GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Roomschen en de Vaderlandsche geschiedenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Roomschen en de Vaderlandsche geschiedenis.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meermalen werd in deze rubriek met instem-^ ming aa, ngeha, ald hetgeen de Roomschen schrevren. En we hebben groot respect voor hetgeen ze doen voor de opvoedkmide, speciaal dan voor hun principiëel-Roomsche paedagogiek. Maar ook in algemeenen zin, op wetenschappeli|k erf óók daar, waar het gaat om experiment en proefneming, zijïi de Roomschen „bij". We behoeven slechts den naam van Profs. Roe Is en Van G inn eken te noemen en ieder, die eenigszins meeleeft, begrij'pt, wat wij bedoelen.

Nu hebben de Roomschen tegelijkertijd groot gelijk, dat zij, wanneer ze meenen dat ze een gevaar zien, waarschuwen.

En waarlijk, in dezen houden zij zich niet onbetuigd.

Wie eenigszins .geregeld leest, wat er van hun zijde geschreven wordt over „kinderlectuur", zal omniddellijk toegeven, 'dat zij de wacht weten te betrekken bij' het Roomsche beginsel. En daarin hebben zij' — we erkennen dat nogmaals nadrukkelijk — volkomen gelijk.

Er zou voor ons zelfs meermalen iets te leeren vallen uit de wijze, waarop zij weten op. te treden. En, al zijn ook daar de leidende personen, voorzoover ze specialiteit zijn opi dit terrein, het lang niet met elkaar eens — toch is er in de beweging, die ia onze dagen bij de Roomschen voor het Roomsche kinderboek gaande is, heel veel, dat ons jaloersch kan maken.

En natuurlijk kijken wij dat alles aan — trachten er iets uit te leeren — en. zwijgen dan verder — en doen in eigen kring winst met hetgeen we hebben gezien.

Het is onze taak niet het doen der Roomschen in dezen te becritiseeren. Het recht van souvereinileit in eigen kring, dat wij' voor ons opeischen, komt ook aan de Roomschen toe.

Maar ietwat anders wordt het, zoodra wij' te doen krijgen met een onderwerp, dat onszelf raakt, of dat, zooals in het geval, waarover we thans willen handelen, betrekking heeft op ons volksbestaan, op de eer van ons vorstenhuis, en in verband daarmee, met het leven van onze Calvinistische vaderen.

Het mag ons toch niet onverschillig zijn, wat er op de Roomsche scholen wordt gezegd omtrent de groote perioden uit onze historie, —• en evengoed als de Roomschen (in alle kalmte en waardigheid, we erkennen het gaarne, maar dan toch ook heel beslist) meenen ons te moeten aanspreken, wanneer wij' over dingen, die hen heilig zijn in onze schoolboeken spreken op een wijlze, die volgens hen niet door den beugel kan, meenen wij ook de Roomschen wel eens een en ander in herinnering te mogen brengen, wanneer zij! optreden op een wijze, die het karakter van onze historie, en die de eer van ons vorstenhuis te na komt.

In het nummer van 1 Mei en in dat van 15 Juni van het „tijdschrift voor practische Roomsche opvoeding", „Ons eigen Blad", komt een artikel 309 voor Van iemand, die zich noemt „CaUii te Tuba" — een naam, 'die veel zegt: 'immers het beteekent: „blaast de bazuin".

Deze schrijver (we zullen maar veronderstellen, dat het een „hij" is) handelt over „Willem de Zwijger in onze school".

Wanneer ik deze artikelen (eigenlijk een artikel in tvi'eeën) bespreek, dan moet ik wel Tjeginnen, — ik hoop, dat het me wordt vergeven, — met citeeren.

Het artikel vangt aan met een citaat van Dr Nijhoff, uit zijn „Willem van Oramje".

Nijhoff schreef, dat, „wie den grondslag van zijn liefde tot het huis vmi Oranje niet onder zijn voeten wil zien wegzinken", het karakter van „den stichter van onzen staat in eere" heeft te honden. En dat, „moesten de denkbeelden van de jongste katholieke geschiedschrijvers omtrent Prins Willem den eersten omhfelsd worden", „het er treurig uitzag met veler, zoo telkens betuigde liefde tot het huis van Oranje".

