GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woorden spe1.

Niet om de z'aak-Wisse weer op te rakelen, maar om het vernuftige woordenspel, dat Ds Schilder in d© „Ger. Kb-, van Gorinclhëm'" op een van de uitlatingen van Ds Wisse maakt, geven we aan het volgende een' plaats. Alleen zou ik hieraan de raadgeving willen verbinden het niet achter elkander te lezen, anders zoiu htet u al spoedig voor de oogen igaan schemeren.

In Utrecht heeft Dis Wissio van Arnhem' gezegd, wat hij vei'moiedelijfc in Arnhem, van Ds 'Wisse nog wel «ens' weer zal z-eggen, dat bet onderscheid tusschen Gereform'eerden 'en OhristeliJk-Oerefo'rmeerden hierin ligt, dat de Gereformeerden den nadruk leggen op de onderstelling van de wedergeboorte en de Chlistelijk-Crereformeer-'den O'p de wiedöTgeboorte van die oadeTstelling.

Ik schrijf dit althans in de onderstelling, dat de man, die de band heeft in bet verslag . van deze ondelrstelling in de coiïrant, niet-door eigsn onderstelling omtrent de onderstelling van Dis Wis'se in .een mogelijke onderstelling van ons omtrent ds werkelijke 'Onderstellingen van Ds Wisse de band zou hebben doOr zijn verslag in de courant.

Is alzoo de WesCkelijkhedd van deze onderstelling gewaarborgd en bij De (Wisse wezenlijik deze onderstelling omtrent de werkelijkhöid " werkelijk te onderstellen, dan is daarover nog wel iets te zeggen.

Ik gelo'cf, dat Ds Wisse, indien , hi] — wat ik werkelijk onderstel — het ernstig meant met de taal der wedergeboiorte ernstig zosfcen moet naar-de wedergeboorte van zulk© taal; men vergunne mij nu eens cdt'ek Op de taal van Ds Wis's© overeenkomstig da taal van De iWiisise's critiek.

Want wanneer Ds Wisse bedenkt, dat de onderstell'ng van elk begrip, zelfs in bet begrip, ' van , , onderstelLng" is: de omschrijVang' van het onbepaalde, dan zal hij het onbepaalde van deze omsïh ijving moeten erkennen. De waarde van do rede van Ds Wisse (ligt voor ditmaal niet in •de wOi'; ïden omtrent de , , Umwertung" *) van ons, maar hoogstens alleen in de sipeelscb© , , Umwertung" der woorden bij hem. iSlechts dan toch spreekt i iemand woorden van beteskenis, indien hij de ' beteekenis der woorden te voren uiteenzet en aJz'Oo — om bij dit geval te blijiven — door een zuivere bepaling van „onderstelling'' en van „wedergeboorte" te 'geven, een onzuivere O'nderstelling omtrent z ij n bepaling van de wedergeboorte voorkomt. Inzonderheid de dominee van de logica, •dien ik ten volle als zoodanig eëren-wil, moest niét zoo. lang naar de logica van den dominee laten zoeken.

Het begtóplooze van zulke looze begrippen is echter het ergste nog niet. Want aJ kan zulk een speUng van den man den •geest vengeven, een man van geest kan zulk een speKng nogi wel vergeven. Wie de jacht fcent van den gevleugelden geest van den man van het woord, zal niet, direct geprikkeld, in het wtoord van dezen : man den prikkel zien van de jacht naar jhet gevleugelde woord. Welke redenaar van professie, die ook 'vsr'el eens het tiedeloojze in eigen looize rede opmerkte, zal de professie van - dezen redenaar niet kunnen door de vingers zien voor een koer?

