Van de Kerk.
LXVIII.
Overmits hetgene van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. Rom. 1:19.
Het optreden van Huss in Bohème droeg, even als het vroeger ingetreden pogen van Wycliff in Engeland, het karakter om wat met de Reformatie te wachten stond, in te leiden. Beide malen kwam, zoowel in Engeland als in Bohème, de ernstig bedoelde poging tot R formatie te vroeg, en verliep daardoor in Bohème tenslotte schier geheel; maar ook al was de finale uitslag een mislukking, toch heeft zoowel Wycliff als Huss in den geest der komende Reformatie gewerkt. Vooral bij Huss lag de oorzaak der mislukking hoofdzakelijk in zijn te sterk steunen op de Aristocratische kringen. Al heeft toch later ook de landbouweude stand zich in grooten getale in het heete geding gemengd, Huss zelf bleef zich toch in hoofdzaak aan den Adel vastklemmen, en leende hierdoor aan zijn optreden een eenzijdig karakter, dat op ernstige schade voor geheel de partij die hij stichtte, uitliep. Dit zich bij voorkeur hechten aan den hoogeren adel moge alleszins verklaarbaar geweest zijn, om zich aan den te eenzijdigen invloed van de Kroon te onttrekken, en hierdoor Rome's invloed te verzwakken, de uitkomst van de worsteling die Huss ondernam, liep toch juist daardoor op zeer bittere teleurstelling uit. Het Hof eindigde toch met aan den invloed van Rome gehoor te geven, en toen de echte Reformatie onder Luther in Saksen uitbrak, verliep het Hussitisme bijna geheel, en herwon de Rc»omsche geestelijkheid al spoedig haar onbetwistbaar overwicht. Dit nu kon ten slotte geen verwondering baren'. Er ontbrak in het optreden van Huss het alomvattend religieus karakter', waardoor alleen een degelijke Reformatie tot stand kon komen. Het was dan ook volkomen natuurlijk, dat toen in Luther en Calvijn Reformatoren van beginsel optraden, het Hussitisme geheel inzonk en bijna verdween. Ongetwijfeld had Huss den te vroegen tijd van zijn beweging tegen zich. Bijna twee eeuwen ging hij aan Calvijn vooraf. Voor een meer doortastende Reformatie was de tijd nog niet gerijpt. Maar toch mag niet verheeld, dat het diepste geloofsbeginsel in Huss nog niet doorbrak, Luther en Calvijn traden op krachtens de bezieling van een hooger beginsel, en dit was het juist wat bij Huss nog niet doorbrak. Vandaar het teleurstellend verloop van wat hij ondernam. De stoute opzet, dien Huss een oogenbhk aandorst, verliep tenslotte in onbedui-.dendheden. Vooral ook de voorkeur, die hij van meet af aan den Adel en de groote Landbezitters gaf, leidde hem ten slotte tot min gewenscht resultaat. Het kon moeilijk anders, of de uitkomst van de gewekte beweging moest nu door het landvolk en den hoogereii stand beheerscht worden, en hiervoor ontbrak de godsdienstige wijding. Al lag dan ook het pad, door Huss betreden, in de richtirg der Reformatie, doorgetrokken tot dit levenwekkende keerpunt werd het door hem niet. Toch had daarom wat Wycliff en Huss beoogden, niets gemeen met hetgeea zich in de latere periode der Middeneeuwen vrij onverhoeds in deKatharen en bij de Albigenzen kwam aandienen, en zelfs in de Bulgaren een steunpunt vond. Beiden Wycliff en Huss klemden zich met religieuzen hartstocht aan de Christelijke belijdenis vast, op wier zuivering ze bedacht waren, en in zooverre komt aan beiden de eere toe, het machtige geloofswerk van Luther en Melanchton, van Zwingli en Calvijn te hebben voorbereid. Hiermede echter had het optreden van de Katharen en Albigenzen niets gemeen. Eer stond het er lijnrecht tegenover. Zoowel 'wat de , Katharen als wat de Albigenzen in wilden hartstocht vrij onverwacht en plotseling begonnen te drijven, was toch anti-christelijk en bewoog zich op de lijn, die Mani reeds in de 3e eeuw voor zijn heidensche utopieën trekken dorst. Zoowel bij de JCatharen als bij de Albigenzen gold het een niets ontziend en overmoedig drijven van geheel Heidensche grondstelling. Niet Gods Woord, maar het Pantheïsme, Materialisme en Dualisme gaven de regeling voor hun gedachte aan. En al hulde men zich daarbij in een aan Christus' Kerk ontleend gewaad, en al schiepen ze ziph een organisatie, die in tal van opzichten aan het verschijnsel der Christelijke Kerk denken deed, toch droeg wat ze dreven, evenals zulks bij Mani was voorgekomen, van meet af het heidensche stempel.
