GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE GEREFORMEERDE STUDENT EN DE ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GEREFORMEERDE STUDENT EN DE ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK,

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Inhoud van. het eerste artikel: biJ den Gereformeer-• den student is, biJ vroeger vergeleken en uitzonderingen daargelaten, het peil der politieke belangstelling ongetwijfeld gedaald. De een zoekt het bij' de professoren, de ander bij de studenten, nog anderen tellen meer algemeenë factoren het zwaarst.

Inhoud van het tweede artikel:

Verkeerd is het, de voorname oorzaak bij de hoogleeraren te zoeken. Ook vi'oeger oefenden deze geen rechtstreekschen politieken invloed op de studenten. En wat verhouding tot de politiek aangaat, toonen de hoogieeraren der . juridische faculteit een werkzaam aandeel aan de politiek te nemen en ook hoogleeraren van andere faculteiten onthielden zich, wanneer zij ertoe geroepen werden, niet.

Misschien maakt iemand de tegenwerping — want dit gevoelen waait door de lucht — dafdan toch' de politieke krachtsontwikkeling van de huidige hoogleeraren die van Dr 'Kuyper niet evenaart. En dus ook zijdelings de bezieling op de studenten niet zoo groot kan zijn. Hierop, zou meer' dan één antwoord zijn te geven. Laat echter dit ééne volstaan: geen der hoogleeraren zal beweren een tweede Kuyper te zijn. Iemand heeft oens gezegd: Nu Kuyper stervende is en Bavinck geknakt schijnt, zal onze Universiteit het met mannen van de middelmaat moeten doen. Dit was meer waardeerend jegens Dr Kuyper dan piëteitvol jegens i^iijn collega's. Zij hadden immers reeds een gevestigden wetenschapp'elijk'en naiam. Al reiken zij niet tot het geniale in Kuyper, daarom behoeven zij niet dadelijk tot de middelmaat te dalen. Het schijnt mij zoo toe, dat er tusschen het veelzijdig geniale en het middelm, atige nog wel enkele graden liggen.

Maar dat zij geen tweede Kuyper zijn, mag hun nooit tot een verwijt worden gemaakt Dat verwijt zou men dan niet moeten richten tot de hoogleera: ren, maar tegen den Souvereinen God, die het alles aldus heeft beschikt. Volgens onze Gereformeerde belijdenis zendt God voor andere tijden weer andere mannen. Iemand, die voor elk'en tijd geschikt is, werd nog nimmer geboren.

Ook hebben wij reden tot nederigen dank om wat de oud-hoogleeraar Fabius en de dienstdoende hoogleeraren Anema en Diepenhorst op politietó gebied hebben gepresteerd. Men onderschatte hiux werk' ook in deze niet.

Een andere kwestie moet nog even besproken, vóór we gaan zien, hoe het in de studentenwereld gesteld is. )

Onze Universiteit heeft gedurende de meer dan 40 jaren van haar bestaan een evolutie doorgemaakt.

Indien ik wel zie, verkeert zij nu in de derde fase.

In de eerste periode werd al haa.r kVacht in beslag genomen door het opdelven der beginselen. Kuyper was reeds voor de stichting onzer Hoogeschool begonnen met (het stof der eeuwen van de echt Gereformeerde dogmatiek weg te blazen pn ging hiermee als hoogleeraar voort. Hij deecl in zijn Encyclopaedic de principia van heel de theologie als edelgesteenten flonkeren. Een ganscü geslacht van theologen — en ook van eenvoudigen, omdat Kuyper de kunst van p'opulariseeren verslond — aJs geen ander, staarde als met open mond die pracht aan. Zij kwamen onder bekoring. Zij leerden principieel denken. En Bavinck volgde in Kampen, met behoud van zijn zelfstandigheid, ook! dat spoor.

Rutgers bracht de aloude principia van het Gereformeerde Kerkrecht te voorschijn en leidde zijn discipelen op kerkhistorisch gebied terug naar de bron van het Calvinisme, naar den tijd van "Calvijn zelf.

'Geesink herstelde de reformatorische beginselen voor de ethiek weer in hun eer en Fabius liet de beginselen in de rechtsgeleerdheid spreken. Het was een genotvolle tijd.

Als 'het om beginselen gaa, t, begrijpt het volk er wel niet alles, maar toch veel van.

Dit wist het: door de Vrije Universiteit wordt gestreden een heilige strijd.

Deze eerste periode kan echter niet altoos duren. Sommigen meenen ook nu nog van wel. Maar zij tasten mis.

Zeker: vooraf moeten de beginselen in groota omtrekken vast staan.