De schrijver van het genoemde artikel zegt nu, dat op deze, volgens hem echt liberalistische basis, men in de school van Fruin zijn liefde tot en zijn eerbied voor het huis van Oranje wilde gronden, „'t Was nog de goeie ouwe tijd van het Liberalisme!" „Dr Nuyens had nog niet zooteng geleden verrassend licht laten schijben op de Nederlandsche beroerten."

En dan gaat de schrijver aldus verder:

Op die gevaarUjke uitingen van Roomsche zijde moest echter zoo spoedig mogelijk de vrijzinnige domper geduwd. Natuurlijk waren liet juist de mindere goden van 't liberalisme, die zich daartoe geroepen gevoelden. Doch mindere goden hadden op de denkbeelden der toenmalige onderwijzerswereld een bedenkelijk groeten invloed. En toen onze brave Roomsche burgers zoo ernstig hoorden beweren, dat ieder oprecht vaderlander Willem de Zwijger onvoorwaardeUjk moet eeren en bewonderen, toen er zelfs waren, die gevaarlijke woorden spraken, en dreigden als Dr Nijhoff hierboven, toen eindelijk examen en exameneischen a priori vooropstelden (tenminste in practijk), dat van de Zwijger geen kwaad mocht gezegd worden, ... ja toen werden velen der onzen bedeesd-Ze zongen mee in 't koor van liberalen en orthodoxen, zelfs als er Geuzenfeesten moesten gevierd worden. Als 't Wilhelmus weerklonk, verklaarden zij van Willem de Zwijger met evenveel goede trouw als liet overgroote deel hunner niet-Roomsche landgenooten, dat hij „den Koninck van Hispangien' altijt gheëert" had! Zij markeerden de pas bij „Het Lied van Koppelstock" en vergaten ervoor weleens de hymne van Gorcums Martelaren. Ze huiverden bij de gedachte, dat men hen voor zoo slecht kon houden; den troon van Oranje-Nassau te willen ondermijnen. En op onze scholen werd de Zwijger-kwestie voor Imenig onderwijzer een puzzle, die hij oploste zoo goed en zoo kwaad 't ging, doch altijd met 't gevoel, dat zijn hand een brandnetel roerde.

Maar, zoo zegt de man, „Canite Tuba", sindsdien is veel veranderd. De roomsche onderwijzers weten nu wel, hoe ze moeten. Tenminste gedeeltelijk. Want al te veel wordt, b.v. oiok nog bij de viering van de nationale feesten, de Roomsche. traditie verloochend.

En er zijn onderwijzers, die werkelijk niet weten „hoe ze met Oranje moeten op de Roomsche school". Een collega wendde zich tot „O. E. B." met de vraag, hoe het op „onze" scholen moest, wanneer er over den Zwijger moest worden verteld'. En mee daarom zaj de schrijVer de ajidere Roomsche onderwijzers meteen inlichten.

Vooraf maakt hij een restrictie:

Van meet af moet 't ons echter klaar en duidelijk voor den geest staan, dat het wettig en souverein, ' Gezag van H. M. onze geëerbiedigde en beminde Koningin absoluut niet staat of valt mot ons oordeet over Willem van Oranje. Op oneindig veel hechter basis dan Dr Nijhoff noodig oordeelde, berusit bij ons. Katholieken van Nederland, de eerbied voor en de gehoorzaamheid aan de Koningin. En al zou ook ooit! een voortgezet historisch onderzoek de zwartste dingen aan 't licht brengen omtrent hem, die de; ziel was van den Opstand tegen Spanje, de hechtheidi van het koninklijk gezag zou er voor ons niet in. 't minst door geschokt worden.

De feiten hebben overigens bewezen — wie herinnert zich niet wat er in 1918 gebeurde! — dat de bezorgdheid van Dr Nijhoff totaal oiigegrond wasi Het werk der „jongste katholieke geschiedschrijversi" uit zijn tijd heeft in breede kringen zijn invloed doen. gelden en werkt nog steeds voort. Doch meer dart ooit staaf/ 't vast, dat als weer de troon van Oranje-Nassau door de Revolutie zou worden bedreigd, de Roomsche Nederlanders als één man in houw en trouw stand zullen houden rond de Oranje-vaan, !

Want voor ons is en bhjft WiUielmina de Koninginne bij de „gratie Gods".