De bespreking van het Katharisme, als van oudere dagteekening, ga hierbij voorop. ' Vrij zeker schijnt thans toch vast te staan, dat de Katharen, eer ze in het zuiden en westen van ons werelddeel terrein veroverden, reeds op vrij breede schaal onder de Slaven waren opgedoken. In Thracië, Dalmatië en Bosnië vonden ze blijkbaar het eerst het hun meest toelachend terrein. Doch al schijnt voor vrij zeker te kunnen worden aangenomen, dat ze het eerst in deze Slavische kringen een zelfstandige positie aannamen, toch sloeg de van hier uitgaande beweging vrij spoedig naar Griekenland en Italië over, om zich van daar uit noordelijk in Frankrijk te nestelen, en tot zelfs in Spanje en in Vlaanderen door te dringen. Ook onder de Katharen, evenals later onder de Albigenzen, waren geesten van zeer uiteenloopenden aanleg; maar om het verschijnsel van het Katharisme als zoodanig te beoordeelen, kan men zich niet bepalen tot de slappere geesten, maar moet het uitgangspunt voor het oordeel over de geheele verschijning gezocht bij de besliste doordrijvers van
het nieuw-opkomend Dualisme, dat steeds meer het Christelijk element door hét dweepzieke heidensche streven verdrong.
Het Dualisme dat hierbij op den voorgrond stond, ging uit van de onderstelling, dat zoowel het heilige als het demonische beginsel, ia hun strijd om de overmacht, elk hun eigen terrein konden bezetten, van waar ze hun strijd om den eindtriomf voeren konden. Het heilige stond lijnrecht tegenover het onheilige. Het heilige nu is de schepper van de onzichtbare geestenwereld. Het booze of onheilige daarentegen legt beslag op de materie, op al wat zichtbaar en zinlijk is, In de materie toch ligt de grond niet slechts van alle stoffelijk, maar ook van alle zedelijk kwaad, en in God, die heilig is, kan van dat stoffelijk Booze de oorzaak niet liggen. Al het aardsch-waarneembare, en zoo ook 's mtuschen lichaam, danken hun ontstaan en bestaan aan den boozen, demonischen God. Aan dezen boozen God dankt de zichtbare, waarneembare wereld haar aanzijn. De heilige God laat zich met dit alles zelfs niet in. Eeniglijk en uitsluitend in de menschelijke ziel openbaart zich de werkzaamheid van den goeden God. Deze twee, de booze en de goede God, staan derhalve in alles lijnrecht tegenover elkander. Zelfs in de Heilige Schrift komt die tegenstelling scherp en beslist uit. In het Nieuwe Testament toch kwam een openbaring van den goeden God tot ons, en daarentegen in het Oude Testament spreekt de booze God tot ons, en zulks eeniglijk met uitzondering van de Profetie en Psalmodie, die ook reeds in de vroegere eeuwen het woord van den goeden God tot Israël brachten. Vraagt men nu hoe het toeging, dat de ziel des menschen, die den goeden God tot Schepper heeft, door de bezoedeling van den demonischen God besmet werd, dan antwoordt de Katharist u, dat in den aanvang aller dingen de booze geest wist in te dringen in de hemelsche schepping en daar de menschelijke ziel vergiftigde. De booze God slaagde er toen in, om de aldus vergiftigde menschenziel naar beneden te trekken en in het booze element te verwikkelen. Hierin kon intusschen de menschelijke ziel niet besloten blijven, en toen het voor de ziel ondoenlijk bleek zichzelvc uit de demonische verbinding te verlossen, heeft de goede God zijn Zoon Christus naar deze wereld gezonden. Die Jezus was een geestelijk schepsel, maar het hoogst staande schepsel dat de goede God in het leven riep. Deze Jezus nu nam niet een aardsch lichaam aan, hij mocht toch met de ontredderde en onheilige schepping geen Jgemeenschap hebben. Het verscheen in zijn verheerlijkt lichaam, gelijk dé goede geesten dit bezitten. Al wat men op aarde aan hem waarnam, was louter schijn. Johannes de Dooper gold dan voor een boozen geest, die beproefd had Jezus te besmetten. Maria daarentegen gold voor een hemelschen geest, die aan-geen zonde deel had en zoo aan den "reinen, hemel schen verlosser een aardsche verschijning kon geven.
