Het Christelijk element in de practijk van ons middelbaar onderwijs.
IV.
De ideaal-leeraar heeft liefde voor zijn leerlingen. Ze zijn hem niet de objecten van zijn werk: ze zijn het meewerkend voorwerp. Hij weet, dat zij er niet zijn om hem, maar hij' om hen. Hij heeft liefde voor allen, niet alleen voor den vriendelijke, en ijverige, maar ook voor den bitse, voor den luie, voor dea rumoerige, voor den domme, ja vooral voor den domme. Hij trekt den een niet voor boven den ander, mlaar behandelt ze gelijk. Hij helpt hen: den domme om ii^em iets bij té brengen, den bitse om hem een, vriendelijk woord te ontlokken, "den luie om aan 't werk te komen. Hij houdt van hen als zijn jongere vrienden en verdraagt ze. Dat wil niet zeggen, dat hij ze niet straft, door een Wik of een woord of wel eens nog erger. Maar hij straft ze in liefde en niet in toom. En , hij geeft ze hun vergrijpen niet na, maar vergeeft ze. Hij heeft hen lief: dus 'begrijpt hij ze. Hij kan zich verplaatsen in de sfeer van hun jaren en kan van hun standp'unt uit de dingen bekijken en helpt hen alles in het juiste licht te zien. Het is hem geen loondienst, maar een liefdedienst. Aan loon denkt hij slechts op gezette tijden.
De ideaal-leeraar is in alles waax tegenoivei-zijn leerlingen. Hij is niet een andere In de klas en daarbuiten. Hij trekt geen mom aan bij het binnentreden. Hij trekt nooit een mom aan. Zooals hij de dingen beziet, opénbaairt hij. zich ook. Als hij iets 'niet W'eet, dat hem gevraagd wordt, draait hij er niet om heen, maar zegt: „ik weet het niet". Trouwe'ns, anders snapt de jo'Ugen het toch wel e'u boekt het op 'sleeraars debeitzijde. Nu waardeert de jongen hem en acht hem er om', n.l. als het niet te vaak voorkomt. Hij is waar, want zijn woorden zijn in overeenstemnüng met zijn daden. Hij is een Christen en een enkele maal spreekt hij opzettelijk van zijn geloof 'en de jongens voelen iets van de waardij van ZiUlk een Christendom^, omdat ze weten, dat 't waar is, want ze zien zijn daden en toetsen die aan zijn woorden. Hij verfoeit huichelarij; , vooral die yan zijn leerlingen en hij neemt ze alleen en wijst ze terecht.
De ideaal-leeraar is rechtvaardig. Zijn leerlingen zijn hem allen gielijk'. Hij beeft niet zijh ui)tveirkonenen_, die hij voortrekt, ; en yooral pousseert hij niet den eenen leerling ten koste van den anderen. Hij geeft een juist cijfer en taxeert naar Vasten, zij het al niet 'machinalen maatstaf. Er zit lijn in zijn be^rekening, lijn, die de jongens-begrijpen; want ze rekenen hem 'gaarne na en niets grieft hen meer dan wanneer zie hun cijfer willekeurig wanen.
De ideaal-leeraar is vergevensgezind. Hij: weet hoeveel höm' zelf vergeven m'oiet worden en begrijpt den zwakke, die misdreven - en yergiev.ing van noode heeft. Hij s'traft dan ook niet altijd als 't pas zou geven, maar weet dat kwijtsöhelding vaak dieper indruk maakt. Hij heeft een groote mate van zelfbeheersching en oefent zich dagelijts daarin, omdat hij daartoe gelegenheid heeft als niemand anders. Hij wordt niet moedelO'Os, als hij geen suc'ces heeft en als 'them' is, of hij water naar de zee draagt. Soms blijkt wat hij voor dè zee aanzag een vijver te zijn en de peilschaal wijst stijging. Hij wordt niet' overmoedig, als hij een bijzionder sucloes heeft met een jongen, maar denkt: „de jongen ontpopt zich". Hij denkt niet, dat hij 'talteen weet, maar leert ook nog wel eens wat van een leerling. Zelfs zegt hij dat dan en de jongen acht hem er des te meer om. Soms geeft de leerling htóm onbewust een lesje en hij zegt het niet, maai i, s er even dankbaar voor.
De ideaal-leeraar is xachtmoiedig ea niet prikkelbaai". Al 'heeft hij hoofdpijn: hij laat er zicih niet door stteerdrokken; al kwam hij met natte schoenen op school of had hij thuis onaangename dingen, hij zet het van zich, want hij w^eit, dat zijn les er niet slechter van mag worden. Hij: is rustig voor de klas en niet gejaagd en als er bezoek bij hem in de klas komt, .gaat hij kalm door ©n geeft niet slechter les dan hij pleegt te doen. Maar ook geeft hij dan niet ploitseling beter les, want hij doet 'taltijd zoo goed mogelijk. Hi| is arbeidzaam en doet zijn werk dus naaj behooiren. Hij heeft persoonlijke belangstelling in zijn leerlingen en weet iets van de omstandigheden van A en B en behamdelt hen er naar. Hij waardeert ook de zwakke pogingen om iets goeds tot'stand te brengen, en hij weet, dat ©en enkel aanmioedigend woord dikwijls meer vermag dan een lange zedepreek. Hij is opgewekt, want hij staat voor eien klas jonge blije gezichten, die nog niet den droeven ernst van bet leven voelden. En er is wisselwerking tusschen hem' : en zijn leerlingen; vomken van opgewektheid, die overspringen van oog tot oog, woorden van geestigheid, die heen en weergaande de sfeer blij houden. In één woord, hij heeft oonta< ct met zijn leerlingen en baant zich den weg tot hun hoofd door het hart.
De ideaal-leeraar is, een man van plichtsbfetraohting. Hij eischt, dait de jongens hun plicht doen, maar hij geeft hun daarin het voorbeeld. Hij weet, dat de dag kort is: en dus moet voor de plicht alles wijken. Al is [een bepaald onderdeel van zijn vailc hem minder aangenaapi.: hij weet, dat de plicht (hem opgelegd is en befete'edt er ©venveei zorg aan als aan datgene, wat hem aanlrekt. Hij geeft zijn leerlingen een taak op', die z© af kunnen en wel zoo, dat ? © ook nog tijd hebben voor ontspanning. Want als man van ervaring weet hij, dat het weinige, dat beklijft, beter ïs dan het vele, dat vervliegt. Bovöndien weet hij, dat hij collega's heeft, die ook ieder hun vak docee-ren. En hij is niet zoo körtzichitig en bekrompen van bliic, dat hij zijn eigen vak 't voiornaamisile vindt, maar weet precies welke plaats heit mag innemten in het organisme der school.
De ideaal-leeraar is iem'ajnd, die zich op de hoogte van zijn vak tracht te houden, en dagelijks iets nieuws wü leeren, omdat hij' weet, dat het zijnles ten goed© komt. Zoo blijft hij' aan den eenen kant belang stellen in de wetenschap', maar aan den anderen kant hoedt hij er zicjh voor ©en kamergeleerd© te worden. Hiji sluit ziqh niet op tusschen de stüle wanden van zijn studeerkamer, Jrnaar ziet vrij en frank rond ziclh en tracht iets te begrijpen van den blo'ei van het volle, leven. Zoo doet hij menschenfcennis lop, die de pnmisbaire voorwaarde is van alle goed onderwijs.
Zoo ongeveer denk ik me den ideaal-lesiïiar. En nu weet ik wel, welke tegenwerping men zal maken. Doch daarover in een volgend^ laatst artikel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921
De Reformatie | 8 Pagina's