Het goddelijk karakter van het recht - pagina 6
Rede uitgesproken ter inwijding van den leerstoel in het staatsrecht, de rechtswijsbegeerte en het canonieke recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
9
dienen heeft als een slaaf zijn' m e e s t e r ; en waaraan het hulde moet brengen, wijl het voeren van den scepter, bij von Halier nog slechts een gevolg van eigen rijkdom en anderer nood, veeleer aanwijzing zijn
van
het
als van hoofd.
bezit der
zoude
uitnemendste eigenschappen, zoo van hart
Voor wie in één woord, — zelfs
een von Hollzen-
dorfï schijnt nog tot hen te behooren *),• — het goddelijk recht der overheid
den klank heeft,
als
sprak
men
van
eene overheid, die
recht heeft, wijl zij, zoo niet God, dan toch Hem m e e r dan anderen nadert. En toch, hoe weinig recht heeft men zich zulk een beeld te v o r m e n ! Geen voor
volkssouvereiniteit
de
de kroon.
en
geen
volksvertegenwoordiging
trias
politica
eene macht te winnen tegenover
Evenmin als de voogd de goederen van het minderjarig
kind in gemeenschap met den rechter verkoopt, stemming
zijn noodig om
lot
den
wijl hij diens toe-
verkoop behoeft, erlangt de volksverlegenwoor-
ding eene plaats op den troon, wanneer het staatsgezag in menig op2
zicht aan haar goedkeuring is gehouden ) .
En wel is het moeielijk
') Men zie zijn geschrift: Die 'Principien der Politik, 1869. S. 154. ) Het voorbijzien van het belangrijk verschil, dat ook door den Hoogleeraar d'Aulnis t. a. p. geenszins wordt ontkend, tusschen het gemeenschappelijk verrichten eener daad, en het verrichten eener daad met goedkeuring van een ander,— heeft er wellicht toe geleid, dat in art. 104 der grondwet de samenwerking van Koning en Kamers op deze, naar Mr. J. A. Levy's oordeel (Cf. diens opstel: Een keerpunt in de wetenschap van het Staatsrecht, opgenomen in de Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving. 1880. N°. 1. bi. 94), «gedrochtelijke wijze" wordt uitgedrukt, dat de wetgevende macht door Koning en Staten-Generaal gezamodijk wordt uitgeoefend. Althans dunkt mij een beroep np dit artikel een zeer zwak argument tegen de bewering, die ik in mijn academisch proefschrift (bi. 521—542) heb gepoogd te verdedigen, dat in onze grondwet de eenheid der souvereiniteit nog is bewaard gebleven. Bepaaldelijk staat art. 54 aan die bewering' geenszins in den weg. Zelfs spreekt dat artikel ten gunste der ongedeeld den Koning toekomende souvereiniteit. Het is hier als wat in het Romeinsche recht werd bedoeld met het totus as in aeniisse (Instit. II. 14 § 5). In wezen is toch de uitvoerende macht onafscheidelijk van de wetgevende, gelijk al weder de wetgevende macht niets anders is dan de van ééne zijde beschouwde souvereiniteit. Onder wetgevende macht wordt verstaan de bevoegdheid om bepalingen te ontwerpen, die met dwingend gezag zijn bekleed. Alzoo is uitvoering eenvoudig openbaring van wetgevende macht. En daarom is hij, die niet bloot de jjienst van trechter bewijst, maar in wezen uitvoerende macht heeft, co ipsu wetgever. Ja, sterker nog, uitvoerende macht is eigenlijk eene 2
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1880
Inaugurele redes | 41 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1880
Inaugurele redes | 41 Pagina's