GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Deze hebben bekend dat Gij mij gezonden hebt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Deze hebben bekend dat Gij mij gezonden hebt.”

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(HET NADEREND LIJDEN 1920]

Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar ik heb U gekend, en deze hebben bekend, dat Gij mij gezonden hebt. Joh. XVII: 25.

De zelfopenbaring van den Christus aan zijn discipelen blijft iets verrassends in zich dragen, waarvan het uiterst moeilijk is, ons voldoende rekenschap té geven. We worden er voor verwezen naar Matth. , XVI:13 v.v. Uit hetgeen ons daar bericht wordt, ontvangen we schier den indruk, alsof de Christ.us tot dusver nimmer met zijn Jongeren in geheel open - taal over zijn sterven aan het Kruis gesproken had. De hier in Matth. XVI gebezigde uitdrukkingen zijn toch zoo sterk sprekend, dat men zich niet dan '•' , - .-r, moeilijk onttrekken kan aan den indigs& ^sof Jezus tot dusver nog nimmer met zijn Aanstaande Apostelen over zijn zoo bitterlijk naderend einde gesproken had, en hun nu voor't eerst iets van het mysterie dat in vervulling stond te gaan, ontsluierde. Te vreemder doet dit aan, omdat hetgeen verhaald wordt, plaats greep niet in het heilige land, maar er buiten, en wel in Caesarea Philippi. Caesarea beduidt „Keizerstad", afgeleid van Caesar, en het meest bekende Caesarea was de stad, waar een tijdlang de Keizerlijke stadhouder vertoefde. Denk slechts aan Felix. En nu is het opmerkelijk, dat de Christus zijn rijkste openbaring niet in Palestina zelf van zich deed uitgaan, maar in een der Caesarea's, die buiten het heilige land lagen. En dit toch was met Caesarea Philippi het gevfl. Deze destijds hoog in aanzien zijnde stad toch lag niet in het heilige land, maar op Syrische erve, en nu trekt het ten zeerste de aandacht, niet alleen dat de Christus zOo vaak in deze even over de grenzen gelegen stad zich vertoont, maar vooral dat hij dit Caesarea Philippi uifverkoos, om juist hier, als we ons zoo mogen uitdruk ken, de officieele aankondiging van zijn lijden en sterven een aanvang te doen nemen. Hiermede is niet bedoeld, dat de Christus ook niet vroeger reeds met zijn dis cipelen over zijn straks naderend einde ge sproken had, maar dan toch wel, dat hij hiernu voor 't eerst liet gewagen, datzijnuiteinde een officieel karakteraannam. Ookde uitzending der Twaalf en der Zeventig Dicipelen droeg zelfs in hooge mate een officieel karakter. Matth. X begint zelfs zonder zekeren opzettelijken nadruk er op te leggen, en de aandacht der Jongeren, en in verband hiermede de aandacht van geheel de komende Kerk, er op te vestigen, dat er van Jezus op geestelijk terrein een geheel wonder machtsbetobn zou uitgaan. Met nadruk wordt vooral in Matth. X op den voorgrond geplaatst, dat het ook hier de Apostelen in hun officieele roeping gold. Dit blijkt uit niets zoo sterk, als juist daaruit dat juist hier de namen der Twaalf Apostelen in officieele reeks de een na den ander genoemd worden, zelfs met Judas er bij. Er is alzoo geen sprake van, dat hier slechts van een op zichzelf staande, gebeurtenis of van een in het oog springend wonder gewag wordt gemaakt. Er greep hier iets op zichzelf staand plaats. Iets van geheel eigenaardige en bijzondere beteekenis, alleen maar het droeg een volstrekt Israëlitisch karakter. De eerste officieele aankondiging van Jezus lijden en sterven greep plaats te Caesarea Philippi, en alzoo, indien we 't zoo uit mogen drukken, op het terrein niet van Israel, maar van de wereld. Zoo staan beide gedurig tegenover elkander. Van den éénen kant draagt het optreden van Jezus _^ onder Israel een geheel speciaal en bijzonder Joodsch karakter. Soms zelfs ontvangt men den indruk, alsof aan een kranke vrouw, omdat ze niet uit Israel maar uit Tyrus was, geen genezende hulpe mag verleend worden. En geheel ditzelfde karakter draagt de grootsche uitzending waarvan in Matth. X en later in Lukas VI ons bericht wordt. Wat plaats greep staat hoog. Er treedt wóndermacht in. Er grijpen op breede schaal zelfs een reeks van genezingen plaats, die verbazing wekken, maar al wat hiermede in verband