Maar toch —-de luchtigheid van den indruk over dit geklaag van den wijze verdwijnt, omdat de wijze van dit geklaag den indruk van luchtigheid wekt. Ik geef wtdrnkking aan mijn indruk van gebrek aan ernst in deze al te levendige rede, omdat de gewraakte uitdrukking den indruk van 'den eïnst van dit gebrek maar al te levendig houdt. WiStarlijk, zulk een klagen over onze luchtigheid maakt al te duidelijk de luchtigheid in dit klagen! Die argumenten voor zulk een - wegsn en meten vrijken, zoodïa men met bet wegen en meten van die aTgum'enten begint Neen, ik zal niet een vervolg geven op de historie van onze „Wisse-veTwolging"; maar ilc - wil alleen maar wijzen op de historie van Ds IWisee''S vervolging van ons. Terwijl ihij begint met het 'heelen van de breulc van de kerk, eindigt hij! met het heelen van de kerk van de breuk. Ein terwijl hi| klaagt over de verdraaiing der - waarheid beeft biji de bewijzen in handen voor de waarheid van zijn verdraaiing. Zoo is het ergste, niet, dat Dis Wiss# niet weet, wat hij zegt; maar dat hij niet zegt, wat hiJ! weet.

Het is maar een onderstelling, o Dis Wisse, over die onderstelling der wedergeboorte, die ge aanneemt bij O'us. Wij nemen ze niet aan vaiU U. Als gij wérkelijk U Igedrukt toont in üw lezing om het „gedrukte" in onze preefcen tengevolge van onze onderstellingen, begin dan sens • aan de lezing van hetgeen van onze pireaken gedrukt is.

Citeör ze, uwe geciteerden!

Ik heb nu • genoeg van dit spel van woorden. Hebt gij genoeg aan Uw woorden van. spel — het zij zoo. Maar de Christelijke lezing van de Gereformeerde ptreeken is voorloopig het eenige medicijn teg^n de Chris tel i}k Gereformeerde lezing over onze ptreeken. \

Weerlegging van'de uitspraken in de Utnechtscbe lezing van De Wisse over de „liggingi" der Gerefoïmeerden is & reeds in de lezing van de Utrechtsche uitspraken van 1905. ,

De lezing in Utrecht 1921 geeft een onderstelling van de wérkelijkheid.

Maar de lezing van Utrecht 1905 geeft de w^eikalijlvheid ovër die veronderstelling.

Schijtiende lichten blijken zoio een enkelen keer wel leens lichten van scibijin.

Geen beter middel 'om'> d^, 3önwaard© van ziulk wolordenspel aan te toonen dan deze kostelijke charge.

Vaciantie-tioeslag voor predikanten.

Naar aanleiding van een zinsnede uit ons blad komt de medische medewerïkjer van „De Ster", Dr van den Hoorn, met een voorslag', dié misschien in menig predikantsgezin reeds blijdsöhap schept bij de enkele gedachte eraan.

Dr Hepp schreef dezer dagen in de „Reformatie" : . „als je vacantie hebt, m'Oiét je eigenlijk het eene tijdelijke met het andere tijdeüjfce eens geheel kunnen verwisselen." M. a. w. een predikant, di^e vacantie heeft, en hij heeft de vacantie beslist ' noodig, moet niet eWgens in de vacantie een ! „preekverzoek" aannem^en, d. w. z. eenige zdverlingen in de wacht slepen, om in de kosten van •reizen en in de andere kosten der vacantie tegemoet te komen. Het moest verboden zijn, dat predikanten in hun vacantie preekten. Maar daarvoor . zo-u noodig zijn, dat zij look waarlij'k vacantie konden hebben zonder eenige geldzorg.

Tegenwoordig willen de arbeiders, die ook al vacantie krijgen, niet alleen dat hun loon dan . doorgaat, maar dat zij ook toeslag in de va, cantie bekomen. Indien iemand dezen toeslag noodig beeft, dan is dit de predikant. Immers vacantie heeft hij broodnoodig, d. i. zoowtel in zijn eigen belang als in dat der gemeente. Het is van belang, dat ieder in. zijn vacantie absoluut niets doet aan z$n eigen vak, dat terrein mioet eenigen tijd braak liggen. Een predikant, die met vacantie b.v. , naar het buitenland is gevs^eest, krijgt beslist breeder blik op het leven, wat ook der gemeente slechts ten goede komen kan.

