GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXVI.

Toen, ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overleide ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik te niete gedaan hetgene eens kinds was, 1 Cor. XIII; 11

Bij onze bespreking van het Gnosticisme, die uiteraard niet anders dan vluchtig zijn kon, gingen we op Mani terug, om duidelijk het gevaar te doen uitkomen, dat steeds van het Gnosticisme, in zijn consequente doorzetting, te wachten staat. Zelfs ded^n we zijdelings uitkomen, hoe het gevaar, dat aan alle Gnosticisme verbonden is, zich ook thans in meer dan één vorm van het Modernisme herhaalt. Tot op zekere hoogte nu geldt dit evenzeer van het Montanisme, van het Novatianisme en van het Donatisme, en ook over deze drie sectarische richtingen mag daarom niet langer al te oppervlakkig worden heengegleden. Al kon toch gezegd dat alle deze sectarische neigingen in de latere eeuwen geheel bezworen waren, zoodat ze nauwelijks de aandacht meer trekken, in dien volstrekten zin geldt dit thans niet meer. Naar gelang zich alle kerkelijk verband in de laatste anderhalve eeuw steeds losser aanstelde, herhaalden zich maar al te alzijdig de bedenkelijke sectarische verschijnselen, die in vroeger eeuwen de rust der Kerk verstoorden, en eerst in de Middeneeuwen, door Rome's steeds verder om zich grijpend gezag, veelal geheel bezworen werden. Ook hierin echter is, even als ten aanzien vaa het Gnosticisme, ook voor wat de andere aloude sectarische neigingen betreft, meer dan één spoor van de weeropleving der oude secten aanwijsbaar. Er mag daarom thans niet meer zoo vluchtig over deze afwijkingen worden heengegleden. Van 't verleden gaat, ook wat deze andere secten betreft, v^ak zoo ernstig woord van waarschuwing uit, Eene eenigszins nadere, z; ij 't ook korte, bespreking van deze sectarische verschijnselen is daarom eisch van de steeds meer opkomende splksingzucht, In de eerste eeuwen was het opkomen van deze sectarische verschijnselen de natuurlijke vrucht van de tegenstelling tusschen wereld en Kerk, Moge nu al sinds de ISe eeuw dit sectarisme meestal, dank zij de vastheid van vorm, waarin de Pauselijke, de Grieksche, de Luthersche en de Gere-' formeerde Kerken zich aandienden, bezworen zijn, even natuurlijk is het, dat de latere ontwrichting van deze vastigheden deels het aloude sectarisme, deels het vroegere overhellen naar de heidensche voorstellingen, opnieuw te voorschijn riep. Zoo bleek het ten aanzien van het Gnosticisme en zoo vertoonde zich gelijk verschijnsel voor wat aangaat het Montanisme, Donatisme en Novatianisme, Waar gelijke verschijnselen als oudtijds 'opnieuw op het menschelijk hart, te midden van het menschelijk leven, inwerken, kan het niet anders, of wat toen opkwam en lange jaren den toon aangaf, moet zich thans opnieuw vertoonen, Ea het is hierom dat de houding, die we alsChristenen tegenover deze opnieuw opkomende - verschijnselen hebben aan te nemen, voor een aanmerkelijk deel door, den gang dien deze actie vroeger nam, bepaald wordt, Kortelijk dient daarom het verloop dat deze verschijnselen destijds namen, ook thans in helderder licht voor ons te treden.

