GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voet bij stuk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voet bij stuk.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs kwamen we op tegen de onware voorstelling, die in het Jaarverslag van de Roomsche vereeniging Petrus Canisius werd gegeven van het bekende boekje van Dr. Westphal „Jezus van Nazareth", dat in zoo ruime mate onder onze militairen is verspreid, alsof dit boekje een uitgave van ongeloovige zijde zou wezen en Christus daarin alleen als mensch, zij het dan ook als hoogstaand mensch, zou zijn voorgesteld.

Dr. Th. H. van Oppenraay, de schrijver van bedoelde critiek, is zoo vriendelijk in het Centrum van lo April ons van antwoord te dienen. Onze besliste tegenspraak, dat dit boekje niet van ongeloovige zijde afkomstig is, neemt hij op, maar hij meent zijn bezwaar tegen het boekje zelf te moeten handhaven. Op grond van Canon 1399 van het Kerkelijk. Wetboek der Roomsche Kerk, dat zegt, dat „krachtens het Kerkelijk recht vertalingen der H. Schrift, in welke taal ook, door nietkatholieken bewerkt of uitgegeven, verboden zouden zijn", handhaaft hij, dat bedoelde Evangelieharmonie voor de Roomschen verboden lectuur is. In hoeverre dit juist is. kunnen we niet beoordeelen. Zeker is, dat de Roomsche geestelijkheid in Frankrijk aldus niet heeft geoordeeld, want de lezing van dit boekje is in Frankrijk niet verboden door de Roomsche geestelijkheid, vermoedelijk omdat men deze Evangelie-harmonie niet als een „vertaling van de H. Schrift" beschouwde. Intusschen doet deze quaestle weinig ter zake. Indien Dr. Van Oppenraay alleen bezwaar had gemaakt tegen de verspreiding van het boekje onder de Roomsche militairen, omdat de hier gevolgde vertaling van de Evangelie niet van Roomsche zijde afkomstig was, dan zouden we hiertegen niet geprotesteerd hebben. Ons protest gold alleen de onware voorstelling, alsof dit boekje van ongeloovige zijde was uitgegaan en Christus alleen als mensch voorstelde.

Wat dit laatste nu betreft meent Dr. Van Oppenraay zijn .beschuldiging te moeten handhaven, „omdat de geheele voorrede het werk kan zijn van iemand, die niet gelooft in Christus' Godheid", wat hij dan met enkele aanhalingen uit de voorrede tracht te bewijzen. Het feit, dat èn in de opschriften boven de verschillende hoofdstukken èn in de noten uitdrukkelijk over de Godheid van Christus gesproken wordt, acht hij niet concludent, omdat Dr. Westphal in dé voorrede verklaard had in deze noten „niets te willen zeggen, wat de overtuiging van eenig Christen wie hij ook zij, kwetsen kan", en aangezien er Christenen zijn, die Christus wel als hoogstaand mensch, maar niet als God er­ kennen, zou daaruit volgen, dat „Dr. Westphal in de aangehaalde noten wel de leer van Christus over zijn Godheid zou weergeven, maar zich niet zou uitspreken, of hij die leer van Christus deelt of niet." Zwakker verdediging van een onjuiste beschuldiging is wel nauwelijks denkbaar. Want in de aangehaalde noten geeft Dr. Westphal niet alleen weer, wat Christus zelf leerde, maar spreekt hij wel degelijk zijn eigen meening uit. Trouwens, hoe zou iemand, die aan de Godheid van Christus niet geloofde, als opschrift boven een hoofdstuk kunnen zetten: „Jezus, de Zoon van God". Dat Dr. Westphal met de verklaring, dat hij in de noten niets wilde zeggen, wat eenig Christen, van welke overtuiging hij ook zij, kwetsen kan, zag natuurlijk niet op ongeloovige Christenen, maar op Christenen van verschillende kerkelijke richting. Zoo werd met'.opzet vermeden alle polemiek tegen de Roomsche Kerk.