Dat Haar gezag bij uitstek een wettig gezag is, vloeit niet voort uit een daad van opstand door een harer verre voorvaderen gepleegd-Ook in die klassen der Lagere School, waar bij de bespreking van de Zwijger, de afstamming onzer Koningin vanzelf moet ter sprake komen, is deze waarheid heel gemakkelijk duidelijk te maken. Daarvoor behoeven we waarlijk niet terug tot de 16e eeuw en zeLts niet tot den vrede, van Munster. Veel juister, en veel veiliger ook, is 't den val van Napoleon als uitgangspunt te nemen. Toen geheel Europa ondersteboven lag en vóór nog 't Weener Congres orde kon scheppen, is op den gedenkwaardigen 30 November 1813 de zoon van den laatsten Stadhouder bij Scheveningen aan land gestapt en werd de vestiging van een souvereinentroon, w^aarop deze Oranje als eerste vorst zou zetelen, be-

groet met de instemming van geheel een volk, dat de Fransche overheersching mieer dan beu was. Geen verzet van beteekenis openbaarde zich in dat volk. En voor wie nog mocht twijfelen aan de wettigheid , van Willems gezag, verdween 't laatste bezwaar, toen, met goedkeuring van Frankrijk, het Weener Congres Oranje's optreden sanctionneerde. Zoo hebben vader, grootvader en overgrootvader van onze Koningin het souverein gezag in ons land in voUea pmvang en in voUe wettigheid bezeten, afgezien van al wat vóór den Franschen tijd geweest was, of niet was geweest."

En wanneer er nu leelijke dingen gezegd moeten worden van "Willem den Zwij'ger, dan behoeft da, t toch nooit het gezag van onze Koningin te ondermijuen.

De schrijver zegt daarvan dit:

„Dat bleek ons telkens als we in dei Lagere School é& Èe stof behandelden. Ook het kind beseft reeds de eenvoudige waarheid, die ligt opgesloten in woorden als de volgende:

„Zie eens, jongens, Willem van Oranje is nu wel een van de voorvaderen van onze Koningin en als je nu hoort, wat Willem de Ziwijger vooral misdaan heeft, dan zullen er misschien wel enkelen denken, dat zooiets toch een schande is voor Haar, maar die zoo denken hebben 't mis! Van onze Koningin weten we nu eenmaal precies, heel, heel ver in vroegere tijden teru, g, wie Haar voorvaderen z^n geweest. Maar van jullie allemaal en ook van mezelf weten w; e dat lang zoo precies niet. En wie weet nu of er onder de voorouders van deze of gene van ons 'n paar honderd jaar geleden ook geen lui waren, die mogelijk heel wat op d'r geiweten hadden. Is nu een jongen, die onder z'n voorouders in dien tijd misschien wel 'n groote booswicht heeft gehad, er nu minder om? Is z'n vader, z'n grootvader of zelfs z'n overgrootvader er 'h minder best mensch om.... Nu, .jongens, dan zou 't toch ook dwaas zign, om onze Koningin aan te rekenen, wat Willem de Zwijger heeft misdaan!".... 't Ging er steeds in als „koek"! D|it behoeft ook allerminst 'n uiting \ te zijn van ultra-democratischen afkeer tegen „groote hanzen en adellijke heerren". Wij minachten volstrekt niet de moreele beteekenis en waarde van afkomst en blazoen. Maar ook zijl, die hieraan een zoo groot mogelijke beteekenis hechten, zullen toch de, juistheid van bovenstaande redeneering toegeven. Bovendien zou er wel één adellijk blazoen zijn, dat — niet alleen naar familietradities maar ook in volle historische werkelijkheid, in den loop der eeuwen geheel en al onbesmet bleef?

Wanneer we nu deze heide waarheden vooropstellen: dat ons oordeel over den Zwijger geheel gescheiden moet worden van onzen eerbied voor 't wettig gezag der Koningin en dat geen blaam van Oranje's daden kan terugvallen op de Hooge Vrouwe, die ons regeert, dan behoeven we niet te schromen in onze scholen ons in de geschiedenislessein over de Beroerten der 16e eeuw op zuiver Roomsch standpunt te plaatsen. Ook waar 't geldt een man als de Zwijiger te bespreken, zullen we dan met ons geschiedenisonderwijs nastreven: juiste en zuivere ideeën aan te brengen met wapening tegen gangbare historische leugens; vorming van het karakter en aankweeking van liefde en geestdrift voor Christus en Zijn Vrede."