staat, draagt toch in den engsten zin een Joodsch, Palestijnsch karakter. Het blijft ons daarom op alle manier zoo in echten zin Joodsch toespreken. Wat ons verhaald wordt, draagt een zeer hoog type. Het strekte toch ten eerste om aan de Twaalf apostelen zulk een macht toe te bedeelen, dat ze de onreine geesten uit de ziel werpen, en om voorts alle gewone kwalen en ziekten te genezen. Naar de wereld in breeder zin strekt zich wat hier verhaald wordt, nog geenszins uit. Het is de engere kring van het toenmalig Palestina, waarbinnen deze wondere Apostolische actie zich geheel oplost. Toch zóó echter, dat het officieel Apostolisch karakter van wat ten deze de roeping der Christelijke gezanten zijn zou, hierbij beslist en duidelijk uitkwam. Het Apostolaat en de zending der Twaalven begint niet te Cesarea Philippi op Heidensch terrein, maar op zeer bepaaldelijk afgesloten Israëlitisch gebied. Het mag daarom niet zoo worden opgevat, alsof de apostolische roeping eerst van Cesarea Philippi uitging, zich 't eerst naar de Heidenwereld toebewoog en alzóo met de oorspronkelijk Joodsche volksmassa niet in rechtstreeksch verband stond. Juist het omgekeerde toch blijkt uit wat met name Mattheus ons in hoofdstuk X:2, 3, 4 mededeelt. De machtige wereldzending moge aan de grenzen van Israel niet langer gebonden zijn geweest, maar het uitgangspunt van die Zending lag wel ter dege in de steden en dorpen, waar Jezus, blijkens Matth. Xen Luk. VI. het eerst zijn Jongeren heenzond, en wel van meetaf in officieel karakter, in officieel^ qualiteit, zelfs in zeer afgesloten Israëlitische familiën, doch nooitandersdanals begin van overgang. De groote wereldzending kon en mocht niet buiten Israel beginnen, maar moest juist zeer beslist op Joodsch terrein haar aanvang nemen, en eerst als de officieele Apostolische Zending op streng afgesloten Israëlitisch gebied haar aanvang had genomen, zou ze als dan eerst later haar zich verder uitstrekkende roeping op zich kunnen nemen, en haar wereldsch karakter aanvaarden; wereldsch dan echter in dien zin genomen, dat de Zending van den Christus wel met Palestina beginnen moest, en van Palestina moest uitgaan, maar toch, om haar doel te bereiken, niet aan de grenzen van Israel gebonden kon blijven, maar van die grenzen zich los moest maken, en alzoo haar type van op de redding der wereld gericht te zijn, aanvaarden kon. Dit geheel nieuw en eigenaardig karakter nu gaf Jezus niet aan zijn missie, waarvan Matth. X het bericht mededeelt, maar veeleer buiten verband met Israel, en daarom van Caesarea Philippi uitgaande. Het is daarom geen louter toeval, dat het karakter van wereldzending eerst te Caesarea Philippi door Jezus aan de optreding van zijn Apostelen wordt gegeven. Feitelijk heeft hier een overgang van toestand in toestand plaats. De missie kon niet anders dan van Israël uitgaan, en hieruit verklaart het zich, dat de roeping en uitzending waarvan Matth. X ons het verhaal mededeelt, niet alleen op louter Joodschen oorsprong wijst, maar tegelijk de geheele actie waarvan gewag geschiedt, in Israël opsluit. Straks echter, als gebleken zal zijn, hoelsraëlzijnMessiasverwerpt, en er zich hierdoor een geheel nieuwe toestand ontsluit, waarin het Evangelie zich uit Israël terugtrekt, en zich tot de wereld keert, leidt dit tot een breuke met Israël, en wordt ons een nieuwe toestand ontsloten, die het Evangelie tot de ©ereW-religie stempelt en het eng Joodsche type doet afwerpen. Het is nu met het oog hierop, dat Christus niet te Kapernaum noch te Jeruzalem, maar te Caesarea Philippi, d.i. in een heidensch land, de nieuwe roeping van zijn Apostelen ontsluit. Eerst was het een streng Joodsche missie, die al wat niet-Joodsch was afsneed, nu daarentegen was het exclusief Joodsche karakter prijsgegeven, en het was met het oog hierop, dat de ontsluiering van hët mysterie niet te Jeruzalem, maar in het heidensche Caesarea Phillippl plaats greep, en dat niet maar aan het speciaal Joodsche karakter van Nazareth of Kapernaum of Bethlehem, maar veeleer juist omgekeerd aan het Heidensche karaktervan Caesarea Philippi het terreintype ontleend werd, om de nieuwe actie van het Evangelie in te leiden.

