aan het Gebedsuur op den avond van den 4en Juli. En dan ziet hij weer op den sierlijken kansel van het niet ad te grooie, maar goed onderhouden en daardoor juist zoo mtiemï kerkgebouw der Gereformeerde Gemeente, Ds. v. D. SLUIS als voorganger in dat Biduur. Dan leeft weer voor hem óp die stemming van vrome dankbaarheid en vcrootmoedigmg welke deze voorganger eerst door zijn ecnvouuig, maar toch doordacht en bezonken eii daarDij zoo bezieieud woord vermocht te wekken, en daarna door zijn zoo mnig bidden voor de VEREENIGING en haar UNIVERSITEIT wist op te voeren. Ea, wat een bezoeker van den Zutphenschen Universiteitsdag zich van die ure des Gcbefls ook nog zal herinneren is, dat dèie voorganger zoo de kunst verstond van te rekenen met den tijd. Het zou volgens het Program een Ure des Gcbeds zijn, en dat is het geweest ook. Ds. v. D. SLUIS sprak niet te lang en hy bad niet te lang, en daardoor werd de spanning van het naar hem luisteren en mèt hem bidden niet tot die overspanning waarbij zoo vaak de kluister van de bociïng breekt. Toen wij, onder het lacht-speien van het welluidend orgel, uit onze aandachtige stüheid weer in beweging kwamen, snaaide nóg door de hooge veusters naar binnen het vriendelijk lichi van de zomer-avondzon, en buiten gekomen, even na negen, werd in de stad-straat alles nóg zoo bevonden als toen wij, even vóór acht, up den mït één uur vervroegden zomertijd, waren binnen gekomen. Ik meen, dat het PROF. VAN OOSTERZEE is geweest, die eens gezegd heeft, dat het beter is de hoorders met het »Amen< te overvallen, dan ze er naar te laten snakken. De predikant van VARSSEVELD had dezen homüetischen stelregel toegepast, en zeker niet alleen, maar toch ook daardoor verbinden zich aan het zich herinneren van zijn voorgang in het Gebedsuur te ZÜTPHEN zulke aangename gewaarwordingen.

* * Van 'n andere zijde dan bij zijn voorgang aan den avond vaji den 4en Juli doet Ds. v. D. SLUIS zich kennen in dit zijn boek: DE ETHISCHE RICHTING.

AIS geleerd Theoloog, ervaren in de Schrift en de Dogmatiek en daardoor óok in wat onze Ouden noemden de «weerleggende Godgeleerdheide of de CONTROVERS. Daarbij allerminst onbedreven in Psychologie, Geschiedenis der Wijsbegeerte en Kenleer, en bij dit alles een overtuigd GEREFORMEERD Theoloog. Dan, als bij Zijn voorgang op den 4en Juh, doet 1^. v. D. SLUIS zich ook in dit boek kennen, zij het nog in anderen zin, als een man, die rekent met zijn tijd.

Hij leeft meê met zijn tijd en wel zoo, dat hij een oog houdt op, om dit mode-woord te gebruiken, sde geestelijke stroomingenc van onzen tijd, ook die op theologisch gebied.

