GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Op hem zal zijn kroon bloeien.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Op hem zal zijn kroon bloeien.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal zijne vijanden met schaamte bejdeeden; maar op hem zal zijne kroon bloeien. Psalm CXXXII: 18.

Gethsemané en Golgotha getuigden, eer de opstanding de ure der verheerlijking bracht, en het opvaren van den Christus ten hemel zijn glorie deed ingaan, hoe diepe inzinking en wat nameloos lijden in Gods raad den Man van Smarten beschoren was. Wat de Zone Gods in Gethsemané leed, en op Golgotha te doorworstelen had, ging te diep en was te bang om ooit ten volle door ons verstaan te worden Al ware het slechts die ééne uitroep van het > Eli lamma Sabachtanic, —reeds hierin werd een zielslijden geuit, dat alle menschelijk besef voor ons te boven gaat. En het wonderbare hierin is en blijft nu, dat des ondanks de profetie van eeuwige glorie steeds voorafging. > Zijn vijanden, zoo sprak de profetie het reeds duizend jaren vóór Golgotha uit, zijn vijanden zal de Messias met schaamte bekleeden, maar op hem zal gijn kroon bloeien”.

Neemt men het gebeurde louter feitelijk, zoo was dit niet zoo. De Messias was onder Israel, als volk, nimmer tot zijn eere gekomen. Het volk van Israel was en bleef in zijn groote heirschare afvallig. De profeten die de eere en de heerlijkheid van den Middelaar aankondigden, stonden schier altijd, met een kleine schare Van getrouwen, op zich zelf. En toen ten slotte eindelijk de ure daagde, dat Maria's Kindeke stond geboren te worden, mochten ja de engelen in den Engelenzang voor de herders zijn lof bezingen, maar werd een kribbe zijn wieg, en was zijns van meet af de positie van een verachte onder het volk. De vlucht naar Egypte moest ondernomen om zijn menschelijk leven te redden, en zoo weinig schitterde de Messias van de kribbe af in heilige glorie, dat hij veeleer den smaad der wereld reeds in Bethlehem aannam, en naar Nazareth en Kapernaum met zich meedroeg.

Naar de uitwendige verschijning van zijn optreden, was er van geen bloeien van zijn kroon sprake, en bleef het veeleer tot aan zijn Opstanding en Hemelvaart toen een eigener beweging onderduiken onder den stroom van smaad en lijden, waarin hij verzonk.

Heel anders daarentegen stond het machtige wereldpleit, zoo de zaak van Gods zijde werd bezien. Dan toch hing de glorie niet aan de uitwendige verschijnselen in dit ons menschelijk leven, maar eeniglijk aan de waardij en beteekenis die de verschijning en geheel het optreden van den Cüristus voor de ontplooiing van Gods Majesteit en voor de volzaligheid der ten leven verkorenen eens in de Voleinding erlangen zou. Al wat aan die Voleinding voorafging en eens die Voleinding in zou leiden, droeg dan steeds niet anders dan een voorbijgaand karakter, een tijdelijke gestalte, een zich vanzelf oplossende verschijning. Het rekende dan niet naar wat op deze aarde, in deze voorbijgaande bedeeling, ervaren en geleden en doorworsteld werd, maar eeniglijk naar de einduitkomst en naar het Goddelijk resultaat waarin eenmaal Gods glorie schitteren zou. Zooals 't bij de geboorte van een kindeken niet hangt aan het wee en aan het lijden van de barenssmart, maar 't alles aanstuurt op 't zalig oogenblik, dat de gelukkige moeder het nu geboren kindeke aan haar borst doet liggen, evenzoo is ook in wat de zonde te niet zal doen, en eens de glorie Gods zal doen uitbreken, niet het voorafgaand lijden, r maar eeniglijk de glorie van de einduitkomst, het voor God wezenlijke waar 't a alles aan hangt. Van daar dan ook in bZh de Profetie tweeërlei, dat op ons aandringt en ons boeit. Van den éénen kant is er w het lijden van den Man van Smarten, doch V vlak daartegenover glanst de glorie van den Vb Overwinnaar, en het is met dit laatste alleen dat in de Voleinding gerekend wordt. En zoo verstaat het zich dan ook, dat v reeds in dit lied Hammaaloth van Psalm honderd-twee-en-dertig, niet met Kribbe en Kruis, maar eeniglijk met de Kroon die eens op het hoofd van den Christus zou bloeien, gerekend wordt.