Zoo blijft dan alleen het bezwaar, door ons zelf reeds vermeld, dat in de Voorrede over Christus alleen als mensch gesproken wordt, maar over zijne Godheid wordt gezwegen. Dr. Van Oppenraay merkt naar aanleiding daarvan op:

„Voor ons katholieken bestaat er maar één leer over Christus. Zoowel in de voorrede, als in de aanteekeningen onzer Bijbeluitgaven en Bijbel-vertalingen komen we rond uit voor die leer. Dat door die leer andersdenkende Christenen gestooten worden, betreuren we, doch dat verhindert ons niet voor die leer uit te komen. De Zaligmaker is ons hier ten voorbeeld, die zijn leerstellingen verkondigde, ofschoon Hij van te voren .wist, dat zij vele der hoorderen zouden ergeren.”

Het bezwaar, door Dr. Oppenraay hier geopperd, is in zekeren zin volkomen juist. Zelfs gaan we nog verder; niet alleen, dat in de Voorrede over Christus' Godheid gezwegen wordt, maar evenmin is er sprake van Christus verlossingwerk door zijn zoendood aan het Kruis.

Maar een ding mag hierbij, billijkheidshalve, niet uit het oog worden verloren. Het doel van Dr. Westphal was niet om een nieuwe 3ijbeluitgave voor geloovige Protestanten te geven, maar om het verhaal der Evangeliën onder het Fransche leger te verspreiden. Het was Evangelisatie-arbeid. En wie nu weet, hoe het Fransche volk grootendeels van het Christelijk geloof was afgevallen, zal ook begrijpen, waarom Dr. Westphal zich in de voorrede aldus heeft uitgelaten. Hij wilde het hart van deze ongeloovige soldaten winnen voor het Evangelieverhaal, hun belangstelling voor Jezus opwekken en dan aan Christus eigen woord overlaten om hen verder te leiden tot kennis van Zijn persoon en werk. Daarom wilde hij over de Godheid van Christus en zijn Middelaarswerk in de voorrede zich niet uitlaten.

Daarom gaat ook het beroep van Dr. Oppenraay op wat Christus zelf deed, niet op. Nog daargelaten, dat onze Zaligmaker volstrekt niet begonnen is, 'toen hij voor het volk optrad, met terstond de diepste mysteriën aan hen te openbaren, maar dit, zelfs voox-z-ijiiv, üiacipeien eerst trapsgewljiie gedaan heeft, mag ook niet vergeten, "dat Christus niet optrad voor ongeloovigen, maar voor het oude bondsvolk van God. Als de Apostelen echter later het Evangelie prediken aan de heidenen, dan worden door hen niet terstond de diepste mysteriën van het geloof verkondigd, maar een aanknoopingspunt gezocht, bij de religieuse voorstellingen, die bij deze heidenen gevonden' worden. Zoo heeft de Apostel Paulus gedaan, toen hij op den Areopagus te Athene voor de Grieksche wijsgeeren optrad. En zoo is ook geschied door de Christelijke Apologeten in de eerste Christelijke eeuw. In den bekenden dialoog van Felix Minutius wordt over de Christelijke geloofswaarheden, met name over de Godheid van Christus, geen enkel woord gesproken. Toch zou het daarom al zeer onbillijk wezen Felix Minutius voor een „ongeloovige" te houden. Trouwens, de Roomsdie Kerk zelve, waar ze op missionnair terrein optrad, is, zooals ook aan Dr. Oppenraay wel niet onbekend zal wezen, in dit opzicht soms nog veel verder gegaan en heeft zelfs in een accomodatie aan heidensche voorstellingen kracht gezocht, die voor de zuiverheid van het Christelijk geloof niet onbedenkelijk was.

Al stemmen we daarom aan Dr. Oppenraay gaarne toe, jdat de bedoelde voorrede volstrekt niet uitspreekt, wat heel de Christelijke Kerk aangaande den persoon en het werk van Christus belijdt en gelooft, toch meenen we, dat de critiek van Dr. Oppen raay onbillijk is. Hij vergat, dat dit boekje niet voor geloovigen, maar voor ongeloovigen gesdireven is. En blijkens de getuigenissen juist uit het ongeloovige Frankrijk is dit boekje voor duizenden tot een zegen geweest. Het leidde hen tot Christus terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Voet bij stuk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1919

De Heraut | 4 Pagina's