Daar nu ook het machtige werk van den Christus niet door het zichtbare ging, maar door het geestelijk onzichtbare, bleek het onmisbaar, om een geheimzinnig middel aan te geven, waardoor de zielen, die naar redding uitzagen, zich van het uitwendige konden losmaken, om alsnu inde geestelijke en heilige sfeer over te gaan, en hiertoe nu diende het geestelijk optreden van de Katharen. Uiteraard had die werking van de Katharen in vroegere eeuwen niet kunnen plaatsgrijpen. Met het oog hierop nu leerde men, dat de vroeger gestorven geesten in vroeger eeuwen allerlei andere bestaansvormen, zelfs van dieren, hadden aangenomen, en nu ten slotte toch in de levenssfeer der Katharen konden overgaan. Die overgang nu kon en mocht niet uitblijven. Alle lust, zin of smaak toch in het zichtbare en tastbare was besmettend en onheilig. Alle aanraking met de tastbare wereld besmet en scheidt vanden levenden God af. Alle neiging tot de zichtbare wereld is daarom doodzonde, en bezwijkt onder het oordeel der eeuwige verdoemenis, vóorzoover het aan de Kathaarsche voorgangers niet gelukt, de besmette zielen volstrekt daarvan af te scheiden. Nameloos streng en straf werd dit scheidend oordeel door de voorgangers der Katharen in het werkelijke leven toegepast. Doodzonde was alle gehechtheid der ziel aan het zichtbare en waarneembare in deze wereld. Verboden was alle bezit van aardsche goed, alle omgang en verkeer met onherboren personen. Verboden was evenzoo alle krijgsdienst. Geen dier mocht men dooden, met uitzondering alleen van de kruipende gedierten. Geen dier mocht men tot spijze nemen, uitgezonderd alleen de vis^chen. Van bijslaap mocht ook onder gehuwden geen sprake zijn. Ook aan een doop door onderdompeling of besprenging mocht niet gedacht worden. Ook het water toch was stoffelijk en behoorde alzoo tot het rijk van den boozen God, Het onheilig karakter van al wat tastbaar was, moest steeds 'beleden en nauwkeurig gemeden worden.
De voorgangers of leeraren der Katharen leefden, zoo mogelijk, onder nog scherper tucht. Ze ^eerden elkander als opvolgers van de Apostelen, en als organen van den Paracleet, d.i. van den Heiligen Geest, en leefden geheel van de wereld afgesloten. Bezit hadden ze niet. Geen huwelijk mochten ze aangaan. Ze aten uitsluitend meelspijzen, en kenden tal van tijden van streng vasten. Hun vaste gewoonte was, steeds als paar in het publiek te verschijnen. De maat en zijn gezel. Ze trokken zich als personen op geheimzinnige wijze uit het publieke leven terug. Hun woonhuis droeg een geheimzinnig teeken, waaraan zij zelven alleen het herkennen konden. Er waren onder hen even goed vrouwen als mannen, doch deze vrouwen trokken zich geheel uit het publieke leven terug. Gevolg van deze strenge levensopvatting was uiteraard, dat het aantal der volkomen leden zeer gering bleef. In 1240 hield men een telling, en alstoen bleek, dat er in heel Europa niet meer dan 4000 voltooide heiligen aanwijsbaar bleken. Hun groote massa daarentegen volgde veel minder gestrengen levensregel. Deze droegen veelal den naam niet van/^rfecti, maar van credentes, d, z, geloovigen Voor dezen was het bezit van goederen, het sluiten van huwelijk, het eten van allerlei spijze geoorloofd, mits men dit alles tot in bijzonderheden aan zijn geestelijke leiders mededeelde, en vóór het sterven er vergiffenis voor vroeg en kreeg.
