GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIX.

En een ander kwam, zeggende: eere, zie hier, uw pond, hetwelk ik in eenen zweetdoek weggelegd had: ant ik vreesde u, omdat gij een straf mensch zijt: ij neemt weg wat gij niet gelegd hebt, en gij maait wat gij niet gezaaid hebt. Lukas XIX:20 en 21.

Na de Kerk in engeren zin kome nu het Apostolaat aan de orde, om eerst daarna het Nieuw-Testamentisch Profetisme te doen volgen. De hoofdvraag, die ook bij het Apostolaat zich aandient, is, of het Apostolaat een duurzaam, dan wel eeniglijk een tijdelijk karakter droeg; een onderscheid dat in het wezen van het Apostolaat zijn beslissende aanduiding moet vinden. Tweeërlei meening diende zich hiervoor aan. Van Roomsche zijde werd in het Apostolaat een duurzaam instituut begroet, terwijl onzerzijds in het Apostolaat slechts een tijdelijk officie werd geëerd, die met het, uitsterven der officieel, als we zoo zeggen mogen, aangestelde apostelen van zelf een einde nam. Met het oog hierop nu zij er aanstonds de aandacht op gevestigd, dat in de Openbaring van Johannes aan het eind der dagen van een Apostolaat geen sprake meer is. In dit laatste geschrift van het Nieuwe Testament komt zelfs 't woord Apostel slechts driemalen voor, zonder ook maar eenigszins een bestendiging van het Apostolaat aan te duiden. Het eerst komt de uitdrukking var Apostel voor in Openb. II:2 in het schrijven aan den engel der Gemeente van Efezé. Hier echter is eeniglijk sprake van een valsch apostolaat. Er staat toch: Ik weet dat gij beproefd hebt degenen die voorgeven dat zij apostelen zijn, en zijn het niet." De tweede maal vindt ge het woord Apostel in Openb. XII:20, waar bij den ondergang van Baby-Ion de juichtoon weerklinkt: Bedrijft vreugde over haar, gij hemel en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld." Hier beluisteren we alzoo den juichtoon, die in den hemel en op de aarde op zal gaan, als eindelijk dan toch de macht van Babyion voor eeuwig en altoos zal gebroken worden, en zulks wel conform de apostolische voorzegging en'het profetisch getuigenis. Het slaat alzoo terug op het verleden, en geeft in 't minst niet aan, dat de bediening der Apostelen alstoen nog stand zou houden en voortduren. En de derde plaats eindelijk, waar in de Openbaringen sprake is van het apostelschap, vindt ge in Openbaringen XVI : 14, waar in de beschrijving van het nieuwe Jerusalem, dat de eeuwigheid zal verduren, met name gewezen wordt op de twaalf fundamenten, in welke de namen der twaalf Apostelen zouden gefundeerd staan. Slechts driemalen komt alzoo het woord apostel of apostolaat in het laatste boek der Heilige Schrift voor, en niet één enkel maal duidt het alsdan op een aldooroptreden van telkens elkander vervangende apostelen. Iets waarbij het met narrie opmerkelijk is, dat in de eerste brieven die in Openb. II en Ifl van de zijde der Engelen aan de Kerken op aarde uitgaan, met niet één woord van de bekeerende werkzaamheid der Apostelen ook maar gerept wordt. Zonder overdrijving kan dan ook gezegd, dat in dit laatste heilige Geschrift het Apostolaat niet meer gevonden wordt, althans niet als de handelende macht ter bekeering van de Israëlieten of de Heidenen tot den Christus.

