GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk ?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Groen van Prinsterer heeft de Afscheiding nooit principieel veroordeeld, ook al heeft hij bij de Afgescheiden Kerken zich niet aangesloten.

Het recht en de roeping van de galoovigen om zich los te maken van een Synodale organisatie, die dopr een onwettige daad aan de Kerken was opgelegd en die het leven der Kerk vergiftigde, is steeds door hem bepleit en verdedigd.

En evenmin was er sprake van, dat Groen een scheiding van de Synodale organisatie eerst dan geoorloofd zou hebben geacht, wanneer , , al de belijders van het Evangelie als een eenig man zich daarmede solidair verklaren", zooals Dr. Bronsveld als eisch stelde. Groen stelde daartegenover (en we danken Prof. Fabius dat hij op dit [citaat de aandacht vestigde): „Nooit is tot kerkherstel in tijden, gelijk wij thans beleven, iets wezenlijks verricht door hen, die gewacht hebben, totdat al de belijders als een eenig man, zich solidair verklaarden .., Kerkherstel is voorbereid of tot stand gekomen, ook door één enkel man, die in den geest der martelaren, in den geest van een Huss of een Luther, uit plichtsbesef, zeide of dacht: ik kan niet anders, ook al zou ik alleen staan; ook aldus sta ik niet alleen, want de Heer is met mij, en, ook in het bezwijken, overwin ik" (^Kerkelijk Leven, blz. 99 noot 3).

Maar al heeft Groen dus het recht tot scheiding veroordeeld, tegen de Afscheiding, zooals deze in 1834 bij ons heeft plaats gevonden, had hij wel zeer ernstige bezwaren. Eer het tot een breuke kwam met het instituut, meende hij, moest eerst het volk behoorlijk worden voorbereid en ingegelicht, en dan moest de beslissing vallen niet op een ondergeschikte quaestie, ndaar op een cardinaal punt, waarvan het levensbelang voor ieder duidelijk was. Als voorbeeld, hoe zulk een scheiding moest plaats vinden, verwees hij telkens naar wat in Schotland onder leiding van Chalmers had plaati gevonden. Zijn grief tegen de Afscheiding was, niet, dat zij met de Synodale organsiatie brak, maar dat de breuk niet genoegzaam was voorbereid en zij ontstaan was door strijd over een ondergeschikte quaestie. Hoezeer Groen dan ook toornde tegen de vervolging der Afgesqheidenen, telkens met nadruk uitsprak, dat hij hen als een deel der Gereformeerde gezindheid in ons Nederland erkende, en voor het vele goede, dat bij de Afgescheiden Kerken gevonden werd, een open oog had, meende hij toch den strijd tot kerkherstel in de Hervormde Kerk te moeten blijven voortzetten.

Groen oordeelde dus zeker niet, dat de Hervormde Kerk, omdat naast en tegenover haar een gezuiverde Gereformeerde Kerk was komen te staan, daardoor een schijnkerk geworden was.

Anders zou hij niet tot zijn dood zich bij deze Hervormde Kerk hebben aangesloten, maar tot de Afgescheiden Kerk zijn overgegaan.

Van een schijiikerk ware Groen geen lidmaat gebleven. '

We wijzen op dit voorbeeld van Groen, wiens gezag ook voor Prof. Fabius zoo hoog staat, , om te doen zien, hoe voorzichtig men moet wezen, met een Kerk niet te spoedig als een schijnkerk te veroordeelen.

