GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

P. KEUNING. KINDEREN IN VERSTAND EN IN BOOSHEID. Van menschen uit hetGroningerland. Te Rijswijk (Z.-II.) bij H. J. Spruyt 1917.

In dit boek van 269 bladzijden zijn tien dorpsvertellingen gebundeld. Zij vormen in zoover 'n eenheid, dat in alle tien de plaats der handeling het dorp OLDENCATE is, hetwelk twee uur gaans van de stad GRONINGEN ligt.

Let men nu op den ondertitel, dan bedoelt de schrijver blijkbaar met zijn vertellen van die OLDENCAIERS, van' die «menschen uit het Groningerland", de plattelandsbevolking der provincie GRONINGEN te typeeren; in de haar kenmerkende eigenaardigheid te teekenen.

Dat nu is, uit ethnologisch oogpunt, een lang niet onverdienstelijke onderneming en een boek als dit kan tot haar welslagen bijdragen.

Laat mij nu maar terstond zeggen, dat ook dit boek metterdaad de plattelandsbevolking van GRONINGEN wel aardig typeert, alleen maar niet zóo als de hoofdtitel zou doen vermoeden.

Jammer, dood-jammer dat de heer P. KEÜNIG, toen hij zijn tien vertellingen af had en 'n titel zocht, op de onzalige gedachte is gekomen van dat «Kinderen in verstand en in boosheid". Het was overbodig.

«Van, menschen uit het Groningerland" ware voldoende geweest.

Doch dat klinkt zoo niet!

En zeker, «kinderen in verstand en ia boosheid, " het iiUnkt.

'n Beetje bijbelich zelfs, want op den klank af, 'herinnert het aan PAULUS woord uit 1 Cor 14:20: roeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid en , wordt in het verstand volwassen. Maar daar heb je het nu met die klinkende, zelfs bijbelsch klinkende titels.

Want dat «kinderen in verstand en in boosheid" klinkt wel als 'n klok, doch als 'n klok die van slag is en daardoor 'n mensch in de war brengt.

De gedachte toch, die deze hoofdtitel, in verband met den onder titel, den argeloozen lezer aanbiedt, is, dat de Groninger plattelandsbevolking zich zou kenmerken door achterlijkheid zoo in verstands-als in zedeüjke ontwikkeling, en men hun verkeerd-handelen dan ook niet aan boosaardigheid maar aan onberadenheid moet toeschrijven.

Maar zijn daarmee nu die boeren en arbeiders en klein-burgers uit OLDENCATE getypeerd ? Lijkt er niet naar.

Er loopen wel «kinderen in verstand èn in boosheid" onder door, maar, mits men inziet dat «geleerdheid" nog geen «verstandigheid" is en „boosaardigheid" ook met „onberadenheid" kan gepaard gaan, krijgt men, na lezing van het boek, allerminst den indruk: Zóó is de OLDECAXER, de Groninger plattelandbewoner.

Toch krijg je met dien hoofdtitel aanvankelijk dien indruk. _

En dat is zoo dood-jammer want het kan je kijk op de menschen, die de auteur teekent, vertroebelen.

Om dit, bij wie het boek nog niet hebben gelezen te vóórkomen en ik wensch het tal van lezers, — meende ik bij dien ongelukkigen hoofdtitel wat lang stil te moeten staan. In alle bescheidenheid zou ik ook den heer KEUNING in overweging willen geven bij een tweeden druk, dien ik evenzeer aan zijn boek toewensch, den ondertitel maar tot hoofddtel te maken. VAN MENSCHEN UIT HET-GBONINGERLAND dan is 'n boek, dat je voor je pleizier leest, ook als je er' over schrijven moét. Iets wat mij, in de vele jaren dat ik hier over boeken schrijf, niet altijd is overkomen. De auteur kent die OLDEN-CATERS of hoe het dorp en de dorpen van Groningerland waarvan hij hier de bewoners teekent, dan ook heeten mogen.

Hij kent het natuur-milieu waarin zij verkeeren; hun kleeding en hun gezichten; het «haim" van de „dikste boeren" met het «benhoes" of woonvertrek en het «achterdeel" waar de koeien staan, en de «opree"; ook de huisjes der arbeiders met de «bokkehut". Hij kent ook het dialect van die menschen, het «boers praten", en de psalmen, die zij daarin "zingen en de liedjes, die de «lutje potjes" of de kleine kinderen dalarin op SINT-MAARTEN zingen en de raadseltjes, die zij er elkaar in opgeven. Èn in dat dialect laat hij ze hun taal spreken, en voor wie die taal niet kennen heeft hij, a la QÜERTDO met zijn JORDAAN, achter zijn boek een VERKLA­ RING VAN WOORDEN EN UITDRUKKINGEN. Aardige uitdrukkingen zooals «vernuver joe maar wat" voor: «vrooHjk je maar een beetje op"..