Doch daarna moet hun toepassing opi de natuurlijke en geestelijke realiteit worden tot stand gebracht.

Laat mij hiervan een voorbeeld geven.

Daar hebt gij de geologie of de leer van het ontstaan, de geschiedenis en de gesteldheid van onze aarde.

De groote beginselen liggen voor ons in het feit der schepping gegeven. Daarin verschilt deze we> tenschap, zoodra die aan' onze Universiteit gegeven wordt, wezenlijk' van, , .de geologie, gelijk die door ongeloovigen wordt gedoceerd.

Maar nu kunt gij uit onze Gereformeerde beginselen niet afleiden de verschillende aardlagen, waaruit onze bodem bestaat, de veranderingen in den aardkorst, die hebben plaats gegrepen. {

Dat moet uit de aaxde zelf onderzocht worden. Met de beginselen alleen komt ge hier niet klaar. Toch kan dit onderzoek weer niet aan de ongeloovige wetenschap overgelaten, omdat die haar beginselen gaarne ^als vrucht van onderzoek' uitgeeft.

Haar onderzoekingen moeten van onze zijde gekontroleerd worden en ook behooren er nieuwe te worden gedaan.

Wij moeten ook' hierin met de geleerden van de overzijde kunnen konkurreeren.

Met opzet koos ik als voorbeeld een vajf', dat aan onze Universiteit nog niet gedoceerd wordt. Doch] bij alle reeds gedoceerde vakken gaat dit door.

De Oud-en Nieuwtestamentik'us heeft zich' op de hoogte te houden van opgra, vingen en papyrusvondsten, waardoor de geloofwaardigheid der Schrift wel niet vaster voor ons komen te staan, maar die wel de taal der Schrift nader tot ons kunnen brengen. De dogmatikus heeft niet alleen een berg van dogmahistorisch materiaal af te graven, maar ook' van de tegenwoordige litteratuur ernstig notitie te nemen. Ook' in de filologische en juridische faculteit komen vragen voor, die zich eenvoudig uit de beginselen niet laten deduceeren, maar waarvoor détail-onderzoek' niet gemist kan worden.

Op dat détail-onderzoek wierp, men zich over 't algemeen in de tweede periode.

Men hield de beginselen wel vast, men onderstelde ze bij alle onderzoek, maar men sprak er minder-opzettehjk over. Men ging van de gedachte uit: die beginselen zijn nu genoeg bekend, daarom stallen we liever de wonderlijke resultalen van détail-studie uit.

Ten onrechte hebben sommigen dit voor een periode van inzinking gehouden.

Onze Universiteit moest zich door deze periode heenslaan.

Toch verkeert ze nu — althans naar mijn oordeel — in een derde periode.

Onderstelde men in de tweede pieriode, dat do beginselen genoegzaam bekend waren, meer dan eens bleek op. den duur, dat dit niet het geval was.

Dit noopte — nogmaals, zoo zie ik' voor mij het — om geleidelijk een anderen koers in te slaan.

De eerste periode van zoo goed als alleen principia opdelven, mag niet worden hersteld. Dan zou men juist het onvergankelijke, in dat tijdperk geschonken, miskennen.

De tweede periode zou evenmin mogen bestendigd. Het gevaar is niet denk'beeldig, dat dan het détailonderzoek floreert, maar de beginselen schuilgaan. En daarmee zou onze Universiteit haar bestaansrecht hebben verloren. '

In de derde periode echter worden en moeten worden gecombineerd: het bezielend opkomen voor onze beginselen én het ijverig doorzetten van het détail-onderzoek.

Natuurlijk zijn er vakken, waarbij het een of het ander meer zal domineeren. Maar toch zal de combinatie gevonden worden.

En onze wetenschap als geheel zaJ naax buiten den indruk vestigen, dat de eeuwige principia uit Gods Woord naar Gereformeerde belijdenis haar heilig zijn, maar dat dit niet belet een sfeer te scheppen voor eerste klas-vakgeleerden. Dal in de tweede periode het kontakt tusschen Universiteit en volk niet zoO' gevoeld werd, ligt voor de hand.

Het kon niet anders. De wetenschap eischte het. Er moest schade worden ingehaa.ld. En dat ook hierdoor de politieke invloeden op» de studenten verzwakten, is wel mogelijk. Toch is men hiermee volstrekt niet achter het geheim.

AVant dit percenta, ge mag vooral niet te hoog worden aangeslagen. Reeds hierom niet, omdat de rechtstreeksche politieke invloeden op Tiet studentenleven niet vanuit de collegezalen, maar, gelijk ik aantoonde van buiten 'kwamen.