Het Montanisme was een der eerste eigenaardige verschijnselen, die vaster vormen aannamen, en begon reeds in de eeuw, die de eeuw der Apostelen afloste, op vrij uitgebreid terrein van zich te doen hooren. Reeds in de tweede eeuw ontspon zich het leven der Kerk op te lossen voet, en deed zich de behoefte gevoelen, om een strenger levenstoon onder de Christenen tot heerschappij te verheffen. Aan dezen, drang nu werd reeds vroeg en op teekenende wijze uiting gegeven door zekeren Montanus, in Parj^gië, die met het lange toeven van Jezus' wederkomst geen vrede kon gevoelen, en daarom als profeet optrad, om ingang te geven aan de beslissende verwachting, dat de Christus zoo al niet aanstonds, dan toch binnen zeer korten termijn, op aarde zou nederdalen, om het einde der wereld plotseling te doen ingaan. In de Openbaringen van Johannes was aangekondigd, dat er, als die ure kwam, een hemelsch Jerusalem zou afdalen, en hieraan zich vastklemmend, waande Montanus te kunnen profeteeren, dat alsdan Pepuza, een stad in Phrygië die aan Montanus van nabij bekend was, tot de woonstede Gods zou geheiligd worden. In al dit bijzondere nu ging het geloovig deel der Kerk niet met Montanus mede, maar wel openbaarde zich, zoo in Azië als in Europa en in Afrika, steeds meer de stellige verwachting dat het einde nabij was, en schier verrassend zou intreden. Evenals Montanus zelf met profetisch enthousiasme optrad, deed zich in korten tijd in tal van plaatsen gelijke hoogere bezieling voor. Ook vrouwen voelden zich gerechtigd - om dege hoogere bezieling aan te kweeken. Met name Maximilla, Priscilla ' en Quintilla maakten zich in breeden kring naam, en drongen er met nanae op aan, dat het leven der Christenen op veel strenger leest dan dusver geschoeid zou worden. In de Bergrede sloeg de Christus zelf, zoo leerde men, nog een meer toegeeflijken toon aan. Thans echter, nu het einde zoo aanstonds te komen stond, mocht van zulk een inschikkelijke beoordeeling geen sprake meer zijn. Wie aan dood-zonde schuldig stond, was onherroepelijk verloren. Van een huwelijk van weduwnaar of weduwe wilden ze niet meer hooren. Ook in het vasten kozen ze de strengst denkbare methode, en van het komen van den Paracleet zou de hoogere bezieling thans moeten uitgaan. Doch al vond dit Montanisme van Klein Azië tot in Spanje geen geringen aanhang, doorzetten konden Montanus' volgelingen hun enthousiasme toch niet. En te Rome èn in Klein Azië werd het van Kerkwege bestreden, .. in tal van streken werden de aanhangers van difeenzijdig geestelijk idealisme veroordeeld, en foen ze niet bukken noch buigen wilden, als ketters afgesneden. Gelijk te voorzien was, hebben deze uitgeworpen Montanisten toen verband gezocht met de Novatianen en Donatisten. Alleen voor de Gnostieken ontbrak het haa ten eenenmale aan alle sectarische sympathie. Alle zucht naar geordende Kerkelijke aansluiting werd hun ten slotte geheel vreemd. Ongetwijfeld moest er in Christus Kerk gezag heerschen, en dat gezag moest zich zelfs zoover denkbaar uitzetten en onverbiddelijk streng zijn. Alleen maar, dit alles beheerschend gezag mocht niet door een ambtelijke inkleeding bedorven worden. Alleen wie rechtstreeks door den Heiligen Geest aangegrepen en tot gezagsorgaan gestempeld was, mocht en kon de geestelijke orde handhaven en doorzetten, en zóó genomen moest dat Kerkelijk en geestelijk gezag zelfs zeer vérstrekkend zijn en geen tegenstand dulden.

Reeds het zoo even vermelde feit, dat de Montanisten, bij de straks opgekomen vervolging, tot op zekere hoogte steun ook bij de Donatisten vonden, wijst uit, dat er tusschen de Montanisten en Donatisten niet alle geestelijke verwantschap ontbrak. Plaatselijk hadden beide secten een eigen oorsprong, de Montanisten in Klein Azië, en daarentegen de Donatisten in Noord-Afrika. Daar nu in Klein Azië meer een mystieke geest den doorslag gaf, terwijl in Noord-Afrika de Kerkregeling de sympathieën bepaalde, lag het voor de hand, dat de Montanisten al spoedig aan zekere fanatieke opgewondenheid toegaven en de Kerkelijke organisatie lieten glippen, terwijl hiertegenover de