GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Breken breedere denkbeelden zich baan?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Breken breedere denkbeelden zich baan?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Onlangs schreef Brof. R^. Casimir in „De^ Telegraaf" over subsidiëering Van het Bijzonder Hooger Onderwijs.

Van de twee artikelen, waarin hij dit onderwerp besprak, geven we ditmaal slechts een review van het 'eerste.

Hij begint met voor op te stellen, dat subsidiëering van het Bijzonder Hooger Onderwijs er vroeg of laat zal komen.

Men moge er bezwaar tegen hebhen, te keeren is het niet.

De subsidie, die de wet op 't Hooger onderwijls toekent aan de aangewezen, bijzondere universiteiten, beteebent practisch zoo weinig, dat men 'ban zeggen, dat zij uit eigen middelen gefinancierd worden. Bedriegen de 'teekenen niet, dan is verhooging der subsidie in aanttocht. Men kan over de wenschelijkheid en het rechtmatige van bijzondere universiteiten denken, zoo men wil, de politieke situatie is nu eenmaal zoo, dat de subsidiëering te een of ander tijd moet komen. Het lijkt mij dan ook meer gewenscht, om den vorm der subsidie te zoeken, dan over haar toekenning debatten op te zetten, die zeer groote iprincipieele en wetenschappelijfee waarde zouden kunnen hebben, maar geen daadwerkelijke, politielce: In het volgend© geef ik geen voorstel, maar ik hoop, dat dit artikel beschouwingen en voorstellen zal uitlokken.

En om nu toch even naar het tweede artikel over te wippen, daar zegt hij nog krasser:

Ik herhaal aan 't eind, wat ik in 't begin zeide: Over d(e vraag, of bijlzonder hooger onderwijs "gewenscht is, laat ik mij hier niet uit. Ik bepleit ook niet, dat er subsidie moet verleend worden, maar spreek als mijin verwachting uit, dat zij er komt. En dan is het beter voor de cultureele ontwibkellnig van ons land, dat men den goeden vorm zoekt in onderling overleg, dan dat men maar, als in 1905, met de hoorns tegen elkaar aan blijft stooten, als de twee bobben op het smalle plankje. Pan wordt één geërgerd, één „valt er af. Wie die eene zal zijn, behoeft niet twijlfelachtig te wezen. — Ib ben blij, dat ik 'deze artikelen in een onzijdig dagblad heb kunnen plaatsen en hoop, dat zij tot voorstellen aanleiding geven, die der regeering straks bij een oplossing van'het vraagstuk van dienst kunnen zijn.

Vervolgens gaat hij dan \ia, welke vorm voor subsidiëering het verkieslijkst is.

Men zou kunnen subsidiëeren naar het getal professoren en ook naar het aantal studenten.

In 1922 gaf het rijk zuiver uit (na aftrek dus der examen-, college-en verpleeggelden) ëen afgerond bedrag van zeven en een half millioen (pl.m. 7 m. 584 duizend). Ingeschreven waren voor alle lessen 4382 studenten. Per student bedroegen de uitgaven dus O'Ugeveer f 1731.

De V. U. had 19 professoren. Aannemende, dat zij allen de maximrmi jaarwedde hadden, zou de subsidie bedragen 14/5 X 8500 X 19 = 139.200. Zij had 287 studenten. Ben leerlingenmaatstaf nemende. 57 zou men komen tot .4/5 x 217 X f 1731 = f 300.500. Men ziet een aanmerkelijk verschil.

Bij de professoren rekende hij ook de leotoren.

Intusschen bevredigt hem dit niet, want zoo zouden de bijzondere Universiteiten „noch subsidie voor hun gebouwen, noch voor hun laboratoria, ' krijgen, die toch een groot deel > der onkosfceni vormen”.

Dan zou volgens hem de volgende oplossing nog jneer aanbeveling verdienen:

Een practische oplossing der subsidie-kwestie zou deze wezen: Bijzondere universiteiten ontvangen 80 pet. hunner, werkelijk gedane uitgaven voor ge-'bouwen, leermiddelen en personeel, met dien verstande, dat het subsidie nimmer 80 pet. te boven gaat van het bedrag, dat men zou Icrijgen, door het aantal studenten te vermenigvuldigen met het gemiddeld bedraig, dat een student het aigeloopen jaar aan het rijk gebost heeft.