Echter kdnnen we ons te meer verblijden, da6 we de derde periode zijn ingetreden.

Tot breeder uitwerking der principia trachten te geraken en in het détail-onderzoek voortvaren, zal eenerzijds den band met het Gereformeerde volk versterken en anderzijds onze wetenschap tot hoogeren bloei leiden.

Ik wil het nog één 'keer herhalen, dat ik' hier alleen voor mijzelf spreek en dat niemand vooi' mijn schrijven verantwoordelijk kan gesteld dan ik' alleen.

En nu 'heb ik in !het begin toegegeven, d'at de politieke belangstelling bij onze Gereformeerde studenten werkelijk verminderd is sedert het begin dezer eeuw. Dit staat voor mij, tenminste in jhet algemeen, vast.

Waaruit is dat te Verklaren?

Zijn de studenten • zelf anders geworden ? Met de veranderingen bij de studenten is het eigenaai^dig gesteld.

De studentengeest kan soms in vier of vijf jaar geheel omslaan.

Op een studentengeneratie vi'ah harde werkers kan een andere volgen, die het studeeren kalmer opnemen en wat hun examen betreft opi geen jaartje zien.

Ook' zijn de studenten over h'et algemeen gevoe^ liger voor de inwerking van geestelijke factoren, welke van buiten tot hen komen daji anderen van hun leeftijd, hoewel hun leeftijd opzichzelf hen reeds sensibel maaji't.

Zij voelen terdege, dat zij verkeeren in h'et tijdperk Van zelfstandige oordeelvorming. Over een paar jaar gaan zij dè praldijk in. Wat hebben zij 'de gemeente Gods te' zeggen ? ; Hoe zullen zij hun beginselen hooghouden op gymnasium of in de advokatuur? •

V\7'ie zelf nooit student geweest is, weet niet, hoe achter den schijn van het studentikoze deze en andere vragen zijn ziel kunnen neerdrukken. Men 'kan een student naar 'enkele uitingen niet beoordeelen.

En vooral kan men naar een paar studenten niet de heele studentenwereld afmeten.

Als men door omstandigheden een groep van vijf of tien studenten leert kennen, die allen hetzelfde geestestype vertoonen, kan men nog niet besluiten: zoo zijn nu alle studenten.

Vraagt men dan ook of onze studenten van tegenwoordig zich over 't algemeen door mindere beslistheid kenmerken, dan durf ik daarop geen ja en geen neen te antwoorden.

Een algemeen oordeel is bijna niet te geven. Een twintig jaren geleden waren er ook minder beslisten, al drukten zij zich' toen anders uit. Het percentage kan ik niet aangeven. Wel weet ik, dat er onder zijn, die de kerk met eere en liefde hebben gediend.

Dat is altijd zoo geweest.

Dat zal altijd zoo blijven.

Jeremia aarzelde niet en Jesaja wel. Toch heeft God zich van beiden laten bedienen. . Op een klassikaal examen woonde ik het bij, dat een kandidaat opzettelijk het woord „geloof" vermeed en sprak' van het „christelijk bewustzijn". Nu kan men wel gaan weeklagen: o die studenten van tegenwoordig!

Maar dan generaliseert men.

En dat hoort onder het gevaarlijkste wat men doen kan.

Dit alleen kan gezegd, dat er een periode in het studentenleven is geweest, waarin men hel allerliefst naar problemen zocht.

Die tijd is voorbij.

Thans wordt het bestaan der problemen niet ontkend, maar veel liever wordt getracht de problemen op te lossen.

Ik' acht dit een gelukkig verschijnsel.

Hier op aarde blijft het immers: 'kennen ten deele. En nu is het verkieslijker om het terrein van dat ten-deele-kennen af te speuren en antwoorden op raadselen af te dwingen, dan een begrooting op te maken van wat we in dit leven niet kunnen kennen. Want met die begrooting komen we ons leven lang niet klaar. En we hebben zoo goed als nutteloos de aarde ' beslagen.

Ik zal geen poging wagen om het tegenwoordig studentenleven met zijn licht en schaduw te teekenen.

Het is voor het te behandelen onderwerp niet noodig.

Maar dit durf ik wel verzekeren: onder onze studenten wordt de ernst niet gemist, al loopen zij er niet mee te koop.

De fut is er niet uit.

Het politieke kruit ligt in hen opgeslagen.

Slechts behoeft er een lont bij te komen.

Uit het studentenleven alleen kan ik daarom de verminderde politieke belangstelling evenmin verklaren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

DE GEREFORMEERDE STUDENT EN DE ANTIREVOLUTIONAIRE POLITIEK,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1923

De Reformatie | 8 Pagina's