In het tweede artikel heet het nu omtrent den Zwijger aldus:

„Men mag aan zijin wettige voirsten de gehoorzaamheid weigeren en zelfs tegen hen opstaan."

Deze stelling, de 63ste in de beroemde Syllabus van Pius IX, is zooals we weten, plechtig veroordeeld en mag door geen katholiek gehouden worden. 1)

Nieuw is deze veroordeeling van den opstand door de Katholieke Kerk allerminst. Reeds St. Paulus Isprak in deze een overbekend woord. En bij de laatste revolutie van beteekenis, welke onze vaderlandsche historie boekte — die der Belgen van 1830 — is de houding van Rome hiermee geheel; in overeenstemming. Juist deze macht, die toch diepgegriefd was en zich 't meest te beklagen had over de tirannie eener domme regeering, heeft voor Koning Willem I als wettig vorst nog gered wat te redden was, terwijl 't Liberalisme zich de groote ophitser en drijver toonde van ^t getergde Delgen^ volk. Het standpunt, dat de Kerk hier innam, is 't zelfde, wat later Leo XIH duidelijk bevestigde en toelichtte in zijn Encyclieken. (Zie hierover „Dte Beiaard" van Januari 1925.) En deze waren weer gebaseerd op de leer van den grootsten wijtegeer der Middeleeuwen, St. Thomas van Aquino.

D'at meer dan eens afzonderlijke personen aan die groote beginselen ontrouw werden, doet niets af aan de integriteit der Katholieke leer en aan de waarde en beteekenis dier beginselten voor de practqk van ons leven.

Heeft nu Willem de Zwij'ger zich schuldig gemaakt aan ongehoorzaamheid en opstand tegen een wettig gezag?

Een volmondig: ja is 'teenig mogelijke antwoord."

Het oordeel van Bakhuizen van den Brink, die het uitsprak, dat de opstand een revolutie was, moet dan dienst doen (hoe dierbaar zijn opeens die liberalen!) om de stelling te bewijzen, dat de Zwijger op listige wijze te werk ging.

En dan lezen we verder:

„Aan een oordeel als de liberale historicus ons hier geeft, behoeft overigens waarlijk geen woord te worden toegevoegd!

De befaamde leus op de vanen van den Zv/ijger: „pro lege, r e g e, grege" (voor wet, koning en volk) was 'dan ook niet eerlijk, niet gemeend. Met sluwe list en al te groote spitsvondigheid moest aldus de goegemeente bedrogen worden, voorzoover ze wel ontevreden wrokte over 't on-nationale bewind, maar toch de trouw aan den wettigen vorst niet wilde breken. En velen lieten zich misleiden door de valsche leus, zooals tot op den dag van heden duizenden^ zich nog laten wijsmaken uit kracht der officiëele traditie, dat Wilhebnus van Nassouwen in zijn strijd tegen Alva toch „den coninck van Hispanjen... altijt gheëert" heeft!

Met de hem eigen enfant-terrible-vrijraoedigheid toont Bakhuizen van den Brink overduidelijk aan, dat de opstandige adel Alva heeft bezwaard om Philips te ontlasten en aldus de revolutie te recht^vaardigen. Ze wisten, dat de tegenstelling Alva-Philips gefingeerd was! „Spaanschgezinde en uitgeweken edelen grepen om strijd dergelijke voorwendsels aan; deze, om hun wederstand voor te doen als tegen den hertog, en niet tegen den koning gericht; gene, om het geweld, waaraan zij zelve medeplichtig werden, door hoogere lastgeving te verontschuldigen."

„Wat zich ook de gemeente liet wijsmaken van Alva's wreedheid en van de „aangeborene goedertierenheid" des konings, de leden der Orde (B. v. d. Br. bedoelt hier het Gulden Vlies), de landvoogden der provinciën, wisten, dat het onderscheid niet bestond"... (Cartons lp. 16). Men lette eens goed op 't door ons gespatiëerdfili Uit eerbied noemt zelfs B. v. d. Br. den Prins niet big name. Hij blijft hem eeren, quand même, als kampioen der gewetensvrijheid. (We zullen later zien hoe we daarover hebben te oordeelen.) Maar is zijn vonnis' over den Adel niet vernietigend voor den waan, die in den uitgeweken stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, in den' Vliesridder Willeim van Oranje, geen opstandeling wil zien?