Donatisten in Noord-Afrika juist zeer streng op de handhaving van de Kerkwetten aandrongen, en dezen drang ten slotte tot op de Kerkelijke gebruiken lieten doorwerken. Onder de Donatisten ging dit scherp toezien op de volledige afwerking der Kerkelijke regeling zoover, dat op het groote dispuut, dat in 411 te Kafthago werd gehouden, niet minder dan 565 Bisschoppen tegenwoordig waren, die ingedeeld in een Katholieke groep van 286 en een Donatistische van 279, elkander de zegepraal betwistten. Bij Montanus was de uitgewerkte Kerkelijke organisatie een sta-in-den weg voor de opbloeiÏQg van het geestelijk leven, reden waarom hij en zijn aanhang ten slotte alle Kerkelijke organisatie verwierp, terwijl omgekeerd bij de Donatisten in Noord-Afrika juist van de stiptste naleving der Kerkelijke regeling het geestelijk heil werd verwacht. Hiermede hing het overgroote aantal der Bisschopszetels saam. Bij de Montanisten kon aan een stipte Kerkelijke tucht niet gedacht worden, en stelde men er zelfs prijs op, alle Kerkelijke tucht te verwaarloozen, terwijl alle geestelijk initiatief van een profetischen oorsprong werd afgeleid. Met zulk een profetische geestdrift viel in N.-Afrika zoo goed als niets uit te richten. Daaraan speende men zich dan ook geheel, om juist in de stiptste naleving van de Kerkelijke bepalingen de eere en de kracht vap het Kerkelijk organisme te vinden, VtJoral op de geestelij ken werd daarom zeer scherp toegezien, en bij niets werd tegen alle geestelijke ver­ slapping zoo streng gewaakt als bij de bediening van het Sacrament door de Bisschoppen, Dit echter nam het feit niet weg, dat in de 4e eeuw steeds meer twee geheel uiteenloopende groepen in 't Kerkelijke tegenover elkander kwamen te staan. Dit gaf van meetaf in het Kerkelijk leven van N.­ Afrika een bedenkelijke en niet ongevaarlijke spanning. Het werd ten slotte de vraag, welke van de twee groepen, de slap geestelijke of de streng Christelijke, het winnen zou. Het stond reeds sinds meerdere jaren in N.-Afrika scherp tegenover elkander, ten slotte zelfs zoo scherp, dat men noch van links noch van rechts langer voor de tegenpartij schikken wilde, en dit leidde in 311 bij de aanstelling van Caecilianus als B sschop tot de beslissende breuke, Caecilianus was een loszinnig man, die letterlijk den spot dreef met allen Kerkelijken ernst, en de antipathie, door zijn aanstelling gewekt, werd bovendien nog merkelijk vergroot door een fout bij zijn bevestiging begaan. De regel toch in N, - Afrika was, dat alle Bisschoppen hun wijding ontvingen van den Primas van Numidië. Hieraan echter stoorde deze pas gekozen Bisschop Caecilianus zich in het minst niet. Hij ging den Primas, zonder zich in 't minst aan hem te storen, hooghartig voorbij, en ontving zijn wijding van Bisschop Telek van Aptunga, die reeds sinds jaren bij het vrome volk in zeer slechte reuke stond, vooral doordien hij de heilige boeken aan de Romeinsche Oi^erheid had uitgeleverd. Hierbij achtte de strengere partij zich niet te mogen nederleggen. De, streng geestelijke groep kwam in openlijk verzet, en koos eerst Majorinus, en na diens dood in 313 Donatus tot Bisschop van Karthago. Deze Donatus aanvaardde daarop aanstonds den strijd met de libejale groep, en vond hierbij stè«n in een tweeden Donatus, den Bisschop van Casae Nigrae in Numidië, Het is van deze twee doortastende Bisschoppen, dat alstoen de formatie der Donatisten uitging. Hiermede was het schisma tot een onherroepelijk feit geworden, en daar dat schisma zich wondersnel in heel N. Afrika uitbreidde, kon het niet anders of reeds op de Synode van 314 te Arles moest deze Kerkelijke breuke in behandeling komen. Keizer Constantijn oordeelde ook zijnerzijds, dat dit geding aanstonds nader onderzoek vorderde. Op zachte wijze toch te stuiten, was deze Kerkelijke breuke niet. Veeleer greep ze zeer spel steeds verder om zich. Het ten deze noodige onderzoek weed toen door den Keizer aan Bisschop Melchiades opgedragen, uitkomst waarvan was, dat de luchthartige Caecilianus werd vrijgesproken, en daarentegen Donatus een geheel afkeurend oordeel ontving. De Keizer tastte