»Ik heb mijn Gezande, zoo spreekt Jehovah, een lamp toeMÊhi, en op hem zal a zijn Kroon bloeien!”

Geraakte dan hier het mensch-zijn van den Christus niet in botsing met zijn innerlijk Goddelijk wezen? Dit hangt er z . m M u eeniglijk van af, of ge de menschelijke natuur neemt, gelijk ze door de zonde geworden is, en dus in haar een macht ziet, die vijandig tegen God overstaat. Maar heel anders komt 't voor uw geest te staan, zoo ge de verhouding neemt tusschen God en mensch, gelij k ze in de eerste ure der Scheppin g was, en straks in het nieuwe Paradijs in nog heerlijker vorm zich openbaren zal.

Er kan niet hooger gedacht worden dan de mensch, zooals hij onmiddellijk na zijn schepping, en vóór zijn val, in het Paradijs stond. De mensch droeg toch het Beeld Gods. Aldus immers luidde het machtige Sfcheppingswoord: »Laat ons menschen maken naar ons beeld en naar onze gelijkenis". En vlak daarop volgt dan: ïEn God schiep den mensch naar zijn Beeld en gelijkenis, naar het Beeld Gods schiep Hij hem". Er staat niet, dat er in den mensch óók, ja, een enkele trek van Gods Beeld werd gelegd, maar heel anders en veel sterker: dat in den mensch kei Beeld van God zich afdrukte. En hierdoor en hierdoor alleen werd het denkbaar en mogelijk, dat de mensch Jezus Christus de volkomene en zuivere drager van het Beeld van God Almachtig werd, en dat in den Verlosser God en mensch saam als heilige eenheid naar voren trad.

In zijn sterven wees de Christus hier zelf op, en hij wees daartoe niet op Johannes als zijn rijkstbegaafden discipel, maar op een diep gevallen zondig mensch. Die mensch hing op Golgotha naast hem aan een kruis te sterven. Niet als een onschuldige, want Jezus spreekt hem niet vrij van den moord, waarvan hij beschuldigd en waarom hij tot den kruisdood veroordeeld was. Neen, Jezus gaat rechtstreeks op het Paradijs terug. > Heden, aldus sprak de Heiland voor zijn sterven, heden zult gij met mij in het Paradijs zijn". Duidelijk spreekt de Christus 't alzoo onder zijn sterven uit, dat hij zelf van het Kruis in het Paradijs overgaat, en even beslist voegt de Heere er aan toe, dat deze moordenaar, wiens berouw oprecht en kinderlijk was, nog op dien eigen dag met hem de weelde van het Paradijs zou genieten. Dit smeekt niet de gekruiste moordenaar van God af, m^ar de Christus beschikt 't over hem. Zoo gevoelt ge het onderscheid. Op den Christus zou van zelf zijn Kroon bloeien. Zelf God, zou hij in de Goddelijke Paradijsglorie ingaan, en zóó ingaan, dat hij deze glorie ook aan den moordenaar, die met hem stierf, kon toebedeelen. Scherp spreekt alzoo de principieele tegenstelling zich uit. De moordenaar die met Jezus gekruisigd werd, zal in het Paradijs de zaligheid genieten eeniglijk door de genade die de Christus hem toebedeelt, maar de Christus zelf zal door eigen Goddelijke majesteit schitteren, omdat op_ hem, als zelf God, de Kroon der Goddelijke majesteit zal bloeien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1919

De Heraut | 2 Pagina's

„Op hem zal zijn kroon bloeien.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1919

De Heraut | 2 Pagina's