Nu heeft de nieuwe poging tot kerkherstel, die in 1886 is beproefd, zeker veel meer beantwoord aan de eischen, door Groen gesteld. Er was een jarenlange voorbereiding aan deze actie voorafgegaan om het volk, dat in de Hervormde Kerk was achtergebleven, op de zonde der Synodale organisatie te wijzen en het Gereformeerde leven weer te doen ontwaken. En toen de beslissing viel, geschiedde dit niet op een ondergeschikt punt, maar op een quaestie, die het levensbelang der Kerk raakte, n.l. de vraag, of men modernen tot het Avondmaal des Heeren mocht toelaten. Er kan, voor wie Groen's gedachten kent, dan ook geen twijfel over wezen, of Groen zou, wanneer bij toen nóg leefde, evenals zijn vriend Eloüt van Soeterwoude dit deed, zich van harte bij deze poging tot Kerkherstel hebben aangesloten. Wat in 1886 geschiedde, was niet anders dan de uitwerking van het door Groen geteekende program.

Maar al is dat zoo, toch neemt dit niet weg, dat evenals bij de eerste poging tot Kerkherstel in 1834, Groen van Prinsterer en zijne vrienden met de Separatie niet zijn medegegaan, maar in de Hervormde Kerk gebleven zijn, omdat zij nog hoopten de Kerk in de Kerk te herstellen, zoo ook, bij de tweede poging tot Kerkherstel in 1886, wederom een niet onbelangrijk deel der „Gereformeerde broederen" onderleiding

van Dr. Hoedemaker en Dr. Van Ronkel bezwaren had om met de Doleantie mede te gaan en meende in het Hervormde genootschap den strijd voor Kerkherstel te moeten voortzetten. Zeker is er verschil in de wijze geweest, waarop deze mannen tegenover de Doleantie en waarop Groen tegenover de Separatie in 1834 optrad. Van de broedertrouw, waarmede Groen tegen de vervolging van de Afgescheidenen opkv/am, was bij hen al zeer weinig sprake; veeleer scheen het, nadat eerst een zwak protest tegen het kerkelijk afmaken van zoovele getrouwe dienaren van Christus was gehoord, alsof al spoedig alle bitterheid zich keerde niet tegen de vervolgers, maar tegen de vervolgden, die uit trouw aan den wettigen Koning der Kerk de berooving hunner goederen te dragen hadden. En evenzoo was er er verschil in de gronden, waarmee deze broeders de Doleantie bestreden, en die welke Groen aanvoerde tegen de Separatie. Groen heeft nooit, gelijk deze broeders doen, tegenover de Afgescheidenen beweerd, dat breuke met een ongoddelijke organisatie nimmer geoorloofd is, omdat men , , de Kerk niet mag verlaten", en al evenmin, dat Kerkherstel alleen dan geoorloofd is, wanneer heel de Kerk, of wil men, alle geloovigen medegingen. Groen heeft integendeel, wanneer zulke argumenten ook in zijn dagen ^wel gehoord werden, deze argumenten juist principieel bestreden, omdat ze lijnrecht in strijd zijn met het groote werk der Reformatie in de 16s eeuw tot stand gekomen; een verzwakking en afbuiging van het echte Protestantsche beginsel, een veroordeeling van wat een Luther, een Zwingli en een Calvijn hebben gedaan. Het valt dan ook niet te ontkennen, dat deze beginselen, waarmede men tegen de Doleantie optrad, helaas als een slaapdrank in de Hervormde Kerk hebben gewerkt en daardoor van een krachtige en bezielde actie, zooals bij Groen van Prinsterer en zijne vrienden altoos weer tegen de Synodale organisatie uitging, bij deze Gereformeerde broeders in de Hervormde Kerk helaas zoo weinig sprake is.

Maar al zijn we dus zeker niet blind voor het verschil in houding door Groen tegenover de Separatie en door deze broeders tegenover de Doleantie aangenomen, en al gelooven we, dat de weg tot Kerkherstel in 1886 ingeslagen, zuiverder was dan die in 1834, toch is er in zooverre gelijkheid, dat in beide gevallen een zeer belangrijk deel der Gereformeerden met de poging tot reformatie der Kerk niet is meegegaan en meende in de Hervormde Kerk te moeten blijven.