Indien bet aan mij lag zon ik gaarne een fonds stichten, waaiuit onze predikanten 's zomersi eene buitenlandsche reis konden maken, op conditie, dat zij in hun vacantie niet_preekten. - Van hun toch' al te karig traktement kan onmogelijk een reis af. Als in eene gemeente van 100 zielen elke ziel, groot of klein, een halven gulden sto-rtte in zooi'n fonds, dan had men al een aardige reissom per jaar. Wij moeten tegen-wióordig-aan belasting toch' al z-oo gïuwelijfc veel geVen. Sommen, die wij vroeger voor onmogelijk hielden, en dat vaak voor zaken van twijfelachtig nut, geven wij 'aan belasting, zoodat wij toch ma^r niet te karig moeten wezen voior wat direct en indirect 'in verband staat met .het Koninkrijk Gods. En hiertoe is zeker te rekenen als onze voorgangers minder zuchtende over financiëele zorgen bun werk kunnen do^en, doch oo-k eens wat meer levensgenot zich kunnen veropra7l loven en beter in-staat zijn verloren geesteskrachten te herwinnen. Want daartoe zal, als zij goed besteed is, moeten dienen: de vacantiereis.

Welk een vaaantie-droiom er rijst, wanneer in een gemeente mleer dan daizend halve-gulden-stortende^zielen zich kunnen aanmelden, laat zich moeilijk beschrijven.

Ik verzoek ingezionden-stukken-schiijvers nieit aan te komen met de vraag: hoe moet het met de kerken 'gaan, als in de vacantie-maanden geen enkele dominé preekt?

Mien verstore den schoonen droom niet.

Geridderde predikanten.

Gaarne voeg ik mijn felicitaties biJ! die van Ds Laman als hij in heit „Geref. Kbl. voor Drente '0n "OveriJBel" schrijft:

H. M. de I^oningin heeft benoemd tot ridder in de Orde van 'Oranje-Nassau De J. G. Kunsit te Arnhem, Ds W. W. Meijnen.te Dordrecht, Ds C. L. F. van Schelden te Wageningen en Dis A. van Wijk te Tbesinge.

We wienschen onzen collega's geluk met hun lintje. Gereformteerde predikanten wlaren doorgaans • vurige Oranjevrienden. En een geridderde borst bemint nog des te vuriger. Eigenlijk m'Oesien \v^ allen zO'O'n lintje ontvangen, - wlant in Oranje-befdei doen wij voor elkander' niet onder. Maar belialv© vurige Oranje-min zullen nog wiel andere verdiensten noodzakelijk zijn om zulk een fconinklijlre onderscheiding te verwierven.

Blijkhaar is Ds JJaman er niet achter, wat als niaaitstaf voor den ridderslag geldt.

Misschien denkt hïji zelfs aan enkele reeds vergrijsde predikanten, die zich zeer verdienstelijk maakten en die to|ch dezfe onderscheiding niet verwierven.

Mogelijk kan ik hem dan helpen met ©en stukje trein-philo'sophie. Tóen een reiziger de stO'Utheid had te z'egigen: ik begrijp niet, waarom Ü-ezie wel geridderd werd en die niet, viiel ©en welme©aend medereiziger hem drifbigi in de rede: , , of u het niieit begrijpt komt er niets op aan; als de Koningin het inaar begrijpt". Ik keek even van mijn lecituur •op i'en ziocht met to, ijh oog naar 's mans jas-'kaoopsgaten, maar hij' had toch hensch geen lintje.

Inmiddels bestaat er geen redeji de thans geridderde predik'anten te ciondoileeren, gelijk in „Berg-•opwaai^ts" Favonius ^ijn yri-end doet:

En toch, mijn beste, is het zoo". Want uw naam staat in de krant, en, wat meer aeigt, in de „Staatsooiurant", en eenmiaal, als ook voor u de tijd gefoom'en is waarin men necro'logiën schrijft met üw naam er in, dian izial men er bijvoegjen: de overledene was ridider in de O'rde van of: bij droeg de onders-cheidingpteekenen van of: de Koningin eerde eijn verdiensten met eene benoeming tot 'enjz'oovoort, enzoovoort, en welUcht .zult gij noig altijd bebooren tot de velen die er bun leven lang over getobt hebben waaraan zij, die onderscheidingBteekenen hebben verdiend, en boe de Koningin fcan geweten hebben d& , t gij zooiets verdiend badt.

