GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hij deed ’t met zijn gansche hart”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij deed ’t met zijn gansche hart”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En in alle werk, dat hij begon in den dienst van het Huis Gods, en in de wet, en in het gebod, om zijnen God te zoeken, deed hij met zijn gansche hart, en had voorspoed. 2 Kron. XXXI. 21.

Hizkia was een dier gelukkige vorsten over Judea en Israël, wiens heilige bezieling geheel de bevolking van zijn Koninkrijk bezielde en over het zoo veelszins afgedoolde Koninkrijk weer gelukkige dagen van heilige wijding bracht. Het was onder meer , dan één van de vorige Koningen vaak o, zoo boos en jammerlijk toegegaan, maar van Hizkia ging een geestelijk aangrijpende macht uit, die bijna plotseling den geheelen volksgeest omzette, en de verkleefdheid aan Jehova opnieuw triomfeeren deed.

Vraagt ge nu wat het heilige motief was, waardoor hetHizkia gelukte dezen schier plotselingen ommekeer in den geestestoestand van het volk te'weeg te brengen, dan meldt de historieschrijver uit het boek der Kronieken u, dat Hizkia daarom vooral zoo hoog boven zijn voorgangers stond, dat hij wat hij deed om Israels God te zoeken, deed met ^zijn gansche hart. Zoo toch meldt ons het slotvers van het kapittel, waarop we hier wijzen : > In alle werk, dat Hizkia begon in den dienst van het Huis zijns Gods, deed hij 'i met zijn gansche karf\ en dit juist waarborgde hem den voorspoed in zijn Koninklijk regiment. Ook onder zijn voorgangers ontbraken de Vorsten niet, die den Tempeldienst in eere hadden gehouden. Men sloot zich dan bij de Tempelpriesters aan, waakte voor de ongeschondenheid van hun inkom sten, en was er steeds op bedacht, om de toegenegenheid van de heilige schare voor de Tempeldienaars te winnen en te behouden. Alleen maar deze bezieling voor het Heiligdom en deze eerbied voor de priesterlijke schare miste bij Hizkia's voorgangers veelal het ware, degelijke karakter. Voor den vorm deden vele Koningen met den tempeldienst mede, maar 't ontbrak bij de meesten van Hizkia's voorgangers aan de toewijding van hun hart. Den vorm hield men, maar het faalde aan 't hart.

Doch wat nu Hizkia zoo hoog deed staan, was juist het cardinale onderscheid tusschen hem en zijn voorgangers. Vormelijk bewandelden èn Hizkia èn vele van zijn voorgangers niet zelden gelijke paden, maar 't innerlijke, dat hen dreef en bewoog, verschilde van Hizkia's toewijding zoo principieel. Bij Hizkia's voorgangers ging 't om den blooten vorm, bij Hizkia daarentegen om 't wezen. Van hem staat 't er daarom zoo nadrukkelijk bij, dat hij, wat hij deed, deed met zijn gansche hart. Het was Hizkia niet om den blooten vorm, maar om 't wezen te doen. Hij hing geen lokmiddel uit, om de priesterschare te winnen, maar ging hen veeleer in de oprechtheid van den dienst des Heeren voor. Zijn voorgangers, was 't veelal om uitwendige volgzaamheid der schare te doen geweest, maar bij hem hing 't alles aan den dienst en de vereering van Jehova. Bij de overigen was 't maar al te vaak pure schijn geweest, maar onderwijl 't hart naar de aardsche dingen afzwierf. Ook onder de vorige Koningen waren er volgzame vereerders van den Tempeldienst geweest, doch hier bij Hizkia ging het niet om den vorm, doch veeleer om de principieele toewijding van geheel het innerlijk zielsbestaan. Het staat er immers zoo nadrukkelijk bij, niet enkel, dat de vorm bij hem door het hart beheerscht werd, maar veel beslister en veel sterker nog, dat hij Jehova zocht met zijn hart. En dat de aldus heilige ernst door hem in den Tempeldienst werd ingedragen, was niet de hoofdzaak, maar veel sterker en veel beslister nog, dat 't Hizkia bij allen vormdienst en Tempeldienst eeniglijk om het heilige nabijheidsgevoel van zijn God te doen was, en dat wat hij deed, vanzelf door hem gedaan werd ymet ijn gansche hart."