Ook op die geesteüjke stroomingen op theologisch gebied welke ingaan tegen de Theologie der Reformatie, waaraan met name KALVIJN richting en stuur heeft gegeven. En onder die geestelijke stroomingen heeft hij dan in de laatste jaren zijn oog bizonder gericht op de ETHISCHE RICHTING. De richting, waarvan BAVINCK in zijn VOORWOORD op V. D. SLUIS'boek schrijft: > \Vij hebben in haar, hoe men overigens ook over haar waarde denken moge, met een merkwaardige en, wanneer men niet op bijzonderheden maar op het algemeen karakter let, met eene buiten ons vaderland wijd verbreide, kerkelijke en theologische beweging te doen.» Wie nu onder ons met de geschriften of met de personen der Ethischen bekend is, zal hun, en dit geldt met name van de rechts-ethi=chen, zeker niet voor ongeloovigen houden. Maar toch mag daarbij niet verdoezeld, dat velen van hun gedachten over de Christeüjke geloofswaarheden niet in overeenstemming zijn met het gereformeerde denken daaromtrent. Onzerzijds is dan Ook meermalen, onlangs weer door PROF. HONIG, gewezen op de tegenstelling lEthisch of Gereformeerd.» En waar. nu ook onder ons bij soEnoiige kerkleden, jongeren en ook wel ouderen, zich het verschijnsel opdoet van onder-de-bekoring-komen 'van de Ethische richting moet dk lelden tot verzwakking, zoo niet erger, van de gereformeerde belijdenis en daarmee tot, — waartegen PROF. FABIUS in zijn, door mij hier onlangs besproken, HET EEUWGETIJ DER JSJ; RKHEitVuKMlNG, ZOO CUSllg WaaibChUWÜC CL van afmaande, — een al verder gaan in > de onkerkelijke richting, die zich bij vele geloovigen openbaart.» Dit gevaar voor .onkerkelijkheid en daarmee voor verwarring in het religieuse denken, oat zeker niet minder dan de gevoels-en de wils-functie een wezenhjk bestanddeel van ons geloofsleven is, heeft blykbaar ook Ds. V. D. SLUIS gezien en doorzien. Velen, en net is hun niet euvel te duiden, want tijd voor gtzet onderzoek ontbreekt ze, weten niet rechi ïvat lethisch» is en uiten daaromtrent, zooals ook mij vaak bleek, de meest zonderlinge denkbeelden. Daarbij komt, dat, om weer met BAVINCK te spreken, seen heider overzicht vaü wat door de voornaamste vertegenwoordigers dezer richting over verschillende onderwerpen werd gedacht en geleerd, - tot dusverre ontbrak". In déze leemte, die ook door het HANDBOEK DER DOGMATIEK van PROF. DR. P. J. MULLER niet is voorzien, voorziet nu metterdaad deze Studie van Ds. J. v. D. SLUIS.

» » Zijn boek, dat 413 bladzijden telt, is verdeeld m XXV hoofdstukken met aan het einde van elk een hteratuur-opgave. Na de eerste dnc, waarm hij spreekt over NAAM EN BEGRIP en DE GESCHIEDENIS DER ETHISCHE RICHTING en over HET ETHISCH BEGINSEL, geeft hij in hoofdstuk IV—^XIX, onder titels ontleend aah de gewone loei der Dogmatiek en dus zóó, dat hoofdstuk IV van de OPENBARING en hooidstuk XIX van de DAATSTE DINGEN handelt een uiteenzening van wat de oudere eïi jongere voornaamste vertegenwoordigers der Ethische richting omtrent de, in het opschrift dier hoofdstukken vermeide onderwerpen hebben geschreven. Volgen nog vier hoofdstukken XX-XXIV, waarin de schrijver de houding teekent welke de Ethische richting aaimeemt jegens de Zending, denSiaat, de Maatschappij en de Paedagogiek.

Het zou de mij hier gestelde ruimte te ver overschrijden, wanneer ik den inhoud van die 22 houfdstukken zelfs verkort ging weergeven. Moet mijn lezer tot kennismaking met dien inhoud dus verwijzen naar de Studie zelf. Ter aanbevehng daartoe neem ik hier, met volkomen mstemmmg, over wat BAVINCK daaromtrent schrijft: -jNergens dringt hij (v. d. Sluis) aan de woordvoerders dezer richting eene andere meening op, dan die zij zelven hebben willen uiten; hij geeft slechts weer wat hij vond, is voor te vele of te lange aanhalingen niet beducht, en laat hen als het ware uitspreken ten einde toe. Zoover gaat zijn onparüjdigheid, uat hij er schier nooit een opmerking zijnerzijds tusschen schuift of daaraan roevoegt. Het zijn de Ethischen zelve, die hij aan het woord iaat komen".

Toch heeft de schrijver het daarbij niet gelaten.

