GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rondschouw.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondschouw.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

En nu artikel 40.

Het in de laatste weken bekend en beroemd, misschien wel berucht geworden artikel, dat aldus luidt:

Voor de op 1 Juli 1922 in dienst zijnde ambtenaren .blijven do op dat tijdstip door hen genoten wedden gewaarborgd, behoudens in geval ©n voor zoover die wetten ingevolge de op evengenoemden datum bestaande bepalingen van dit besluit vermindering moeten ondergaan.

Over deze belofte is al heel wat gepraat.

Zij heeft stof gegeven tot redevoeringen en moties.

Zij is verheven tot paxool in den strijd.

Zij is de rots geworden, waarop^ allen, die tegen salarisvermindering zich krampachtig verzetten, hun steun zoeken, en dit artikel is dus van het grootste gewicht in de spanning.yan deze dagen. Nu zal ik mij niet wagen aan een juridiscihe beschouwing over de historie en den inhoud van dit artikel, want dan spreek ik over dingen, die mij vreemd zijn, maar ik wil wel even den ethischen kant van deze quaestie bekijken. En dan wordt mij, hoe langer ik op deze belofte staar, en hoe nauwkeuriger ik haar bezie, de gansche za, ak al donli'erder. Het is mij eigenlijk een raadsel, hoe de regeering zulk een bindende bepaling kon maken, en ik voel er iets immoreels in. Dit is wellicht kras gezegd, maar ik wil mijn oordeel even verklaren. Mij k'omt dit artikel voor niet rechtvaardig en billijk te zijn, omdat geen enkele regeering beloven mag, dat de salarissen, die op^ het oogenblik van de belofte genoten worden, tot in lengte van jaren zullen gehandhaafd blijven, en onaantastbaar zijn. Waf weet zulk een regeering van de toekomst af? Wie geeft haar het recht te beslissen over tijden, waarin de omstandigheden gansch anders zijn, en waaraan, ontleent zij de vrijmoedigheid, om eventueele opvolgsters door een zoo'n belofte aan ijzeren boeien te leggen? Ik ken den oorsprong van dit besluit niet, maar hier wordt, wanneer ik tenminste zuiver lees, iets beloofd, waarvan geen regeering zekerheid heeft, dat zij het volbrengen kan.

Hierbij komt nog iets anders.

Dit besluit schept een groote onbillijldieid. Het maakt een scheeve verhouding tusschen hen, die op 1 Juli 1922 in dienst zijn, en degenen, die later zijn aangenomen. Tegenover de eersten waarborgt de regeering het dan genoten salaris, maar de anderen krijgen zulk een waarborg niet. Hun wedde staat dus niet vast. Met hen kan de regeering doen, wat zij wil. Zij mogen verlaagd worden, als dit noodzakelijk' is, doch gevoelt men nu niet, dat dit een onevenredig'heid in de ambtenaarswereld teweeg brengt, die ergerlijk is. Het is wel opmerkelijk, dat uit die wereld zelve geen protest is opgegaan tegen zulk een meten met twee malen, want het is nog al kras, dat iemand, die op 1 Juni '22 in dienst is getreden, gewaarborgd wordt, dat zijn salaris onwankelbaar is, maax een ander, die 6 weken later zijn functie aanvaardt, deze zekerheid moet missen.

Artikel 40 is dus m. i. niet rechtvaardig.

Intrekken van dit artikel acht ik daarom niet immoreel.

Dat wil zeggen: het intrekken op zichzelf.

Dat wil zeggen: het intrekken op zichzelf. Over de wijze, waarop-, spreek ik nog niet, maar het feit, ' dat een regeering de wedden verlaagt, en deze belofte niet houdt, behoeft op zichzelf niet on-christelijk te zijn. Maar mag dan een eed, een gelofte worden gebroken? Ja, als zij niet steunt op zedelij ken grondslag. Er kunnen, zoo zegt Prof. Ge es ink, en dit geldt bepaald van den promissoriscihen eed of den eed van belofte, gevallen zijn, waarin de eed niet mag of kan gehouden. Een onrechtvaardige eed mag niet gedaan, maar ook wanneer hij gedaan is, mag hij niet worden gehouden. Dit laatste toch zou de schuld nog zwaarder maken. Nooit kunnen wij voor God verplicht zijn, te dóen wat slecht is^). Hierbij wijst hij op-het voorbeeld van Herodes, die een verkeerden eed zwoer en dezen niet mocht houden (Matth. 14) en op den eed van D|avid om het huis van Nabal uit te roeien (1 Siam. 25). En zelfs een rechtyaardige eed behoeft niet altoos gehouden te worden. „Er zijn twee gevallen, waarin men niet verplicht is den rechtvaardigen eed te houden. Het eene is dat, waarin de piaxtij, •tot wier voordeel de eed van belofte gedaan is, van de vervulling der belofte ontslaat; en het andere, wanneer de z.g. stilzwijgende voorwaarden, waarop de belofte rust, vervallen. Tot deze „stilzwijgende vooxwaarden" xekent men dan, dat de zaak, waaxomtrent de belofte gaat, niet - doox onvooxziene omstandigheden een wezenlijke vexandexing ondergaat, zoodat har© vervulling physiek

onmogelijk wordt; en ook, dat de andere partij haar verplichting nakomt" i).

Tot zoover Prof. Geesink.

