J. H. Leopold.†
Wederom is uit de rij onzer oudere dichters een der besten door den dood weggenomen: Dr Jan Hendrik Leopold.
Nog slechts enkele weken geleden "vierde liij, in stilte, zooals dat bij z'n persoonlijkheid behoorde, z'n zestigsten verjaardag. Allerwege is toen in de pers over hem en zijn arbeid geschreven, en de verwachting, die eigenlijk meer een wensch was, uitgesproken, dat binnen niet te langen tijd een nieuwe bundel van zijn hand verschijnen zou. Maar de dood heeft, geheel onverwacht, aan die plannen, zoo ze dan hebben bestaan, een einde gemaakt.
Omtrent den persoon van dezen zeldzamen dichter weten we betrekkelijk weinig, zelfs na de vele publicaties, die ter gelegenheid van z'n zestigsten verjaardag verschenen zijn.
Leopold was voor alles een zwijger, een, die den omgang met de menschen meed en een teruggetrokken leven leidde. Pogingen, hem te interviewen en uit zijn eigen mond te hooren, ^at men niet wist en toch gaarne weten wilde, strandden steeds op z'n weigering met iemand, wie daji ook, over zichzelf en zijn kunst te spreken. Hij was de man, die „heeft zijto. afgewende leven stil voor zich heengevoerd", een wereldvreemde, die altijd zich in 't verborgen hield en nooit eenige rol speelde in de rimioerigheid van het letterkundig leven na 1880, dat hij van 't begin af schier meemaakte.
Wat we daarom van hem weten zijn niet meer dan enkele simpele feiten: dat hij' leeraar was in de klassieke talen, dertig jaar lang, aan het Erasmiaansch Gymnasium te Rotterdam, dat hiji een geleerde was van fijnen stijl, dat hij in vaktijdschriften en in afzonderlijke uitga, ve enkele studiën publiceerde. Veel verder gaat ons weten niet: Leopold hield zich atlijd verborgen, leefde en werkte in stilte.
Maar, dank zij de gelegenheid van z'n verjaardag, zijn deze enkele feiten toch zóó in het licht komen te staan, dat we in dezen zwij^genden man geen zonderling zullen zien, een gewild-eenzaam ol volstrekt onsociaal mensch. Wat een van z'n leerlingen over zijn lessen vertelde i) en over zijn verhouding tot de gymnasiasten, die het voorrecht hadden door
hem in het Grieksch onderwezen te worden, doet dat wel anders verstaaai: hij was een fijn docent, die z'n jonge hoorders wist te boeien, die ze verstond en door hen verstaan werd. Hij had niets abnormaals, dat hem de menschen deed ontwijken, hij ging alleen zijn eigen gang door het leven, stil maar waardig, teruggetrokken maar rustig.
Van zijn arbeid weten wij, door enkele uitgaven iets meer, maax op dat woordje iets moet dani alle nadruk vallen.
't Is zeer merkwaardig, dat ; allen, die over Leo^ polds poëzie geschreven hebben, hetzelfde daarvan zeggen: ze is uiterst moeilijk te karakteriseeren, niet te omschrijven. Kunst ongetwijfeld van de uiterste verfijning, taalmuziek van zeldzame zuiverheid, maar zonder plastische omlijning, is toch haar aard niet te ontleden of zekere richting er uit op te maken. Ze behoort tot geen enkele periode van onze latere literatuur, wijl in zijn eenigen bundel „Verzen" van 1912 gedichten uit alle vorige stadia van zijn leven voorkomen, ze heeft ook geen bepaalde kleur of richting: ze is slechts „harmonieuze mijmerij" - ). Maar — 't is Herman Robbers die dit zegt —: „hoewel als door een lichten mist omhuld, staat de teedere ontaiStbaarheid zijner dichterlijke beelden en figuren wónder-zuiver omhoog. Meerendeels aandoend met schoonen weemoed — melancholie der verfijjndste geesten — klinkt niettemin iedere menschelijkheid uit Leopolds dichtwerk op, niet het minst de trotsche vreugde over gewonnen wederliefde, over eigen vluoht van ziel, over diep en heerlijk dichterbewustzijn" s). „Geeru beeld", zegt Karel van de Woesteyne, „staiat hem vast-omlijnd, met scherpe contouren en duidelijke bijzonderheden voor oogen. De 'dingen zijn hem geen aanleiding tot begrij'pen en overwegen, laat staan tot verklaren en betoogen, zij* wekken in hem een muziek, die niet volgt dan de verschuivende schakeering der ontroering" *).