Zelfs moet men verder gaan. Niet alleen toch, dat van het apostolaat in bekenden zin hier niet gerept wordt, maar het is veeleer in de teekening van het einde geheel uitgesloten. Zoodra toch vangt in de Openbaringen de teekening van het einde niet aan, of het Apostolaat is ten eenenmale verdwenen, en in stee hiervan worden we nu gewezen op de Ouderlingen of Presbyters en op de Cherubijnen. Het Lam neemt, blijkens Openb. V : 6, het boek met de Zeven Zegelen uit de hand des Vaders aan, en nu treden hierbij op niet de Apostelen, maar eenerzijds de Ouderlingen, vier en twaalf in getal, en met deze ouderlingen in verband treden de vier dieren op, waaronder dan te verstaan zijn indrukwekkende Cherubijner^estalten. Zoo ooit en ergens, zoo zoudt^ge verwacht hebben, dat hier het Apostelschap zich zou aandienen, en toch blijkt zulks niet het geval te zijn. Van geen Apostel wordt ook maar een enkel geroep opgevangen, en in hun stee zijn het geheel andere verschijningen, die de aandacht trekken, en wel met name de hoog staande gestalten van de Presbyters, die allen tot den Christus bekeerd zijn, en met hen in vast verband ziet ge nu de »vier Dieren" verschijnen, die een lagere orde van heilige wezens vertegenwoordigen. Er is alzoo geen sprake van een over het hoofd zien van de Apostelen. Met opzet veeleer wordt van hen gezwegen, en dit nu verklaart zich dan alleen, zoo ge uitgaat van de stelling dat de Apostelen, als eeniglijk thuishoorend bij het eerste opkomen van de Kerk van Christus, van zelf niet konden opgenomen worden in het verhaal over het einde. Hierdoor nu is men gebonden aan een voorstelling, die alle voortduring van het Apostolaat uitsluit. Iets wat te sterker spreekt, zoo ge let op het verband, dat Johannes stelt tusschen dit ontsluiten van de zeven Zegelen en de lotgevallen van de zeven Kerken, wier wel en wee ons in Openbaringen II én III geteekend worden. Hiervan zou men nog kunnen zeggen, dat die zeven Kerken rechtstreeks, door Johannes, met het Apostolaat in verband stonden. Al spoedig echter ontwaart ge, dat in deze zeven brieven niet alleen op het heden, maar ook op de toekomst van deze zeven Kerken gedoeld wordt, alzoo op deze Kerken als typen voor alle eeuwen gezinspeeld wordt, en hieruit verklaart het zich dan ook, dat het Apostolaat bij deze zeven soorten van toekomstige Kerken geen duurzamen werkkring vindt.

Op dit geheel wegvallen van het Apostolaat uit de Apocalypse moet daarom hier met zoo bijzonderen nadruk gewezen worden, omdat hiermede het steeds voortduren van het Apostolaat, in den loop der eeuwen, zich niet rijmen laat. Wat ons toch van Roomsche zijde wordt voorgehouden is niet eeniglijk, dat het Apostolaat ook na den dood der twaalven en van jr^aulus voortduurde, maar dat het als blijvend instituut steeds den gang der Kerk van Christus verzelt. Afwisseling mag hierbij zijn aangenomen, zoodat? de invloed die van dit steeds zich voortzettende Apostolaat uitgaat, zich telkens kan hervatten, doch met zeer aanmerkelijke leemten. De hoofdgedachte die hier voorzat, was toch, dat de Apostolische Openbaring zich steeds staande hield, en ook waar ze tijdelijk zich terugtrok, toch altoos in het Papaat school. De duidelijke aanwijzing in de Openbaringen, dat de Apostolische gezagstheorie voor ons afgesneden is in alle verder verloop van het leven der Kerken, wijst daarom den beperkten duur van het Apostolaat met stellige zekerheid uit. De Apostelen vallen zoodoende aanstonds weg. Voor het Apostolaat treedt het Presbyteriaat in stede, en de achtergrond van dit heilig Presbyteriaat wordt niet ontleend aan een nieuwe openbaring van Godswege, maar aan de Engelenwereld, en wel bepaaldelijk aan de »vier dieren" die het Presbyteriaat der vier-entwintig gezaligden inleiden.