Dit toch zou in strijd zijn met het bhjkbaar opzet, met de - kenneüjke bedoeling van zijn boek: Vele gedachten der Ethischen over de Christelijke geloofswaarheden te weerleggen. En zoo vat hij dan in zijn XXIVe hoofdstuk onder den titel: ALGEMEENE "KENMERKEN DER ETHISCHE RICHTING het voorafgaande dus saam, dat deze richting in de kenleer het nauwst bij KLANT en in de theologie bij SCHLEIERMACHER aansluit en dat zij dientengevolge komen moest tot die eigenaardige opvatting van de verhouding tusschen leer en leven, welke haar het meest en het duidelijkst kenmerkt. Op p. 391 wijst hij in dit hoofdstuk dan ook nog op een anderen trek, die tot de algemeene kenmerken der Ethische richting behoort, en wel op den nadruk, die gelegd wordt op de persoonhjkheid des menschen en wat zij dan, evenals haar opvatting van het »geweten", dankt aan VINET en diens individuahsme. De beoordeeling van uit het Gereformeerde beginsel volgt dan in het laatste, het XXVde hoofdstuk.

Hij waardeert, dat de ethische richting haar standpunt neemt in de gemeente, die de waarheid Gods gelooft en behjdt, en daarmee in het geloovig bewustzijn. Maar hij veroordeelt, dat bij dit standpunt, gehjk de Ethische richting doet, het subjectief orgaan, dat onmisbaar is tot waarneming van het objectief bestaande, tot PRINCIPIUM der kennis wordt verheven.

Hij waardeert in de Ethische richting, dat zij tegenover de neiging om heel her zieleleven te beperken tot het hoofd^ den nadruk legt op het hart. Maar hij veroordeelt de gedachte, dat het hart wel werken zou op het verstand, maar het verstand niet op het hart, en in verband daarmee veroordeelt hij ook de opvatting der Ethischen van waarheid, volgens welkedeze niet een intellectueel, maar een jsthisch karakter" zou dragen.

Hij waardeert in de Ethische richting, dat zij tegenover het streven om den mensch in den St^at of in de Maatschappij te laten opgaan, den nadruk op de persoonüjkheid en daarmee op de verantwoordeüjkheid en het schuldbesef legt. Maar hij veroordeelt de eigenaardige opvatting der persoonhjkheid door deze richting, zooals die uitkomt in wat zij leert omtreiit de Verkiezing, het Beeld Gods en de Erfschuld.

Verder veroordeelt hij in de E; hische richting het beginsel, dat de geloofservaring der gemeente de grondslag der Theologie is, en wel omdat dit ïte kort doet aan de eere der Heilige Schrift"; en voor dit te kort doen wijst hij dan o.m. op - de opvatting der Ethischen, die > in den Bijbel niet alleen, maar vooral eene «verzameling van getuigenissen" zien. De tegenstelling, die de Ethischen maken : »de grond van ons geloof is niet de Schrift, maar de levende Christus", aeht hij dan ook niet te kunnen aanvaarden.

Hij waardeert in de Ethische richting, dat zij den nadruk legt op den nauwen band tusschen godsdienst en zedehjkheid, op het leven, niet alleen het inwendige, maar ook het uitwendige, op de heiligmaking. Maar hij veroordeelt, dat zij de heiligmaking op den voorgrond zet; tiet aan de rechtvaardigmaking de eerste plaats laat, en door beide te verwarren, te vermengen, het religieuse leven ondermijnt, den troost der geloovigen wegneemt en God aan den mensch onderschikt.

En eindelijk waardeert hij in de Ethische richting, dat zij den nadruk legt op de gemeenschap met God en Christus, op de unio mysticu^ de verborgen vereeniging. Maar hij veroordeelt de opvatting der Ethischen van Gods immanentie, in den geloovige, wijl bij die opvatting de grenzen tusschen Schepper en schepsel worden uitgewischt en daarmee, zij het ook tegen de bedoeling, een pantheïstisch element in hun theologie is opgenomen.

Met dit, voor de kennis van wat de Ethische richting wil, zoo leerzame, wijl goed gedocuinenteerde en voor het verschil tusschen Ethisch en Gereformeerd, door zijn juiste beoordeeling, niet minder leerzame boek, heeft de Schrijver zich aanspraak verworven op den dank van ons zijn kerkgenooten.

Men leze en bestudeere het en geve het ook in handen van onze jongeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1917

De Heraut | 4 Pagina's