Als student gelden zij, die voor alle lessen zijn ingeschreven en collegegeld betalen. Zoo zij al vier jaar collegegeld betaald hebben, gelden zij voor de theologische en juridische faculteit alleen in zooverre, als zij niet meer dan zesmaal, voor de litterairo eni natuurfilosofische niet meer dan zeven, voor de medische niet meer dan acht maal zijn ingeschreven.

Voor de hoogleeraren wordt geen hooger jaarwedde dan de rijbsjaarwedde in rekening gebracht.

De afrekening zou onderzocht moeten > vorden door een ambtenaar, toe te voegen aan de commissie; voor toezicht op de bijzondere leerstoelen en universiteiten. Het beste nam men hiervoor een zeer algemeen, ontwibbeld man, met belangstelling voor en Idjk op wetenschap en tevens met geldelijk uitzicht.

Verder ware te bepalen, dat, zoo deze commissie een uitgave overbodig of onnoodig oordeelde, zij tot sclnappir^ zou bunnen overgaan, met recht van beroep Voor de bijzondere universiteit op den administratieven rechter, bijv. den Raad van State.

Het jvil mij toeschijnen, dat op deze wijze aan de bijzondere universiteiten zoodanige steun wordt geboden, dat zij behoorlijb hun taak kunnen verfichten en dat tevens gewaakt wordt tegen kostbare overdrijving, zonder dat de controle de eigenlijke vrgheid aan banden .zou leggen. Een voordeel dezer regeling zou zijn, dat de bijzondere universiteiten geenerlei belang hadden bij ©en vermindering van het onderwijsgehalte of de inrichting onzer rijksuniversiteiten. Integendeel.

Maar hij meent, dat er nog uitnemender weg is te vinden.

Nobel Bebaar.

Naar men weet mag men de Chq^stelijlk-Histo^rischen niet rangschikken onder de voorstanders van het Bijzonder Hooger Onderwijs.

Ziji voelen er meer voor 'de Openbare Universiteiten te Jierkerstenen.

Daarom trof ons te meer een' artikel in „De Nederlander" over de Vrije Universiteit.

Het blad spreekt eerst over de moeilijlkhedea; , waarin de Vrije Universiteit door het heengaan' van Prof. Bouman is geraakt en vervolgt:

De Vrije Universiteit is, van den aanvang van Haar bestaan, gedrukt door de omstandigheid, dat,

bij hare oprichting, politieke gedaxjhten het wetenschappelijk doel pverheerechten.

Trouwens, het Christelijk-historisch beginsel gaat niet uit naar afzonderlijke Universiteiten, in wezen niet zelden minder v r ij, dan de openbare Universiteiten, van welke zij zich vrij maakten.

Maar aan de Vrije Universiteit is te veel wetenschappelijke arbeid — en te groote opoffering van zeer velen gewijd, dan dat wij aan hare ontwikkeling een stroobreed in den weg zonden willen leggen.

Verkeert deze School in zorg, zoo ware er wellicht aanleiding deze zorg te verlichten door reeds thans te verlengen den termijn, binnen welken zij tot een volledige Universiteit zou moeten zijn uitgegroeid.

Wij eeren dit als een' nobel gebaar.

Wij zijn dankbaar voor de waardeering, welke hier wordt betoond voor de geweldige offers door ons Gereformeerde volk gebracht.

Uit die offers spreekt iets anders dan de zucht om een liefhebberij'tje er op na te houden.

Niet altijd werd dat erkend.

Gelukkig doet „De Nederlander" dat wel.

Maar het blad blijït daarbij niet staan.

Het geeft de suggestie, dat de Kegeering indien noodig den wettelijben termijn Voor Het oprichten van een nieuwe fakulteit zal verlengen.

En wij hopen, dat, indien onze Universiteit er niet in zou slagen, om vóór 1930 een vierde fakulteit in te richten, de Christelijke-Historische Kamerleden dezelfde geneigdheid aan den dag zullen leggen als „De Nederlander”.

Maar wij hopen nog sterker, dat wij met onze Universiteit in dien toestand niet zullen komen.

Het is bet allerlaatste, wat wij wensohen, om ten behoeve der Vrije Universiteit bij den Staat een gunst te verzoeken, hoewel de Regeering door de benoeming van twee hoogleeraren van de Vrije Universiteit aan Openbare Universiteit wel de mo^ reële verplichting heeft om die gunst toe te staan.