Als er een karaktertrek van Leopolds poëzie gegeven worden moet, dan is het deze, dat ze is van sterk persoonlijk stempel, en dat niet in den zin van iivpvï-individualistischj maiar van voort-^durende gelijkheid. Er is „geen sprake", aldus citeer ik nog eens Karel van de Woesteyne, „yaji evolutie, van geleidelijke ontwikkeling" maar, ofschoon sommige gedichten reeds twintig jaar oud waren toen ze voor 't eerst werden gedrukt, „als eerste hoedanigheid viel op de groote eenheid van toon en klanJi, die heel den bundel Üoordeinde". Leopolds poëzie, niet te ontleden, naar we zagen, niet te omschrijven, is dan toch wel inzooverre te karakteriseeïen, dat ze uiting is van wat er leeft in z'n kunstenaarsziel, uiting „zaclit als gefluister", maar echte, volle, zuivere kunst.
Citeeren is door den aard van dit werk haast onmogelijk" schreef Herman Robbers, en dat is zeker waar.
Maar met een enkele proeve wil ik toch trachten iets te doen zien van het rag-fijne, zilverige van z'n taal, het muzikale van z'n dichterlijk droomen. Men leze eens dit dichtje, dat tot titel draagt: „Laat de luiken gesloten zijln".
Laat de luiken gesloten zijn wieige, wiegele weine en de stille onverbroken zijn wiege, wiegele wee.
Wen het kindje gedoogen wil moe en tevreeën, dat de blinlcende oogen stil toe zijn gegleeën,
dan zal komen de droomenvrouw zacht over den grond, zij, de vrome, die scliromen zou zoo zij wakenden vond.
En zij zal in den langen nacht ; aan het hoofd zich vleien met der droomen wufte vhnderpracht het kindje ver big en.
Het verhaal zal zij weer beginnen het angstig mooie, en zij zal zich duizend keer bezinnen en het niet voltooien.
Laat de luiken gesloten zijn wiege wiegele weine en de stilte onverbroken zijn wiege wiegele wee.
ZoO' ééne proeve doet toch iets zien ran. de sfeer dezer kimst, die immers door Houtens „bijna zwijgen" werd genoemd, omdat ze ^oo teer is en zacht. Wie van deze gedichten meer genieten wil, leze ook „Hoe Duizendvoudig lief en zacht ", „Dat wilde ik u gegeven weten...", „In de stilte, waarin wij zijn ...." e.d.
Leopold dichtte ook een klein versje: O, als 'ik dood zal zijin
Acht simpel-zachte regeltjes zijln het maar:
„O, als ik dood zal, dood zal zijn kom dan en fluister, fluister iets liefs, mijn bleeke oogen zal ik opslaan en ilc zal niet verwonderd zijn.
En ik zal niet verwonderd zijn, in deze liefde zal de dood alleen een slapen, slapen gerust, een wacnten op 'ü, een wachten zijn."
Dat dichtje komt ons onwillekeurig voor den geest, nu hij dood is, de groote, stille dichter, en het zegt ons, dat deze fijne poiëzie ver af staat van het christelijk gelooven, dat; er wel een drang in leeft naar zielsvervulling, maar die toch niet gezocht wordt, daar waar ze alleen te vinden is. De man, die studiën schreef over „Stoïsche wijsheid", kende de Stoïsche berusting, de gelatenheid der aanvaaiding, kende ook de behoefte aan vrede en rust, (zooals b.v. blijkt uit het yers... , „De nacht van zelfvernedering ") maar z'n zoeken was niet een vinden in geloof en verzekerdheid — en daarom stond hij in zijn berusting verajf van die van den christen.
Een groot dichter is met hem heengegaan, een der grootsten ongetwijfeld van het jongere geslacht dat de nieuwe beweging in onze letterkunde inzette, een man, fijn van geest, diep van gevoel, rijk aan inzicht, een, wiens werk een moment van gloriehoogte is in onze nieuwere poëzie, een kunstenaair, die terecht als een meester is vereerd, maar die, ofschoon vreemdeling onder de menschen, toch in het menschelijke zijn troost zocht — en niet vond.
1) Zie G. L. F. Liandré in het Letterk. bijbl. van de „N. R. Ct." (9 Mei 1925).
2) Karel van de Woesteyne „De Dichter J. H. Leopold zestig jaar" (id.).
3) H. Robbers, Ds Nederlandsche littera; tuur na '80, p. 80.
4) Zie Letterk. Bijblad, als voren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1925
De Reformatie | 8 Pagina's