Want, nietwaar? de aai^d der ridders is bescheidenbeid. En daarom, mijn beste, condoleer ik u, ik betaigi n mijn hartelijke deelneming met de ü te beurt jgevaJleli onderscbeidin'g, en ik boop dat gij er niet al te .zeer en al te lang over tobben iziult. Er is een gpoote troost in uw leed: dat er izeer velen verkeeren in hetzelfde gpval als gij, dat 'O'ok izij niet weten vyaarom zij ridider zijn geworden. Maar men gaat er niet van dood; integendeel, men kan er oud bij worden, ondersteld althans dat men het niet reeds is. En er is noigi iets: ik heb eens een oüd en eerwaardig (in den'werkelijken ain des - wioords e erwaardigi) Staatsman, •die vele bnten dragien fco-n, maar er slechts bij (Zeldzame gelegenheden één droeg, eens booren zeg-• igen, met den glimlach der wijsheid die de dingen begrijpt: Men moet in sommige kringen laten aien dat men ten minste een fatsoeiilijk man is! Dezen troost aij o'ok ta gegmid, en deze hebt gij ten volle verdiend.

Theoilogie en Plhilosofie.

Een der geridderden is sec|rte!taris van onze Predifcantenvereeniging.

Of idat mee heeft geWogjeai in del schaal van zijn verdiensten, kan ik natuurlijk niet bepalen.

Wel schiiilt er alléén reeds viördiensteljlkheid in om feein man als Prof. Hoekstra nit te noodigen tot heit honden van een referaat ovör „Het O'uderscheid ©n verband tussch'en theologie en phdlosop'hi'e van Geïefoimieerd standpunt."

Men leze of heriez© het verslag dier rede.

De oorsprong van de E'uropeesch-Ameritoaansche wetenschap ligt in Griekenland-Ongeveer 6 eenwen voor Christus hebben onderscheidene gpoote denkers getracht den oorsprong, het wezen en de bestemmirug aller dingen op begripmatige wijize te verklaren. Na drie eeuwen gat Aristoteles een universeel systeem dat in wetensobappelijke terminologie al het weetbiare omvatte. De Grieken, hoewel izij leefden buiten de bijzondere openbaringi, hebben het ongetwijfeld ver gebracht. Mannen als Plato en Aristoteles , zijn, ook volgens het •getuigenis van Augiustinus, in den voorho-f van den tempel der waarheid geweest. Plato leerde diat er boven deze materi^eele wereld een' inraaterieele moet zijn, en dat deze tagP werkelijkheid een beeld en gelijkenis is van bet constante O'ertype in de bovenzirüijke wereld; in zijn hymne op de Kroos belüisteren We het heimwee van de , ziel naar verloren geluk.

2 Vati Aristoteles' begrippensohema hebben tal van chTistendenkei-s dankbaax gebruik gemlaakt. En toeh, éetze gpoote G-rieken waren en Meren Heidenen die g; een ander licht kenden dan de rede. Zij, wisten niet wie God wasy noch wie de mensch was. Ze konden onzen diepen val niet peilan en waren onbekend met de barmhartiiglheid Gods, die «ioh in de belofte van Christus openbaarde. Het Christendom bracht de ware kennis. Het was gpen wetenschap, geen philosophie maar religie. Als zoodanigl bracht het met , zich mee een eigen beschouwing over wereld en leven. Vanuit het centiton der biziondere openbaring straalt het licht der waarheid over aUe gebieden van het Kosmische leven. Het is te betreuren, dat de' Christendenkers niet altijd hun standpunt in de bizondere openbaring: hebben genomen, en de diepere eenheid van algemeene en bizso-ndere openbaring niet steeds even klaai' hebben gpaien, zoodiat ze den eenen keer een synthese tusischen heidensche philosophie en Christelijke theologie hebben beproefd, en een andermaal de antithese zóó scherp hebben gesteld dat bet geloof in diametrale tegenstelling met de rede k^vam te staan.