Sterk sprak derhalve het verschil. Onder zijn voorgangers waren niet zelden vorm-vereerders geweest, die voor het uitwendige en in de practijk van het leven den Tempeldienst in eere hielden, en er zelfs hun milde offeranden voor over hadden, maar 't was bij dié voorgangers niet tot een innerlijke toewijding van 't hart en van de ziel gekomen. Die voorgangers verloren zich veelal in het zoeken van eigen glorie en in het aan zich verbinden van de zoo invloedrijke priesterschare. Dit leidde dan in den tempeldienst ook hen vaak tot aanbidding en toewijding, maar dan toch meest zoo, dat 't hart er buiten bleef. Zulke Vorsten deden dan in 't heilige mede, doch niet uit innerlijken zielsaandrang, en schier enkel om de priesterschare aan zich te verbinden, en in den heiligen dienst een hooge wijding van het vorstelijk regiment te zoeken. Voor het overige daarentegen verloren ze zich in den dienst der wereld, zochten eigen eere en grootheid, en bleven den dienst van Jehova steeds als bijzaak, als ornament van hun bewind, als een sieraad van het Koningschap beschouwen. Wat hoofdzaak voor hen had moeten zijn, ging in bijzaak en puren vorm op. De dienst van Jehova was voor hen niet 't middenpunt van hun regeeringsactie, maar ten slotte niets dan bijzaak en pure vorm. En hierin nu juist stond Hizkia zoo hoog boven deze zijn voorgangers, dat voor hem de dienst en de vereering van Jehovah het hoogste, rijkste en edelste ge\yorden was, zoodat al 't overige in tempeldienst en priesterhoogheid niet' dan bijzaak en uitvloeisel was van wat den vromen Hizkia innerlijk in heiligen drang voor de eere van zijn God als verteerde.

Nu doen zich hierbij drie graden voor. Er zijn vereerders van het Heilige, die innerlijk veelszins afdoolden, maar in den uiterlijken vorm aan de usantiën der vromen toch vasthielden. Van een zoeken van de gemeenschap Gods is dan geen sprake. Zulk een vroomheid gaat meerendèels in het eeren van zekeren gewijden vorm op, zonder dat 't hart er in meespreekt. Dan in de tweede - plaats dienen diegenen zich aan, bij wie het dieper gaat, en die er zich althans op toeleggen, om in hun huiselijke en kerkelijke vormtj^ van Godsvrucht met hun hart meê te leven. Tot op zekere hoogte treft dit ook dan soms doel, maar 't mist toch alle duurzaam en dieper indringend karakter. En dan eerst komt in de derde plaats de geheiligde schare, die met 't gansche hart aan den Heilige kleeft en geen hooger bezieling kent dan om in Hem zich te verliezen. Alle vorm is voor dezulken bijzaak, een bijzaak die zeer zeker niet verwaarloosd mag worden, doch waar het wezen toch niet in rust. En zij 't nu al, dat ge ook bij dezulken vaak afdpling en zwenking ontwaart, de innerlijke dranghXi^iX. dan toch aanhouden. Het is dan nooit en nimmer het zich vastklemmen aan vaste kerkelijke usantiën, alsof daarin op zichzelf het wezen der religie school. Het wezen van alle religie blijft bij dezulken het zoeken van de nabijheid Gods, het heiliglijk verkeeren in zijn heilige nabijheid. En dan komt er zeer zeker steeds almeer ook de vereering der uitwendige vormen bij. Wie God vreest, kan ook in die vormen niet nalatig worden. Doch dan is 't God die ons terugtrekt naar zijn heilige nabijheid, en alleen in die nabijheid zijn we dan zalig en rijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's

„Hij deed ’t met zijn gansche hart”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's