Ik nam dit citaat over, om te doen zien, dajt naax het oordeel onzer ethici niet iedere belofte onder alle omstandigheden moet gehouden, en een eed, die op' niet-zedelijke gronden rust, 'k!an verbroken worden. Geldt dit nu oolci vaja het bewuste artikel, afgedacht van de wijze, waarop het geschiedt? M. i. wel, om de redenen, die zooeven genoemd zijn. Beschouwt men het artikel als onbillijk, als rustende op ondeugdelijke gronden, dan is het intrekbaar, en acht men het geheel rechtvaardig, dan kan de tweede regel, die Plrof. Geesink aanwijst, toegepast worden. En daarin sta ik niet alleen. Het verblijdt mij, dat in onze ambtenaarskringen dezelfde meening door meerderen is uitgesproken. In Utrecht heeft de heer Padding volmondig erkend, dat een letterlijke uitvoering van art. 40 tot groote onbillijkheden aanleiding zou geven, terwijl niemand minder dan Prof. Slotemaker de Bruine uitsprak, dat uit moreel oogpunt dit artikel k'an worden ingetrokken. Ik geloof niet, dat er onder ons velen zijn, die zich op dit strakk'e standptmt stellen: de belofte is gegeven, dus moet zij gehandhaafd, en uit de verslagen van de verschillende vergaderingen is gebleken, dat onze christelijk-georganiseerde ambtenaren over 't algemeen den ernst van den toestand terdege inzien.

Doch nog een vraag.

Heeft het beroep op Psalm 15 geen kracht.

Diaar lezen we toch: heeft zij gezworen tot z; ijn schade, evenwel verandert hij niet.

Zeker, ma, ax .de dichter gaat uit van de gedachte, dat een rechtvaardige, op zuivere en hechte. gronden rustende, eed is gezworen, terwijl men ook voorzichtig moet zijn met voor een dergelij'ke bepaling, als art. 40 is, steun te zoeken in een tekst als deze. Een regeering, die niet ail te voorzichtig handelt, zou wel zooveel kunnen beloven, dat het belang van het land er door geschaad wordt, en dan is zij in haar beloften heit spoor bijster.

Maar nu de wijze waarop.

Laat ik op den voorgrond stellen, dat het heel gemakkelijk is, om, wanneer men de verantwoordelijldieid niet dra; agt, wijze of eigenwijze lessen te geven, en op' hoogen toon te decreteeren: zoo moet het. De beste stuurlui staan doorgaans aan wal, en de taak van minister Colijn is onvergelijkelijk moeilijk. Na, ax welken kant hij ook offers vraagt, ' overal wacht hem oppositie, en iedere belanghebbende zal naar zijn buurman wijzen, en zeggen: daar is meer te halen dan bij mij. Doch op een paax dingen wil ik in alle bescheidenheid wijzen. Was het niet beter geweest, om, eer de plannen gepubliceerd werden, met de betrokken organisaties overleg t'e plegen, en zou er niet veel beroering vermeden zijn, wanneer de. regeering tot de betrok& nen gezegd had: de financiëele toestand eischt, dat op' de salaxissen minstens tien procent bezuinigd wordt; wat is uw meening over de wijze, waaxop dit het beste kan geschieden? En in de tweede plaats: ligt een algemeene vermindering van ieder salaris met een tiende gedeelte niet te veel in den lijn van de nivelleeringsmeüiode van onzen tijd? Het' stemt tot voldoening, dat voor 1925 een billijker en progressieve regeling is toegezegd, walarbij zeker rekening zal gehouden worden met den loonstandaard op verschillende plaatsen, maar Uad zoo iets ook thans niet kunnen geschieden? Er ligt voor mijn besef iets onbillijks in den maatregel om allen over een kam te scheren. Dat is wel een gemakkelijke methode, doch, de minister vergunne mij deze opmerking, in het geheel niet overeenkomende met de mentaliteit Van hlem, die zooveel oog heeft voor het individueele tegenover het eenzijdig gedreven sociale. Met de practische levensverhoudingen had meer moeten gerekend worden.

Meer oritiek zal ik niet oefenen.

Er wordt tegenwoordig genoeg ge-en veroordeeld. Wa, t zonder twijfel wel is te verklaren.

Ik kian me heel goed begrijpen, dat de ambtenaren terugschrikken voor zulk een financiëele aderlating, en de regeering heeft ook met groote voorzichtigheid te handelen. Doch tevens met beslistheid. Het la.nd zit in nood. Prof. Slotemaker de Bruine heeft in Utrecht daarop met ernst gewezen. Er.moet bezuiniging komen. In de vrije bedrijven zijn de loonen reeds verlaagd. Ieder moet een offer brengen en willen brengen, en daarom is het adres va, n de 240 hoogleeraren laan de Staatsuniversiteiten ook meer dan droevig. Het z^l misschien velen verbaasd hebben, dat ons kleine landje zicih de weelde Kan permitteeren van zooveel professoren te bezitten, doch, menigeen zal nu vooral zeggen: er zijn er veel te veel. En we zouden bijna, de opmerking maken, die Festus : Zich over de groote geleerdheid tegenover P; a, ulus veroorloofde. Als zoo het intellect voorgaat, waar moet dan het volk blijven? Een ding staat voor mij vast: wanneer de regeering aan dit program blijft vasthouden, en daarbij vooral een einde maakt aan de onverantwoordelijke luxe van de onderwijs wetgeving, krijgt ze ons voiK' mee. Dia^xom zou het m.i. gewenscht zijn de Kamer te ontbinden, en nieuwe verkiezingen te houden, b.v. om een wijziging van de Grondwet over de salarissen van Kamerleden etc. Dan kan ons volk uitspraak doen, en een nieuw Kabinet optreden, da, t geen reconstructiekarakter draagt, maar uit homogeene elementen is samengesteld.

Hierbij wil ik het laten.

Het is een moeilijke tijd.

Voor regeering en volk beide.

Onze God geve uitkomst, en beware ons voor de ellende, die zich over andere volken heeft uitgestort.


1) Van 's Heeren Ordinantiën, Tweede Deel blz. 433, 484.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Rondschouw.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's