Hetgeen steeds 't meest een eenigszins bevreemdenden indruk zal achterlaten, is het verschil tusschen hetgeen we bij de toenmalige geloovige Joden ondersteld zouden hebben, en hetgeen feitelijk hun verwachting bleek bezig te houden; hetgeen hierin voor een korte wijle opleefde, en hetgeen na de opstanding hun houding kenteekende. Op zich zelf zou men zich allicht hebben ingebeeld, dat althans de geloovige Joden "üit die periode steeds vooruit zouden hebben gezien op hetgeen met het lijden van den Messias naderde. Men zou zich hebben voorgesteld, dat met name de Messiaansche profetieën uit het Oude Testament hen op de nu intredende glorie van den Christus zouden gewezen hebben, en toen het einde intrad en de hoogere ontwikkeling van het Messiaansche probleem zichgingontplooien, zou men een zich eenparig vastklemmen aan de komende glorie bij alle deze Joden als natuurlijk hebben aangenomen. En toch, al waren de Twaalven op alle manier op wat te komen stond voorbereid, we ontvangen geenszins den indruk, dat de aloude Messiaansche profetie hun geest beheerscht, noch ook, dat ze met helder, standhoudend zelfbewustzijn in den nieuw intredenden toestand overgaan. Gelijk wij thans van kindsbeen af ingewijd en ingeleid zijn in de profetiën die na den val aanstonds intraden, om de toekomeöde generaties voor te bereiden op wat het verloop der eeuwen geven zou en dan vanzelf in de ure der voltooide rijpheid de vermoedelijke einduitkomst zou brengen, zoo stond het onder de tijdgenooten van Jezus allerminst. Wel kan gezegd, dat de geloovige Joden uit de dagen van Bethlehem zich bezig hielden met den eindafloop der dingen die te wachten stonden, maar men ontvangt geenszins den indruk, dat ze leefden uit de Profetie, dat ze die Profetie van het Paradijs af tot in Jesaja, Zacharia en Maleachi als een levende geestesmacht voor zich hadden, er zich gedurig op beriepen, en er uit leefden. Wij in onze dagen zijn er veel meer dan de toenmalige Joden op uit, om de aloude profetie in haar historisch verloop bij steeds klaarder licht voor ons te laten treden. Er heerschte onder de toenmalige Joden een verwachting van het Rijk der glorie dat te komen stond, maar de gestadige toepassing van de aloude profetie op de hiermede intredende gebeurtenissen en omstandigheden bleefuit. Van het lijden dat te komen stond, verneemt men dan ook niet dan uiterst weinig, en de algemeene indruk, die overbleef, was dat de Messlsö a!s Vorst en Bezieler van het Joodsche volk zou verschijnen, aan het hoofd van dat volk den strijd tegen de afgedoolde wereld zouaanvaarden, en zoo de historie der wereld tot haar eindbeslissing zou brengen door Israel over de geheele wereld te doen triomfeeren. Aan de Joden was de eere van het Heilige toevertrouwd, van de verwerping der Joden was geen sprake, en men kon het zich ook in den kring der Apostelen aanvankelijk niet anders voorstellen, of uit Israel zou het heil straks over de geheele wereld doorbreken, maar dan steeds m chiliastische opvatting. Israel zou in het volbrengen van zijn grootsche levenstaak niet gefaald hebben. Het zoudoor boete en berouw naar de voleinding van zijn levenstaak moeten heenspoeden. Maar wat Heidensch was zou dan eerst Joodsch moeten worden, om aan de glorie van Israel deel te erlangen. De leidende gedachte van Matth. X zou alzoo de heerschende gedachte niet slechts van toen, maar van alle de toekomende eeuwen moeten geweestzijn. Nu geven ook wij ongetwijfeld toe, dat de speciale zending onder Israel waarvan Matth. X gewaagt, het oorspronkelijk uitgangspunt van Israels