na dit Synodale vonnis nog verder door. Zonder voorbehoud veroordeelde hij alle Donatistische bisschoppen, en begon met hun Kerken te slechten; iets wat echter niets hielp, en dan ook niet kon worden doorgezet. De onrust bleef dan ook aanhouden, vooral ten platten lande, waar men noch voor den Keizer noch voor de Synode zwichten wilde. De felste aanhangers eindigden toen met hun eigen weg te gaan, en onder den naam Circumcelliones of " Agonistici een revolutionaire actie in tal van streken te verwekken. Geheele groepen van deze ijveraars begonnen zelfs het land door te trekken, en een deels Kerkelijke, deels revolutionaire woeling in het leven te roepen. Deze ultra's ontzagen zich toen niet, om de Kerken, waar men hen buitensloot, onderstboven te halen, en steeds in meer revolutionairen geest op te treden. Van Staatswege besloot men toen , de politie en het militair voor de bewaring van de goede orde te hulp te roepen, en wat bovenal hun kracht brak en hun invloed neersloeg, was de felle oppositie die Augustinus ten slotte tegen hen ondernam. Een fanatisme als thans de orde verstoorde, kon ten slotte tot niets heiligs leiden en brak de gezonde geestelijke kracht van het Kerkelijk leven op breede schaal af. Van zijn initiatief ging hèt groote colloquium uit, dat in 411 te Carthago, onder Keizerlijke hoede, gehouden werd, en waarbij een kleine drie honderd Bisschoppen van de ééne partij tegen schier even zooveel Bisschoppen van de tegenpartij in het geding stonden. De uitslag van dit groote Dispuut was, dat de Donatisten als onduldbare ketters veroordeeld werden, en nadat hiermede de groote slag ten hunnen nadeele gevallen was, ging de vervolging ten hunnen laste steeds verder door. In 414 werden aan de Donatisten alle burgerlijke rechten ontnomen, en in 415 vaardigde de Keizer zelfs een besluit uit, waarbij aan de Donatisten alle houden van godsdienstige vergaderingen op het strengst verboden werd. Toch gelukte het niet deze sectarische groep geheel tot onmacht te herleiden. Ze wilden niet toegeven, en bleven zich gestrengelijk aan hun afwijkende gevoelens vastklemmen. Jammerlijk gevolg hiervan was dan ook, dat de Kerken van N.­ Afrika haar zedelijk prestige niet herwinnen konden, en toen nu in de 7e en 8e eeuw de Islamieten besloten door te tasten, en het Mohamedanisme in heel N.-Afrika in te voeren, was de droeve uitkomst, dat de dusgenaamde orthodoxe Kerk in deze streken maar al te spoedig bezweek, en dat de Donatisten niet in staat bleken tegenover deze wilde overmacht der Mohamedanen stand te houden.

In eenigszins gewijzigden vorm trad de overdreven Kerkzuivering in Novatianus en zijn volgelingen op. Hij was een Presbyter te Rome, en reeds omstreeks 250 kozen de strenge drijvers hem als tegen-bisschop tegenover Cornelius. De strijd dien hij voor zijn eenzijdig en overdreven Purisme aan-Ö^d, gold de vraag, of de afvallige Kerkleden, die terug wilden keeren, en zoo ook die ernstige overtreders, die boete wilden doen, om door die boete hun Kerkelijke positie te herwinnen, vergeving en kwijtschelding zouden erlangen. Veelal nu werd dit voor mogelijk gehouden, doch gelijk Donatus hiertegen reeds ernstige bedenking gelden liet, zoo nam dit verzet nog beslister vorm aan bij Novatianus en zijn volgelingen. Volstrekte Kerkelijke zuiverheid was het hoogstaande doel, waarnaar hij met zijn aanhang streefde. Ze noemden hun Kerkelijke groep dan ook de Kerk der zuiveren, , Wie gedoopt was door een onzui veren priester moest dan ook overgedoopt worden. De Novatianen stonden dan ook in geestelijk verband zoo met de Montanisten als met de Donatisten, en hoe streng ze ook door orthodoxe machthebbers in bedwang werden gehouden, ze wisten toch hun secte tot diep in de 6e eeuw op gang te houden. Novatianus dankte dit succes niet 't minst aan zijn geleerde ontwikkeling en zijn geniale wijze van schrijven. Enkele van zijn werken overleefden dan ook den sectarischen strijd, en in Migne's uitgave van de Patrologische letterkunde. Band III, is nog voor niet zoo lange jaren een nieuwe uitgave verschenen van een der rijkste werken van Novatianus.

