Innerlijk beleven en kennen in de structuur der opvoeding - pagina 57
Rede ter gelegenheid van de 56e herdenking van de stichting der Vrije Universiteit
53
189 190
191 192 193
194
195 196 197 198 199
200 201
202
203
204
Cf. F. Künkel, „Einführung in die Charakterkunde", 1928, pag. 27 sqq. Gen. 8 : 21. Cf. noot 145. Bekend is, dat de Wandervogelbeweging tenslotte ondergegaan is in een situatie, over welke men in kringen der paedagogen het liefst zoo weinig mogelijk spreekt. Cf. K. Kof f ka, „Zur Analyse der Vorstellungen und ihrer Gesetze". ƒ. Lindworsky, „Wahrnehmungen und Vorstellungen" in „Zeitschr. für Psychologie", Bd. 80, 1918. A. Wreschner, „Methoden zur Analyse der Vorstellungen und des Gedachtnisses" („Handbuch der biol. Arbeitsmethoden"), Abr. VI 192J. E. Jaensch, „Die Eidetik und die typologische Forschungsmethode" ^ 1927. Cf. B. W. Switdski, Art. „Vorstellung" in Lex.d.Pad. d. Gegenwart, 1932. Cf. ƒ. Waterink, „Hoofdlijnen der zielkunde", 1934, pag. 54. Cf. H. Bavinck, a.w. I 225. Cf. ƒ. Waterink, „Hoofdlijnen der Zielkunde", 1934, pag. 121 sqq. Cf. B. W. Switalskj, a.w. pag. 1250. Cf. O. Külpe, „Ueber die moderne Psychologie des Denkens" (Int. Monatsch. f. Wissensch., Kunst u. Technik, 1912). W. Geyser, „Einführung in die Psychologie der Denkvorgange", 1923. K. Marbe, „Experimentelle Untersuchungen über das Urteilen", 1923. K. Bühler, „Tatsachen u. Probleme zu einer Psychologie der Denkvorgange", (Archiv), 1907. H. Messer, „Experimentell-psychologische Untersuchungen über das Denken" (Archiv), 1906. Cf. M. Honecker, „Das Denken", 1925. K. Bühler, „Die geistige Entwicklung des Kindes" ^, 1929. B. W. Switalski, a.w. t.a.p.; cf. W. Hansen, Art. „Denkpsychologie" in Lexikon Pad. d. Gegenwart I 486, ƒ. Lindworsky, „Das schlussfolgernde Denken", 1916. O. Seh, „Die Gesetze des geordneten Denkverlaufs" I en II (1913— 1922). F. Krueger, „Komplexqualitaten, Gestalten und Gefühle", 1926. G. E. Muller, „TMI: Analyse der Gedachtnistatigkeit und des Vorstellungsverlaufes", 1911, en ld. ,,Koniplex und Gestalttheorie", 1923Dit „meer meenen" hangt — dit kan niet worden ontkend — dikwijls wel weer samen met een innerlijke beleving of met een levenservaring. Onbewust associeeren wij b.v. met een bepaalden naam een persoon van dienzelfden naam dien wij kennen. Bij een onderzoek verkregen wij b.v. het resultaat, dat drie personen ten opzichte van den naam Mientje geheel verschillende waardeering hadden. Voor den een was dé naam Mientje een naam, die herinnerde aan iets vriendelijks, aan iets prettigs. Bij nader onderzoek bleek, dat de betrokkene als zestienjarige jongen een aardig meisje gekend had dat Mientje heette. De volgende vond Mientje een verschrikkelijken naam. „Mientje doet je denken aan iets mie-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1936
Rectorale redes | 64 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1936
Rectorale redes | 64 Pagina's