roeping is geweest, alleen maar dit was niet zoo gebleven. Israel en met name ook de geloovige Joden hadden dit heilige uitgangspunt verzaakt. Israel was er niet op ingegaan. Hierdoor was Israels toekomst ontadeld. Het kon nu niet meer Israel zijn, dat in specialen zin zich aan Mozes en de Profeten vastklemde, om Israel tot heerschappij in heel de wereld te verheffen. Veeleer omgekeerd kwam 't er nu op neer, dat Israel's bijzondere positie verzaakt was, dat Israel bleek zijn speciale eerepositie niet te hebben kunnen handhaven, en dat alsnu de wereldpositie van het Koninkrijk der hemelen stellige eisch werd. Juist hierdoor echter trad een algeheele verandering in de roeping van het Apostolaat in. Israels priesterschap dat als leidende godsdienst pleitte voor het wereldgeheel, • had zijn heilige roeping verbeurd. Wat nu feitelijk de toekomst zou beheerschen, zou niet uit Israel opkomen, doch veeleer zich van Israel afscheiden, en het is op die afscheiding van het Joodsche Israel, en op die zelfstandige positie van zijn Koninkrijk, dat de Christus deswege in zijn laatste gesprekken met zijn discipelen zoo den vollen nadruk legt.. Jezus hecht nu niet meer aan Israel, maar scheidt zich veeleer van Israel af. Het zijn daarom dan ook schier uitsluitend de diepst ingewijde Apostelen die in de laatste ure de dragers van de Openbaring zijn, en het was daarom dat de vrucht en uitwer king van deze rijke openbaring reeds op den morgen der Verrijzenis zoozeer teleurstelde.

In Caesarea-Philippi had de Christus zijn getrouwe discipelen, als we zoo zeggen mogen, van de Joodsche traditie losgemaakt. Hierbij was 't hun vreemd te moede, en niet dan met lijdelijke meegaandheid volgden ze hun Heiland op dat spoor. Gethsemanc gaf hun de hoofd worsteling voor hun bewustzijn, en zelfs op het laatste oogenblik, toen de gevangenneming doorging, leefden ze nog niet geheel in hun nieuwe positie in. Maar Jezus had hen dan toch geheel op dit inleven in die nieuwe positie voorbereid. Vooral de laatste hoofdstukken in het Evangelie van Johannes lieten het laatste dekkleed vallen, en nooit zal de Christenheid dieper dan door Joh. XIV—XVII inleven in het heilgeheim van Golgotha. Vooral Johannes was de ingewijde apostel om dit mysterie van Golgotha in zijn volle geestelijke diepte in zich op te nemen. Aan alles bespeurt men dan ook, hoe hier drieërlei geestelijke bewerking in den verkoren discipel saamtrof. Jezus ginghierblijkens Joh.XIV—XVII in zijn heilsopenbaring verder dan hij dusver ooit gedaan had. Hij ontsloot het zegel van het geheim. Hij gaf in duidelijke taal en beeldspraak den rijkdom der heilige gedachte aan, die stond gerealiseerd te worden. Het was vooral Johannes die er op voorbereid en op aangelegd was, om den overweldigenden rijkdom der lijdensgedachte in zich op te nemen en te doorgronden. Er spreekt zich in deze drie hoofdstukken een geestelijke intimiteit uit, die u steeds bij het lezen verbaast. Ge zoudt gezegd hebben, dat de discipelen na deze geestelijke voorbereiding gereed stonden voor de spanning die hun te wachten bleek. En toch stelt de uitkomst u ten slotte te leur. Neen, de Jongeren, zelfs een geloofsheld als Johannes, was nóg niet rijp.om aanstonds in geheel het heilgeheim in te leven. Jezus zelf maaktzijn discipelen daarom los, en leidt ze Jeruzalem binnen; iets wat voor Petrus tot nieuwen val leidde. Rijp, gelijk ge het zoudt afgebeden hebben, waren de Apostelen ook hier nog niet. Eerst het sterven aan het Kruis zou de geheime beteekenis van Jezus ingaan in den bangen Dood voor hen ontsluiten.