Dit sluit van zelf niet uit, dat de naam van Apostel niet ook op den Christus ziet, of op andere geroepenen dan de twaalf apostelen kon worden toegepast. Immers hiervan zijn de duidelijke voorbeelden voorhanden, en het is juist hierom dat steeds nagevraagd behoort te worden, of de naam van Apostel doelt op de opzettelijk met wondermacht en heilig gezag bekleede gezanten, die de Christus aan het hoofd zijner Kerk stelde, opdat de ordening der Kerk van hen en van hen alleen zou uitgaan. Ook wat de Evangelist Lukas ons omtrent de uitzending der zeventig bericht, brengt hierin geen wijziging. Er is toch geen sprake van, dat ook deze zeventig als Apostelen zouden zijn aangeduid. .Veeleer worden ze scherp en duidelijk van de twaalven onderscheiden, en duiden eeniglijk aan, dat de zending ter aankondiging van het Evangelie van meet af niet tot de twaalf apostelen beperkt was. Juist zooals in de Openbaringen de zending veeleer van de Ouderlingen uitgaat, zoo' is het ook hier. Wel dankte de Kerk den vasten grond voor haar Openbaringsleven aan de* Twaalven, maar dit belette in het minst niet, dat dit eenmaal gegeven Openbaringsleven ook aan andere zenders wierd toevertrouwd. Zoo was het later, en zoo verordende de Christus het van meet afin zijn tweeledige uitzending, eenerzijds van de twaalf apostelen, en anderzijds van de zeventig getuigen. Iets waarbij het in hooge mate opmerkelijk is, dat deze zeventig nietapostoHsche gezanten schier met gelijke macht bekleed werden als de twaalven. Iets wat te eer kon, ja, schier als van zelf sprak, omdat deze uitzending, zoo van de twaalven, als van de zeventig, niet doelde op een Openbaring, die voor alle volgende eeuwen het leven der Kerk beheerschen zou, maar uitsluitend ten doel had, onder Israel het woord des Evangelies te doen ingaan. Dit nu was reeds met Johannes den Dooper begonnen, het werd straks zoo door de discipelen van Tezus als van Johannes voortgezet, en zag derhalve eeniglijk op de toen levende personen en allerminst op de Kerk, gelijk die in '", ; n loop der eeuwen zich steeds machtigfir openbaren zou. Tweeërlei actie gaat hier op alle manier uit. De eerste uitsluitend tot Israel, zoodat Jezus zelf begint met aan een weduwe de hulpe voor haar kind te ontzeggen, omdat hij vooralsnog alleen tot Israel en nog niet tot de Heidenen gezonden was. Ook de wondermacht, die aan de Twaalven zdowel als aan de Zeventig verleend werd, droeg daarom van meet af een beperkt karakter wat de persoiien betrof, die redding erlangen konden. Wel heeft men het vaak voorgesteld, alsof de zending der Zeventig meer tot de Heidenen uitging, en hierin principieel van de zending der Twaalven onderscheiden, was, doch hiervoor levert de tekst geen eakel afdoend bewijs op, terwijl het getal van zeventig, of gelijk anderen willen, van twee en zeventig., evenals het cijfer van twaalf uit Israels verleden was afgeleid. Van beide zendingen alzoo gaat het door, dat ze uitgingen tot een beperkten kring, eo allerminst het algemeen karakter droegen, dat ze de zending der Christelijke religie in heel het wereldleven konden aangeven. Wat in de zending der Twaalven zoowel als in de zending der Zeventig duidelijk aan het lieht treedtj is dat beide zendingen een speciaal op Israel doelend karakter droegen, en voor het heden niet meer van toepassing zijn. De groote wereldzending die m^it Abraham, , den Patriarch, begon, zou r> iet alle eeuwen door tot Israel beperkt blij yen. Ze werd wel aanvankelijk als in Isrtel afgesloten, maar van meetaf met de stellige bedoeling, om, als Abraham's eigen gjslacht zijn roeping zou vervuld hebben, hfj^ ."speciaal Israëlitisch karakter los te laten, ön in het universeele menschheidsleven over te gaan. Het bleef er niet bij, dat aan Abraham een rijke toekomst in een groot volk werd toegezegd, maar zelfs die rijkste toezegging zou zich ten slotte in den nog veel rijkeren zin ontplooien, dat > alle geslachten des aardrijkst, en alzoo geheel het ménschelijk geslacht, in den zegen der Goddelijke openbaring deelen zou.