Augustinws izag. in, diat een philosoiihie die bij, het lumen nat'urale leven moet, in baar waarde izeer relatief is. Door redeneering buiten de bizo-ndere openbaring kunnen we niet verder komen dan de zekerheid van het zelfbewustzijn. Willen we de principia van het zijnde kennen dan moeten we luit ons izelf Uitgaan en ons wenden tot de openbaring. Zich plaatsende op den bodem van Gods Woord, gebmik makende van het geschikt materiaal dat. hij bij Plato en-de Neo-Platonici vond beeft Augiustinus den grondslag gelegd voor het gebouw eener Christelijke philosophie. Tot een voortbouwen op dat fundament is het niet gekomen. Volgens Thomas Aquinos hebben theologie en philosophie ieder een eigen kenbron. De theologie neemt positie in de openbaring^ de philosophie in de natuurlijke rede. De wijsgeer kan dooi' zuivere redeneering kiomen tot kennis van God, van het goede en van de , ziel. De philosophie effent voor de theologie het pad. Thomas sloot zich heel naiuw bij Aristoteles aan en heeft alleen dat gpëcarteerd wat naar izijn meening in strijd was met de geopenbaarde waai'heid. Philosophie en theologie vormen dus een tegenstelliug welke tegenstelling door Duns SootUs en izijn volgelingen nog is toegespitst. De opvatting van Thoauas Aquinos is de heerschende geworden in de Roomsche wijsbegeerte (Prof. Beijsens).

De Luthersohe en Gereformeerd© theologien hebben izich over het algemeen bij het standpunt van Thomas aangesloten en de Aristotelische philoso^ phie sterk op , zich laten inwerken. Tot een beoefenen van de phüosophie, die uitging van het geloovig denken, kwam het bij de Gereformeerde theologen van de 16e en 17e eeuw niet. Him phüosophie was eene van het lumen naturale. Daardoor was him oppositie tegen Cartesius ook zoo zwak. Hun bestrijding van Cartesius met behulp van Aristoteles was vruchteloos. Na hét rationalisme van de 18e eeuw is in de 19e eeuw een richting ontwaakt die bij Augiustinus .zich aansluit en het bestaansrecht • van een christelijke philosophie vindiceert, Kuyper, Woltjer, Dr Bavinck en Honig namen voor hun philosophie positie in het geloovig denken.

De philosophie die zich ten doel stelt een in wetenschappelijke terminologie, systematisch doorgedachte wei'eld-en levensbeschouwing te geven, kan het best omschreven worden als de wetenschap van de pr'incipia. De wetenschap in het algemeen, en iedere wetenschap in het bizonder gaat uit van vóóroordeelen, die hetzij door evidentie, hetzij door' geloof worden aanvaard. De philosophie tracht daze principiEi, - op te sporen, en zoo nauwkeurig mogelijk te foimuleeren en het onderling verband tus-Bchen deze te vinden, om dan door middel van discursief denken en instinctieve visie een einheitliche wereld-en levenbeschouwing te 'geven. Deze taak is zwaar. Het werken der philosophie schijn soms een Sisyphusarbeid. Toch, al is het langzaam, zij vorderen, en naderen het doel: een systeem der principia.

Sét IS van fundamenteel belang welk standpunt de philosoof inneemt ten opzichte van de bijzondere openbaring. Er is een christelijke en een nietchristelijke philosophie. Het licht der rede is totaal onvoldoende om de diepste principia te kennen. Bewondering moet ons vervullen voor de zelfverloochening en het uithoudingsvermogen van nietgeloovige onderzoekers. Wij moeien respect • hebben voor hun onpartijdigheid en eerlijkheid bij de waarneming, maar wanneer het er om g^aat een principieele verklaring te geven, dan blijkt dat hun hoofdfout deize is, dat , zij aan God in hun wetenschap niet die plaats geven, welke Hem toekomt.