Het diep-ingrijpend mysterie, waarvoor we nu komen te staan, schuilt in de wonderschoone levensbeelden, die ons in Johannes XIV—XVII geteekend worden. Geheel raadselachtig schuift de rijke inhoud van deze voorafschaduwinge, indien we ze zoo noemen mogen, tusschen den laatsten disch, waaraan de Christus met zijn jongeren aanzat, en den doodsangst van Gethsemane in. Men zou deze vier hoofdstukken uit het Evangelie willen uitlichten en geheel op zichzelf plaatsen, als raakten ze den samenhang van het lijdensverhaal niet. De aandachtige lezing van deze vier Kapittelen maakt schier den indruk, als waren ze geheel op zichzelf tusschen het Avondmaal en Gethsemane ingeschoven. Gaat ge te rade met de stemming der.discipelen op 't oogenblik, dat de Christus den weg naar Gethsemane inslaat, en brengt ge hiermede in samenhang de houding der Apostelen bij de gevangenneming, dan faalt het schier aan allen doorzichtigen samenhang. Na hetgeen ons in Joh. XIV—XVII in beeld was gebracht, zoudt ge gerekend hebben op een moedig optreden der Jongeren in Gethsemane. Na wat ons in Joh. XIV—XVII werd ingeprent, scheen de gemoedsstemming der Jongeren geheel op wat te komen stond, te zijn voorbereid. Geen angst of bezorgdheid kon zich meer meester van hen maken, want immers geheel het lijdensgeheim had de Christus voor hen ontvouwd. Met heldere klaarheid sprak nu de toekomst hun tegen. In hun innerlijke gemoedsstemming scheen nu al wat tot moed en heiligen vrede kon stemmen, te zijn voorbereid, En vooral het hoogepriesterlijk gebed moest hun innerlijk leven op een hoogtepunt van heilige rust hebben gebracht, waarna geen andere stemming dati die van moedige berusting hen vervullen kon. En toch blijkt enkele oogenblikken later de realiteit zoo geheel anders. Zeker zijn deze vier hoofdstukken uitvoerig om ze te lezen, maar ze geven toch slechts den inhoud weder van wat de Christus in één half uur tijds aan de Jongeren had voorgesteld. En vraagt ge u nu af, welke uitwerking deze heerlijke profetie, waarin de Christus zich verloor, op de discipelen bleek te hebben uitgeoefend, dan stuit ge op niets anders dan op schier onverklaarbare teleurstelling. Het maakt zelfs een oogenblik den indruk op u, of de discipelen bij geheel de toespraak, die ons in Johannes XIV—XVII ter kennisse wordt gebracht, niet tegenwoordig waren geweest. Immers van den indruk, dien Jezus verrukkelijk woord op hen zou hebben uitgeoefend, bespeurt ge niets. In Gethsemane gaat er geen enkel levensteeken van een geheel gewijzigde en nu bezielde stemming van de elven üit. Angst kenteekent veeleer hun houding. En als

ten leste de Joodsche politietroepen opdagen, om tot de gevangenneming van den Christus over te gaan, maakt de Christus zelf hen voor een oogenblik van zich los. . Petrus poogde de ontmoeting een oogenblik geheel anders op te vatten, en trok het zwaard, doch wel verre van deze houding bij de Jongeren aan te moedigen, bestraft Jezus dien onbezonnen overmoed, en zoo worden de Jongeren van hun Heiland afgescheiden. De discipelen worden nu geheel aan zich zelf overgelaten, en zelfs in de bange ure als de Christus aan het Kruis den dood tegengaat, ontvangt ge den pijnlijke indruk, alsof « alle contact en alle band tusschen den Messias en zijn getrouwen verbroken is. Van Johannes die Maria steunde, en van Petrus die in het Rechthuis verdoold raakt, spreken we nu niet, maar voor het overige is het sterven aan 't Kruis een sterven in isolement geweest. Niet alsof het hart der Jongeren niet onderwijl met angst en kommer vervuld was, maar toch namen ze aan wat plaats greep geen