Op de bijzondere beteekenis van deze opzettelijke zending onder Israel, zoowel wat betreft de uitzending der Twaalven, als de nazending van de Zeventig, behoort daarom, zal men het Apostolaat in zijn kosmische beteekenis helder doorzien, een bijzondere nadruk te vallen. Ons blijft het nog altoos vreemd aandoen, dat Jezus die weduwe, omdat ze niet uit Israel was, eerst afwees, en niet minder ligt er iets in, dat ons schier hindert, zoo we èn in Mattheu^ X èn-in Lukas V een groote missie zien uitgaan, die met de hoogste genadeteekenen verrijkt wordt, en die zich toch aan het volk van Abraham verbindt, niet om duurzaam aan dat geslacht verbonden te blijven, maar om er, eer de scheiding zal ingaan, als 't ware mede af te rekenen, de rijkste genadebewijzen ten bate van Israel voor een oogenblik als opéén-te hoopen, en dan toch straks, als deze zending grootendeels geen doel blijkt te treffen, zich van de Joden terugtrekt, om alsnu de Heidenwereld in te gaan. Hierbij mag uiteraard op het feit dat alsnu aan de Heidenwereld de beurt kwam, niet te eenzijdige nadruk worden gelegd. Het doel van de later intredende Zending, die Israels grenzen verre overschreed, was allerminst, om alsnu Israel van de genade te vervreemden, en eeniglijk de Heidensche volken er in te doen deelen, maar heel anders, om nu geheel de wereld en geheel ons menëfchelijk geslacht den vollen zegen des Evangelies te doen ontvangen. Het ging met Paulus missie, en met Petrus zending aan den hoofdman'Cornelius, en met de dusgenaamde Synode te Jeruzalem, niet eeniglijk o'fn de Heidenen, en zulks nader met uitsluiting van de Joden, maar het zou alsnu de groote zending onder heel ons ménschelijk geslacht worden, juist zooals het aan Abraham was toegezegd, en derhalve met uitsluiting ook van Israel; iets wat dan alzoo zou te verstaan zijn, dat Israel nu ophield op zich zelf te staan, weer in het geheel van ons ménschelijk geslacht inging, en met dit gansche menschelijke geslacht in den zegen die tot de Voleinding leiden moest, deelen zou. De tegenstelling tusschen Israel en de Heidenen worde daarom steeds zoo verstaan, dat Israel eerst uit het gemecne ménschelijk geslacht was uitgezonderd, zoodat Joden en Heidenen tegenover elkander stonden, doch alzulks steeds met het oog op de toekonjst die met de verschijning van den Messias dagen zou, als de toebrenging van heel ons geslacht in zijn uitverkoren stammen en leden, onder de heerschappij van een organisch verband, zou gerealiseerd worden. Dat de Christus alsnu begon om de grenzen tusschen Joden en Heidenen, dus tusschen geheel ons geslacht en deze afzonderlijke groep, zoo scherp mogelijk te trekken, had geen andere strekking, dan om aan de oorspronkelijke afscheiding der Patriarchen volledig recht te doen wedervaren, en eerst daarna de algemeenmaking der Genade onder alle stammen van geheel ons ménschelijk geslacht te laten uitgaan.

In verband met deze indeeling, die het verband tusschen de Israëlitische stammen en de algemeene wereldstammen verkregen had, was het nu van zelf geboden, dat eerst op finale wijze met de Joden moest worden afgerekend*, . om eerst als , zij meerendeels zich van de Genade afkeerden, de machtige oproeping tot het rijk van de Romeinen te doen uitgaan Geen heidensch geleerde of prediker kon daartoe geroepen worden. In Israel had het God beliefd de Genade langen tijd als te verbergen om ze te beslister van de overige volken af te nemen. Maar brak dan met de verschijning van den Messias ten slotte eindelijk de beslissing door, dan moest deze beslissing ook voor geheel de wereld gelden, en voor alle geslachten doorgaan. En dit kon en zou ook, mits vooraf op de meest besliste wijze Israel voor 't laatst tot bekeering was opgeroepen, daarna zijn afgezonderde positie, met het te niet gaan van den Tempel en de vernietiging van Israel's staatkundig volksbestaan zou ervaren, om alsnu voor Jood en Heiden beide, doch dan ook zouder onderscheid, de poorte der genade te ontsluiten, waardoor de menschheid als organisch geheel zich op de Voleinding zou kunnen voorbereiden, om op de van God bepaalde ure in de nieuwe wereld onder den nieuwen hemel over te gaan. Het Apostolaat, dat tot deze Voleinding de poorte zou moeten ontsluiten, moest daarom van meet af een vaste gestalte aannemen. Voor heel de wereld moest het luide geroep uitgaan van de wijze waarop het organisme der straks bekeerde en toegebrachte menschheid van zelf uit den heiligen stam zou opgroeien. En hierin nu lag de oorzaak, dat het Apostolaat met Jezus opvaren ten hemel, door het Pinkster wonder, dien vasten vorm moest aannemen waardoor het geheel ons ménschelijk geslacht ten zegen zou' kunnen zijn.