Nauw verwant met deze beweging der Katharen onder de Slavische volkeren, was de later uitgebroken ketterij der Albigenzen in Frankrijk, en vandaar uit ten deele in Italië en Spanje. Albi is een stedeke in het Zuiden van Frankrijk, en in dit stedeke nam, voor wat Frankrijk aangaat, de ketterij van het Perzische Dualisme voor het eerst een vasteren vorm aan. Geheel ten onrechte heeft men deze Heidensche ketterij later met het Purisme der Waldenzen in verband pogen te brengen. De Waldenzen waren Italianen, die zich met de oorspronkelijke vormen van het Christendom, in zijn eerste opkomst, in geestelijk verband poogden te zetten, die alle eeuwen door tot nu toe in dit zich vastklemmen aan de aloude Christelijke vormen volhard hebben, en die nog steeds in het Noorden van Italië volharden in het pogen, om het oorspronkelijk Christendom der Apostelen te doen voortleven. Nu is het uiteraard niet onmogelijk, dat zekere groep afgedoolden, die aanvankelijk met de Albigenzen gemeene zaak maakten, later, onder de harde vervolging die van 't Vaticaan uitging, zich geheel van de Albigenzen hebben afgescheiden, met het Dualisme braken, en in wat ze' van de Waldenzen vernamen, ten deele althans bevrediging van hun anti-Roomsch gevoelen vindend, zekere toeneiging tot de Waldenzen toonden, maar toch moge dit nimmer tot de conclusie leiden, dat de ketterij der Albigenzen, ware het ook slechts voor een deel, aan wat de Waldenzen van meet af beoogden verwant zou zijn geweest. De Waldenzen neigden terug naar den zuiverder vorm, dien het Christendom in en na de Apostolische periode had aangenomen, terwijl de Albigenzen hiermede niets gemeen hadden, het Christendom verzaakten, en in de Aziatische doling van het Dualisme oversloegen. De latere poging van zekere groep der Albigenzen, om zich homogeen te rerklaren met de Waldenzen, was niet anders dan een redmiddel dat zij aangreep, om, toen de Papale macht er in slaagde, het Europeesche Katharisme neer te slaan, een uitweg te vinden, die hen schot vrij maakte, en toch veroorloofde een zuiverder, meer Evangelisch standpunt in te nemen.
De Albigenzen traden later op dan de Katharen, maar toch was het hun reeds in de ] Ie eeuw gelukt zekere staatsrechtelijke positie met een belijdenis van eigen maaksel in te nemen. Historisch voelden ze zich het meest aangetrokken door de Manicheërs en gaven ze zich allengs geheel aan de leidende gedachte van Mani over. Wat vormen en usantiën betreft, dienden ze zich bij voorkeur als Christenen aan, maar inderdaad en in waarheid waren en bleven ze Heidenen, Wat we van Augustinus vernamen, en er bijna toe geleid had, om dezen machtigen Kerkvader tot aansluiting aan de Manichaëers te bewegen, toont genoegzaam op hoe verrassende en verleidelijke wijze Mani er in geslaagd was, om het Perzisch Dualisme in een Christelijk kleed te hullen, en in dezen verleidelijken vorm voor geheele groepen van Christelijke herkomst in het Zuiden van Frankrijk en in de streken die hieraan grensden, er in geslaagd was, den afval van het Christendom te bevorderen, en het Perzisch Dualisme tot geestelijke hoofdmacht te stempelen. Te meer gelukte dit, omdat er in de gevoelens en in de gedragingen van deze Manichaëers een schier onverklaarde hooge, zedelijke ernst sprak. De indruk dien deze' Albigenzen op hun omgeving maakten, was dan ook overweldigend. Men placht hun, in verband hiermede, dan ook hooge eere te gunnen. De naam »les bons hommesc dien ze al spoedig droegen, schonk hun allerwegen ingang. Aan den ernst van hun pogen viel niet te twijfelen, alleen hun sterk teruggetrokken wijze van leven wekte soms verdenking. »Hommes obscursc was daarom een tweede bijnaam dien