Juist dit nu moet ons voorzichtig maken in ons oordeel niet alleen over de houding dezer Gereformeerde broederen, maar evenzeer over de Hervormde Kerk zelve.

Al kunnen wij op ons standpunt niet anders oordeelen, dan dat deze broederen zondig hebben gedaan door niet met de reformatie der Kerk ijiede te gaan, en al moeten wij wel telkens hen wijzen op hun ontrouw tegenover Christus, die alleen het Hoofd der Kerk mag zijn, toch mag daarbij drieërlei niet uit het oog worden verloren, en het komt ons voor, dat Prof. Fabius daarop te weinig gelet heeft.

Vooreerst, dat de ouderen onder ons, die vóór 1886 tot de Hervormde Kerk behoorden en daarin een ambt waarnamen, in dezelfde zonde als deze broederen hebben geleefd. ; _De afgescheiden broeders hebben toen hetzelfde verwijt tot ons gericht, dat Prof. Fabius nu richt tegen de Gereformeerden in de Hervormde Kerk; ze eischten evenzeer, dat wij ons vari de Hervormde Kerk individueel zouden afscheiden en tot hen overkomen, omdat bij hen alleen de ware Gereformeerde Kerk werd gevonden. Toch is aan die roepstem door ons niet gehoor gegeven. We meenden, dat de reformatie der Kerk op een anderen weg moest gevonden worden. We hoopten op een herstel van de Kerk als geheel. En al is dit nu achteraf door ons als zonde ingezien, en al weten we, dat , , gehoorzaamheid" aan Gods Woord beter is dan , , offeranden", toch moet, nu dit licht voor ons is opgegaan, door ons met lankmoedigheid geoordeeld worden over degenen, die m dezelfde dwaling verkeerden als eertijds wij.

In de tweede plaats staat de zaak voor deze broeders in hunne conscientie geheel anders dan voor ons. Ze meenen ter goeder trouw, dat juist wij op een zondigen weg wandelen, omdat wij ter wille van de gebreken die aan haar kleefden, de moederkerk verlaten hebben, waarin we geboren en opgetogen waren, en dat we daardoor het herstel dier moederkerk schier onmogelijk hebben gemaakt. Van een bewust en moedwillig ingaan tegen den wil des Heeren is dus bij hen geen sprake. Zij meenen niet anders te m' gen doen.

En in de derde plaats mag men, om billijk te wezen, niet uit het oog verliezen, dat deze broeders, hoe zwak hun pogen tot Kerkherstel, zoodra als'het op dadensAx\komt, dan ook moge wezen, toch principieel even vijandig staan tegenover de Synodale organisatie als wij. Ze veroordeelen haar als een onwettige mapht, die in de Kerk is binnengeslopen. Ze toornen tegen de onheilige vermenging van geloovigen én ongeloovigen in één Kerk. Ze willen niets weten van het valsche beginsel, dat in de Kerk alles moet nagisten wat in het volksleven opkomt. Ze eischen, dat de Belijdenis der Kerk weer in haar eere ^zal hersteld eti de Kerk zelf gereorganiseerd zal worden naar de aloude Gereformeerde Kerkenordening. Ze dorsten en verlangen naar het oogenblik, dat de Kerk uit de gevangenis, waarin zij opgesloten zit, zal verlost worden. Met de Synodale organisatie vrede gesloten hebben zij dus niet.

In dat opzicht is er een principieel verschil met .hetgeen bij de Reformatie van de 16e eeuw in de Roomsche Kerk is ge­ zien. De reformatorisch gezinde partij, die in de Roomsche Kerk bleef, verzwakte al meer en heeft zich geheel met het Roomsche dogma, zooals dit te Trente was aangenomen, vereenzelvigd. Dat heeft de Gereformeerde groep in de Hervormde Kerk niet gedaan. _ Ze gaf haar strijd tegen de Synodale organisatie niet op en blijft-om kerkherstel roepen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk ?

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's