In 1581 wordt dan eigenlijk 't masker geheel en al verwijderd en wordt de Heer der Nederlanden „plechtig afgezworen". Door de wijze waarop dit feit soms in de lagere school verhaald wordt, moet dé jeugd zich de zaak wel ongeveer zoo voorstellen, alsof op 'n mooien morgen alle „Nederlanders" bij elkaar kwamen en met roerende eensgezindheid de beide vingers omhoog hieven om te getuigen, dat 't nu dan toch voorgoed uit was tusschen hen en koning Philips. Deze voorstelling is zelfs voor kinderen wel wat al te na'ief."

Ook het persoo'idijk karakter van den aanval, dien de schrijver op den Pïins waagt, springt in het oog. Het was „een spel van onoprechtheid", „waarmee de Zwijger het volk bedroog".

Men leze zelf:

„Voor de klas hangt de mooie plaat uit de serie De Jongh-Wagenvoort: „Willem van Oranje trekt over de Maas". 1568....

Een voorstelling van aangrijpende tragiek, ja, ook voor ons, KathoHeken, maar in geheel anderen zin dan de knap geschreven toelichting het opvat... .i Op de wapperende banier prijkt duidelijk zichtbaar de leus van den opstandeling: Pro Lege, Rege, Grege.... Zullen wij onzen kinderen wijsmaken, dat de man, , die daar met zijn troepen de Maas forceer!; en in de bloeiende Nederlanden den brandfakkel van den oorlog werpt... wiens revolutionnair optreden *n eeuw van rampspoed inluidde voor de Kerk in ons Noorden... dat die man niet streed tegen Koning Philips, maar enkel tegen Alva?

Zullen wij 't spel van onoprechtheid en leugen waarmee de Zwijger 't volk bedroog, zullen wij z'n valsche leus vergoelijken en wat list en sluwheid was, verheerlijken als pohtieke wijsheid? En dat in onzen tijd, die 'ieder gezag ziet ondermijnen met bedrieghjke leuzen? En dat voor onze jeugd, die niet genoeg doordrongen kan worden van afschuw jegens de kleinste leugen en onoprechtheid: de jeugd der Veelvuldige Biecht en Communie en van den Eucharistischen 'Kruistocht? Zullen we niet bedenken wat gevolgen 't goedpraten van bedrog kan hebben? Zullen we onzenj kinderen leeren, dat 't doel de middelen heiligt? (verondersteld dan, dat 't doel van Oranje goed was.; waarover later).

Zullen we een daad van 't Nederlandsche volk noemen, wat feitelijk een daad was van 'n tiranniseerende Calvinistische minderheid, al hebben ook hier en daar bevreesde of beginselzwakke Roomschen meegedaan?

Zullen we ons geschiedenis-onderwgs doordringen van een Calvinistisch, een liberaal of wel — naar den eisch van Paus en Bisschoppen — van 't Roomsdhe beginsel?

En zullen we in 't ontvankelgk gemoed van 't kind 'n bodem bereiden voor 't zaad, dat tegenwoordig met al te veel succes wordt uitgestrooid door partijen, die tegenover 't wettig gezag onzer Koningin het recht van verzet en opstand handhaven en de grondslagen van godsdienst en maatschappij ondermijnen. Zullen wij in Oranje goedkeuren, wat we veroordeelen in de huidige revolutionnairen?

Of zal die tragische figuur, hooggezeten op dat forsche paard, ons niet spreken van macht en grootheid, van talent en gemoedsgaven, zoo droevig misbruikt tot eigen ondergang en tot onheil van velen? "

Ziedaar een overzicht van hetgeen deze man, die de bazuin blaast, meent te moeten schrijven voor den Roomschen onderwijzer.

Er zullen nog wel meer stukjes volgen.

Maai hier is werkelijk al zooveel, dat ons heel erg pijn doet.

Een volgende week hopen we er enkele dingen van te zeggen.

J. W.

Correspondentie. Daar ons artikel over „Opvoeding en Onderwijs" deze week wat lang is, laten we „Iets over zielkunde" een week overstaan.

W.


1) De Syllabus van Kus IX — de toelichting kan voor deze of geene z'n nut hebben — is 'n verzameling van soherpgeformuleerde, hoofdzakelijk liberale beginselen en opvattingen, door den grooten Pius IX met instemming van geheel de Leerende Kerk veroordeeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Roomschen en de Vaderlandsche geschiedenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's