De Christelijke philosophie laat zich^ bij' hare concepties leiden door de openbaring die ons in de Schrift wordt gegeven. Niet alsof een Christelijke philosophie rechtstreeks uit den Bijbel te deduceeren , aou zijn, maar in dezen zin dat zij dient als coiTeotief bij het denken, de waarheid-die in de algemeene openbaring schuilt, leert kennen en de principia aangeeft die de philosophische conceptie beheerschen. Dit onderscheid tusschen Christelijke en niet-Christelijke philosophie snijdt diep in, hetig'een met voorbeelden uit de methaphysioa en de kennis-theorie wordt aangetoond. De Kantiaansche kennis-theorie is wegens haar anthropooentrisch karakter met 't Christelijk geloof niet te ver, a9enen.

Na een bestrij'^ïng van 't Roomsche dualisme wordt aangegeven welke waarde de niet^Christelijke philosophie voor den Christen-wijsgeer _ heeft. Ten eerste moet men voor de geschiedenis der philosophie kennis nemen om een iazicht te krijgen in de ontwikkeling die de Europeesche cultuur heeft doorgemaakt. Ten tweede biedt har© beoefening een uitnemende propaedeuse. Wie Plato en Aristoteles, wie Kant en Hegel leest, leert denken. Ten derde is ook de inhoud van belang. Er izijn bij de niet-Christelijke philosophen schoone gedachten te vinden. De niet-Christelijke philosophie is niet van a—> z het domein van den duivel. Dat heeft Bavinck helder ingezien. Alle goede en ware gedachten, door wie ook uitg; esproken, , zijn Godes.

Ten slotte, wordt het verbond tusschen philosophie en theologie nader toegeüoht. De Christelijke philosophie moet de theologie hoog waardeeren, en laat izich gB; arne door haar onderwijzen. Maar de theologie beü'achte ook de noodige bescheidenheid. De theologie wordt door sommigen gaarne regina scientiarum genoemd en de philosophie is dan anciUa, 'dienstmaiagd. Ttegen deze terminologie is op izichzelf geen bezwaar wanneer ze maar niet opgevat wordt naai' de bedoeling der Roomsche scholastiek en ook niet in dezen zin dat de theologen gaan als koningen te paard en de philosophen als knechten te voet. De philosophie kan door haar denkaiteid voor de theologie tot een zegen izijn. De laatste heeft vooral in onzen tijd dringend, behoefte aan een Christelijke kennis-theorie.

Nooit mag echter de philosophie zich emancipeeren van de Heilige Schrift. Voor haar is het Woord Gods de lamp voor den voet en het licht op het pad.

Het do.& t rnüj bijzonder genoegen, dat Prof. Hoek'stra deze gedacihten voordroeg. Wie eenige nota mociht hebben genomen van wat ik' 'voor eenige jaren zelf hier o ver schreef, zial 'dit verstaaJn.

Wel heb jk enkele bedenkingen.

Ter vergaderimig ton Oc die niet uiten.

De opening had met zulk een overigens prijzenswaardige voortvarendheid plaats, dait nlijn berekening om het referaat te kunnen aanhooren, ondanks al iden 'haast, dien ik maakte, faalde.

Zoio had ik' hét recbt verbeurd aan het debat deel te nemen.

Vanzelf wil ik de gelegenheid, die m!ij' thans ten dienste staat, niet misbruiken om het debat te heropenen.

Alleen nam ik met dankbaarheid kennis van Prof. Hoekstra's bekentenis tegenover Prof. Greesink, dat hij meer orver het wezen der philosophie gesproken had dan over zijn aangekondigd onderwierp.

Zijn afbakening van theologie (en vooral dogmatiek) en philosophie bevredigt mij' niet.

Maar inisschien wijdt hti daaraan wei een nieuw referaat.

Verhetèrilig. 'Men-leze ih" de vpj.ige Pers-schpuw 1 b s e n in plaats van: Hoen.


*) Het geven van eeil"; 'ajids|ë beteekenis aan Ide dingen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Reformatie | 8 Pagina's