Reeds het opmerkelijke feit, dat geen minder theoloog dan Augustinus zich ten slotte uit volle overtuiging in alle deze toenmalige kerkelijke twisten gemengd heeft en ten slotte gezegd kon worden er door zijn geestelijke overmacht de eindbeslissing in te hebben gegeven, had reeds sinds meerdere eeuwen de hooge belangrijkheid van deze toenmalige Kerkelijke twistgedingen in het licht doen treden, en steeds had dan ook de theologische belangstelling zich zeer in 't bijzonder op deze toenmalige disputen gevestigd. Practisch daarentegen hechtte men er gaandeweg steeds minder aan, omdat de hoogloopende kerkelijke twisten uit de 6 4 7 eerste eeuwen, voor het practische Kerkelijk leven van lieverlede haar beteekenis verzwakt zagen. Wel had het feit, dat met name de Calvinisten, in den strijd der Reformatie, het met zulk een beslistheid voor Augustinus opnamen, nieuwe belangstelling voor de kerkelijke worstelingen in de dagen van dezen grooten Kerkvader gewekt, maar in toepassing op het heden trok toch zelfs Augustinus' optreden, te midden van de woeling van het Kerkelijklieven, steeds minder warme belangstelling. Juist hierin echter is, gelijk we reeds opmerkten, door de gisting van de Moderne theologie een zeer aanmerkelijke wijziging gekomen. Tot dusver wees het zich als vanzelf aan, welke theologische denkbeelden, en zoo ook welke geestelijke neigingen, braken met de Belijdenis der Kerken en afdoolden op zijpaden. Het wees zich daarom als van zelf uit, welke grenzen de orthodoxe belijdenis aan haar aanhang stelde. Alleen de getrouwe belijders van wat de Synode van Dordrecht als Standaard aangaf, rekenden onder de rechtzinnige belijders mede. De dusgenaamde Groningers en Modernen hadden zich feitelijk uit het ware Christendom teruggetrokken, en doolden van jaar tot jaar steeds verder van het Christendom dat voor de Heilige Schrift als Christendom geldt, af. En al gaven nu de Groningers en Modernen hun afval niet toe, en al stonden ze er veeleer op, nog steeds als Christenen van zuiver gehalte erkend te worden, ja, sterker nog, geëerd te worden als die helderziende belijders, die de jammerlijke feilen van Dordt en Calvijn wisten te mijden, — feitelijk kon de orthodoxe Kerk, die getrouw bleef aan de belijdenis der Heilige Schrift, niet anders doen, dan onze Groningers en Modernen beschouwen als geheel buiten het geloovig kader staande, en, geheel van hen af­ gescheiden, op het geloovig pad der vaderen voortschrijden.

Zoo leefden de Calvinisten en de Moderne afzwervers dan naast elkander, en men liet zich bijna niet met elkaar in. Voor nu een halve eeuw beschouwde men op theologisch terrein de oud-orthodoxe belijdenis als verdord en niet meer meetellend. Zelfs aan de Utrechtsche Universiteit, waar van Oosterzee en Doedes den toon aangaven, beleed men dan wel de orthodoxie, die door de Duitsche school werd aanbevolen, maar Dordrecht telde niet meer mede, en bij den hoogleeraar Scholten te Leiden, die volop modern was, vond men nog een veel juister kennen van der vaderen belijdenis, dan bij de neo-orthodoxie die te Utrecht opgeld deed. De ommekeer die thans hierin kwam, was dan ook van zeer doortastenden aard. Wat jarenlang te Utrecht als de eenig houdbare orthodoxie opgeld deed, telt thans nauwelijks meer mede. Modern staat thans tegenover de belijdenis der vaderen, mits dan van het zuiver historisch stempel, en dan natuurlijk herleeft van zelf* de aloude strijd van de Gnostieken en Montanisten en Donatisten, .^ en wordt het van hoog belang, in te zien dat de sectarische neigingen van de 3e tot de 10e eeuw thans opnieuw in het Kerkelijk leven pogen in te grijpen, en den aiouden strijd van de tien eerste eeuwen te hernieuwen. Het is met het oog hierop volstrekt ongeoorloofd, om de Moderne theologie, die er thans op uit is om de belijdenis der vaderen te verdringen, en er ons een half heidensche overtuiging voor in stede op te dwingen, a]s een Christelijke belijdenis te erkennen. Dat is ze niet, en als zoodanig mag ze door ons in de geschiedenis niet worden toegelaten. Wat breekt met Gods Woord en met de Belijdenis der Vaderen, is door een muur, die niet is weg te breken, van de Christelijke Kerk afgescheiden en vervreemd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's