Dat voor deze wereldmissie juist de naam van het Apostelaat in zwang kwam, en door Jezus zelf tenslotte gebezigd is, mag niet in te engen zin worden opgevat. Dit feit toch duidt allerminst aan, dat de Christus op dat woord van Apostel zulk een nadruk zou hebben gelegd, dat 't nimmer in anderen zin zou mogen of kunnen gebezigd worden. Steeds sluit de Heiland zich in de termen of uitdrukkingen, die hij kiest en bezigt, aan het geldende spraakgebruik aan. Nu was de uitdrukking van Apostel herkomstig uit het gewone Grieksch : het woord is saamgesteld uit twee deelen, uit apo en een term die van stellein is afgeleid. Apo nubeteekent weg, en stellein is zendea. Apostolos of apostel beduidt dan ook op zich zelf niet anders, dan iemand die" door een ander die over hem te zeggen heeft, met een bepaalde lastgeving werd uitgezonden. De naam werd daarom door Plato ook toegepast op een vrachtschip, omdat zulk een schip door de eigenaars zeewaarts werd uitgezonden met bestemming naar een-bepaald oord. Evenzoo wordt dit woord toegepast op een bode, die door zijn heer of meester naar een bepaalde buurt of woning wordt uitgezonden. Van een reiziger werd het onder de Grieken evenzoo gebruikt. En gelijk dan zulke beteekenissen allengs plegen gewijzigd te worden in overdrachtelijken zin, werd Apostel ook gezegd van een vloot, die met manschappen uit de ééne plaats naar de andere gezonden werd, om goederen of krijgsmaterieel te vervoeren. Soms zelfs ging men hierin zoover, dat men het woord «apostel" toepaste op een geheele kolonie die uit Afrika naar elders uitging. Allengs werd de uitdrukking van Apostolos zelfs zoo in het algemeen opgevat, dat men die ook toepaste op een zeecommandant die met zijn vloot naar elders toog.

In die velerlei beteekenis was nu het woord »Apostolos" tegelijk met het later meer zuivere Grieksch ook naar Azië doorgedrongen, en ook in de streek, waar de discipelen ingang vonden, in gebruik gekomen, en hier vooral verkreeg het woord «apostels toen steeds meer de besliste beteekenis van een afgezant, en werd deze naam met voorliefde zelfs toegepast op wie in hoogen en heiligen zin als gezdnt van edeler orde, op last van zijn zender uittoog, om zich van zijn taak te kwijten. En hieruit nu is het te verklaren, dat allengs ook in den kring der discipelen van den Heiland de naam van Apostel in vrij algemeenen zin ingang vond. Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat toen er sprake van kwam, om op meer officieele wijze de zending van den Christus ook in verband te stellen met zekere groep van enkele daarvoor opzettelijk gekozen en aangewezen personen, de naam van Apostel schier algemeen en zeer spoedig daarvoor in gebruik kwam. Zonder gevaar voor misverstand mag dan ook gezegd, dat reeds spoedig in den kring van Jezus de naam van apostel in speciaal gebruik kwam. Niet echter technisch of kunstmatig. Het was niet een nieuw woord of een nieuwe term, dien Jezus uitkoos of stempelde. Veeleer was »apostel" een woord dat velerlei opvatting toeliet. En het eigenaardige was nu, dat de Heere, zonder ander gebruik niet zijn gezag af te snijden of buiten te sluiten, steeds meer dezen term van Apostel ijkte als speciale term voor den nieuwen door hem geschapen levenskring.

Dit ging blijkbaar niet op eens. Veeleer ontvangt men den indruk, dat de uitdrukking van Jongeren aan het gebruik van den apostolischen titel voorafging, en er straks van onderscheiden werd. Wat hier boven over de uitzending der Zeventig werd opgemerkt, bevestigt dit. Die groep der «Jongeren« was veel breeder, de kring der Twaalven veel kleiner van omvang. Hieruit mag vanzelf afgeleid, dat de Heere al spoedig onderscheid gemaakt heeft tusschen de vele personen die zich bij hem aansloten. Die aansluiting was niet dezelfde voor allen. Bij den één droeg zij een veel inniger karakter, terwijl ze bij anderen meer vaag bleef. En nu kon het'natuurlijk beloop hiervan geen ander zijn, dan dat Jezus zich in contact gevoelde met drieërlei soort van jongere mannen die zich bij hem aansloten. De breedste kring trok zich dan ten slotte saam in de Zeventig. Naast den kring der Zeventigen stond de veel kleiner kring van de Twaalven, en onder deze Twaalf deed zich dan op nieuw een onderscheid van intimiteit voor. Johannes, Petrus en Jacobus vormden het drietal dat Jezus 't naast stond, de overige negen waren wel, Judas nu uitgesloten, de hem geestelijk 't naast verwanten, maar die dan toch, gelijk men het na de Verrijzenis aan Thomas zag, zich in hoogere mate inspannen moesten, om in de heilige intimiteit van den Middelaar in te gaan. Aan dien engeren kring van zijn Twaalven is nu ten slotte de eerenaam van •> Apostel te zijn", toegekomen, doch zonder dat daarom de mogelijkheid wegviel, om des noodig het woord „apostel" ook nu nog in dien meer algemeenen zin te bezigen die er vóór Jezus optreden vaak aan gehecht werd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's