zelfstandig deel, als leden zij meê tot in den dood, toen hun Heere en Meester wegstierf. Reeds in Gethsemane was deze afgescheiden stemming openbaargeworden. Van isolement en afscheiding openbaarden zich alle ongeruste kenteekenen; van teedere aanhankelijkheid en heilige saamleving schier niets. In niets kwam dit zoo sterk uit, als in hun tragischen slaap in den voorhof van Gethsemane, toen Jezus zelf Gethsemane was binnengetreden, en geheel alleen de geestelijke worsteling van het „Vader! laat dit lijden gespaard worden !" hem de ziel verwrong. Er viel dan ook niets tegen in te brengen. De wegsleepend boeiende inhoud van Joh. XIV—XVII rijmt niet op wat Gethsemane vlak daarop in realiteit te aanschouwen gaf. Het mysterie van Joh. XIV—XVII en hetgeen vlak daarop in Gethsemane volgde. maken geheel den indruk van buiten alle wederzijdschen zielswerking te zijn gebleven. Wat Johannes ons bericht omtrent < ie ontsluiting van de mysteriën die Jezus onder het opgaan naar Gethsemane bracht, blijft onopgelost. Niet natuurlijk onopgelost voor den heiligen achtergrond, waarop 't alles zich bewoog, maar onopgelost voor ons menschelijk inzicht. Juist hierdoor echter' verliest het niet, doch wint 't veeleer in beteekenis. De rijkdom en schoonheid van gedachten, die in Joh. XIV—XVII ook ons nog toespreekt, is geen denkbeeldige verzinning, 'maar de realiteit, die uit het Goddelijk bestel in hetgeen om ons heen geschiedt, doorspeelt. Vergelijk slechts wat u in de drie overige Evangeliën omtrent het laatste etmaal van Jezus verkeer met zijn Jongeren tegemoet treedt, en het kan geen anderen dan een soberen en somberen indruk op u maken. Het toont u het uitwendig waarneembare, maar in zulk een uitwendigen vorm, dat de geheimzinnige beteekenis, die zich achter het geheele verloop der gebeurtenissen verbergt, niet doorzichtig genoeg wordt, om doorzien en vertolkt te worden. Toch school achter al 't uitwendige ook hier een geestelijke realiteit, die wel de oppervlakkige deelgenoot aan het lijden niet doorzag, en althans niet wist uit te drukken, maar die er dan toch was, die God zag, en die de Christus blijkens de vier hoofdstukken van Johannes voor zijn jongeren vertolkte. Wat in het dusgenaamde Allerheiligste Hoogepriesterlijk Gebed tot bezielde uitdrukking kwam, droeg tot in zijn rijke bewoording geheel den inhoud van het mysterie, en dit mysterie bleef nu wel voor de Jongeren een ondoorgrondelijk geheim, maar het is dan toch tot uitdrukking gekomen; en dat is het aangrijpende in het hier gebeurde, dat de sluier althans voor een oogenblik geheel werd weggenomen, en dat voor het geestelijk oog der Jongeren het mysterie zich voor een wijle terugtrekt, teneinde een klaar en helder inzicht en doorzicht mogelijk te maken. Nu blijft 't zeer zeker voor ons een raadsel, hoe ge • in dezelfde Apostelen die velerlei zielestemming, voor hoe kort dan ook, vereenigen kunt. Het is of ze van de ééne zijde het rijke, volzalige mysterie in hun ziel verwerken konden, en dan weer of zelfs de slaap hun te machtig wordt, en hun oog voor het Heilige sluit; maar beide blijft dan toch. Van de ééne zijde de drukkende verbijstering, die maakt dat de Apostelen in het hachlijkst oogenblik voor het bange lijden van hun Heiland als verstompt zijn, en dan weer als hier doorheen spelend de rijkste vastklemming aan de glorie die komende is. Later heeft 't de discipelen verrukt, maar in eersten aanloop drong 't niet in hen door.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Deze hebben bekend dat Gij mij gezonden hebt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's