Maar hij kent die menschen ook in hun innerhjk, in hun zielbeweeg. En al dit zijn kennen is gevolg van zuiver, liefdevol en lang waarnemen. En het dus waargenomene legt hij dan voor zijn lezers Vast, in woorden, die hetheelemaal niet precieus, maar wel precies doen uitkomen. Zoo is al terstond die eerste vertelling van: HOE

TAMME MATTHUIS DIAKEN WERD, als hij dien «zuuniger" op zomer-voormiddag onder de appelboomen in zijn hof teekent. TAMME, dien de rijke boeren in den Kerkeraad, juist omdat hij zoo «zuinig" is, met het oog op de bedeeling, een zeer geschikt diaken vinden. Maar niet alleen de teekening van dien zomer-voormiddag, doch ook die van den innerlijken strijd tusschen .TAMME'S «zuinigheid" en eerzucht, is zoo écht. En als TAMME er dan achter komt, dat «ze hem op tal zef hebben", omdat hij zoo gierig is, hij zich daarover schaamt, maar doordat hij, hoe «beholderid" ook, toch een christen is, zoo voelt, - «dat de booze vijand in zijn hart moet overwonnen", - dan doet ook het eind der vertelling, en dat nog om een andere reden dan dat zij zielkundig écht is, weldadig aan.

TAMME zat op zijn plaats in de kerk. Daar kwam het.

Dominee kondigde het af. «Tot diaken werd gekozen TAMME MATTHUIS" Hij wist nu, dat hij, als diaken, zou trachten zijn boezemzonde te overwinnen in Gods kracht. God zou hem helpen, een goed diaken te zijn. De Kerkeraad had zich in TAMME leelijk vergist.

Het «beholdend" zijn of «niet gemakkehjk iets kunnen afstaan", zoo staat in de Verklaring, is typeerend voor de. «dikke boeren" van OL D EC ATE.

Toch gaan niet al de tien vertellingen daarover, In de derde «ONS GYMNOASIAST" gaat het over den hoogmoed vaü de boerin die haar zoonje dominee wil laten worden, wat dan op teleurstelling uitloopt, omdat MENKO met hart en ziel boer is.

Dan is er ook de navrante geschiedenis van OLLE SIEBT ZIEN HOESKE, en die andere van LANGS DONKERE WEGEN, waarin het gaat over «ongehuwd moedertje", dat na bitter hjden sterft, niet zonder bij God en menschen genade te hebben gevonden.

En de laatste: EEN AFSCHEID, waarin de bejaarde dominee van de «lutjekerk" te OLDEN­ CATE aan een oud-studievriend beüjdt: «Ketters hebben we hier niet. Maar 't leven? Ik ben de dominee geweest van menschen, ruw en hard, en ik vrees dat hun leven er in de laatste jaren niet beter op geworden is. 't Is zoo moeiUjk 't hart van die menschen te treffen. Ze zijn koud en ongevoelig, en ik weet, dat ik langen üjd ook koud en ongevoelig gepreekt heb. Dat bezwaart mij, nu ik heenga."

Toen de Zondag kwam, hield Ds. VELDHUIS niet de preek die bij met zijn ouden studievriend had afgesproken.

Hij sprak als een vader tot zijn kinderen; voor 't laatst bracht hij ernstig en dringend, het evangelie der genade, en smeekend klonk het: «Laat u met Grod verzoenen."

«Maar, collega, dat was immers niet de preek, waaraan we samen zoo druk gewerkt hebben", zei later de oude itudie-vriend. En het antwoord was : «Dat weet ik wel. Maar als mijn gemeente de roepstem van den HeUand maar gehoord heeft, dan heb ik mijn doel bereikt."

VAN MENSCHEN UIT HET GRONINGERLAND is een christelijk en ook een esthetisch boek. 'n Zeer gelukkige combinatie, die tegenwoordig wel niet hóog-zeldzaam, maar toch ook lang niet alledaagsch is bij de htteraire producten, welke op onze boekenmarkt komen.'

Men kan dit boek eenigszins vergelijken met ULFFSR'S OOSTLOORN. Al staat dit laatste door compositie en zielsontieding ook hooger. Dat de auteur de menschen uit Groningerland laat spreken zoo als ze spreken en zich daarbij . ook van ruige uitdrukkingen bedienen, die 'n deftig-doend stadsmensch ietwat vreemd aandoen, acht ik eer een verdienste dan een gebrek van dit boek. Mooi zijn die uitdrukkingen wel niet, maar_ ook het leelijke in de kunst is te rechtvaardigen. Dan, zij mogen al ruw zijn, de OLDEN-CATEES, wanneer echter die Ds. 'VFLDHUIS beweert, dat zij «ook koud en ongevoelig zijn", komt het mij toch voor, dat hij te veel generaliseert. Hetgeen ook KEUNING van ze vertelt wijst er op, dat zij lang niet voor indrukken onvatbaar zijn, maar dat het niet ieders werk is het hart van zoo'n OLDENCATEB te treffen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's