men hun schonk, en die vrijwel hun positie in het gemeene leven aanwees. Reeds in 1119 ging het Concilie van Toulouse dan ook tot hun onvoorwaardelijke veroordeeling over. Zonder aarzeling toch kwamen ze ook op de Concilies die over hen oordeelen moesten, voor hun Perzisch Dualisme uit, en in verband hiermede dienden ze zich keer op keer als zeer gevaarlijke ketters aan. Niet alleen toch, dat ze zich ook bij hun verhoor op deze Concilies zonder aarzeling als Dualisten aandienden, maar al spoedig gevoelden ze zich gedrongen, om de leer der Drieëenheid los te laten, en, voor de hoogste klassen van hun aanhang, niet alleen het huwelijk, maar ook het Heilig Avondmaal prijs te geven, en wat niet minder ergernis gaf, den Christus van Golgotha tot een schijngestalte te verlagen, in wiens schuilende geestelijke realiteit de verborgen zegen van zijn verschijning lag. Hoe hoog ook de Christus in zijn zichtbare verschijning stond, toch stond 't bij hen vast, dat het geestelijk heil in het Doketisme moest gezocht worden, en dat al wat zichtbaar en tastbaar ook in den Christus tijdens zijn verschijning op aarde geweest was, in een onzienlijke, geestelijke realiteit moest worden omgezet. Vooral Paus Innocentius III zag ten slotte de noodzakelijkheid in, om zonder sparen tegen hen op te treden en tot hun finale uitroeiing over te gaan ; iets wat dan ook ten slotte aan het Vaticaan gelukt is. Dit besliste pogen nu eischte uiteraard een niets-sparend optreden, en zoo is toen op pauselijke instigatie ten slotte een niets sparende oorlog tegen de Albigenzen ondernomen, die ten leste de uitroeiing van de geheele secte tot uitkomst had. De inneming alleen van Beziers kostte 20, 000 slachtoffers. Het .optreden tegen de Albigenzen nam» ten slotte een niets ontziend gewelddadig karakter aan. De pauselijke Legaat Arnold gaf aan zijn veldheer zelfs order, om al wat zich verzette, of het Albigenzen waren of niet, onherroepelijk dood te slaan. > Sla dood al wat zich verzet, riep hij uit, de Heere zal zijn uitverkorenen wel sparen !«
Evenals bij de Katharen, traden bij de Albigenzen de geestelijke leiders als mannen van hoogen ernst op. Ze ontzegden zich alle levensgenot, om eeniglijk in het geestelijke hun kracht te zoeken, en althans de uitverkoren geestelijke leiders wijdden zich in onverbeterlijken ernst aan hun moeielijke levenstaak. Ze dienden zich aan als de dragers van den Heiligen Geest, die als zoodanig een bovenmenschelijke, louter geestelijke positie innamen, en de groote massa, die hen aanhing en hen volgde, genoot allerlei verlof en inschikkelijkheid, evenals bij de Katharen, Ten slotte konden ze zich noch in Frankrijk noch in Italië meer staande houden, en zagen zich genoodzaakt, in de Pyreneën een schuilplaats te zoeken. Ook hier echter konden ze zich niet duurzaam handhaven, en in de 14e eeuw heeft de toen steeds krasser optredende Inquisitie ten slotte aan geheel het bestaan van deze eens zoo invloedrijke secte een einde gemaakt. De Perzisch-Heidensche dwaling, die een oogenblik van de overwinning zeker bleek, was dan ook reeds, eer de Hervorming doordrong, geheel ten onder gebracht. Met te vluchtige kerstening had men in het Zuiden van Europa, even als bij de Slaven, genoegen genomen. Een oogenblik dreigde deze onvoorzichtigheid het Heidendom terugkeer te veroorloven. Maar Rome tastte door, en zoo is, nog eer de Reformatie de hoofdleiding in handen nam, het Heidensche element, waarvoor de Albigenzen ijverden, teruggestooten en verdwenen. Tweemaal honderdduizend slachtoffers was de prijs, waarvoor ten slotte de redding gekocht werd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1920
De Heraut | 4 Pagina's