Doch wij koesteren een anderen wensch.

Wanneer vroeg of laat de kwestie van ruimere subsidiëering van de Vri|e Universiteit aan de orde zou komen, voeden wij 'de hoop', dat „De Ned.örlander" en de Christelijk-Historischen de billijkheid daarvan zullen bepleiten.

De luisterpost uitgescbakeld.

Zoo bevindt ons land zich dan weer in een ministerieele krisis.

In ons blad over de omstandigheden, waaronder zij uitbrak, uit te weiden, zou misplaatst zijn.

Wel wensohen wij ons met een paar woorden over de schuldvraag uit te spreken.

Deze moge niet zoo ingewikkeld zijn als die omtrent den wereldoorlog, wij gelooven toch, dat zij niet zoo eenvoudig beantwoord kan worden als menig persorgaan doet.

Men kan de schuld niet uitsluitend werpen cp de Christelijk Historischen, of op de Roomschen, of op de Vrijzinnig-Democraten.

Van meer dan één zijde heeft men o. i. schuld.

Was er bij de Christelijk Historischen wel genoeg verantwoordelijkheidsbesef? Was het taktisch van Mgr. Nolens om zóó hard met de zweep te klappen, dat Mr Marchant wakker werd? Speelde de vrees, nog meer aan de Lingbeek-partij te zullen verhezen, misschien ook niet een rol? Is er indertijd niet al te sterk nadruk gelegd op het tijdelijk karakter van het Gezantschap bij het Vaticaan? Nog meer van zulke vragen zijn te stellen.

Voor ons blijft dit echter de hoofdvraag: had het kabinet zee mogen kiezen, voordat dit lek was gestopt?

Wij schrijven dit niet als verwijt, maar als waarschuwing voor de toekomst. Men moge het voor goed hebben geleerd, dat in geval van ernstig geschil tusschen de regeeringspartijen niet gespekuleerd mag worden op de hulp van één of meer oppositie-partijen.

En wat nu de kwestie zelf aangaat: naar onze overtuiging heeft men bij het verwekken van deze krisis meer het instinkt en den hartstocht dan het beginsel laten spreken.

Wanneer het behouden van den luisterpost beteekende: erkenning van het wereldlijk of van het geestelijk gezag van den Paus, zouden ook de anti-revolutionairen er falikant tegen zijn.

Stond het zóó, dan moest daaraan de Coaütie, hoe treffelijk ze ook werkte, ten offer worden gebracht.

Maar vooral in den oorlog is het duidelijk geworden, dat het Vaticaan een belangrijk internationaal centrum is.

Vóór den oorlog bleek dat zoo niet.

Legt men dan de uitdrukkelijke verklaring af, dat men in het vestigen en onderhouden van een Gezantschap bij het Vaticaan noch de wereldlijke noch de geestelijke macht van den Paus ook maar voor het minste erkent en dat men hem alleen beschouwt als een persoon, die door zijn wereldrelaties invloed oefent, dan valt niet in te zien, waarom men een begrootingspost daarvoor niet zou kunnen goedkeuren.

Stel, dat er in onze dagen een Calvijn was, die zijn invloed deed gelden in alle landen van Europa en ook daarbuiten, dan zou een Gezantschap bij hem evenzeer aanbeveling verdienen.

Stel, dat Henry Ford als vredesapostel een even groot succes had gehad als hij heeft als fabrikant en hij een wereldmagneet was geworden, zoodat de diplomaten hem omzwermden, dan zou zeker ons land niet mogen achterblijven.

Maar helaas, anti-papistische instinkten en hartstochten hebben het bij sommigen gewonnen van het beginsel. En de Roomschen hebben van hun kant ongetwijfeld het anti-papisme bij hun tegenstanders ook over­ dreven. De artikelen in de Roomsche pers bewijzen dit.

Het is jammer, dat het ministerie zijn program niet kan afwerken.

Dat de Coalitie voor goed verbroken is, gelooven we niet.

Wel zal het heel wat moeite en misschien ook geruimen tijd kosten om de partijen weer bij elkander te brengen.

Doch wahiieer de zaak, die nu twistappel is geworden, weer tot haai' ware proporties is teruggebracht; wanneer men' zal inzien, dat er geen beginsel mee behoeft gemoeid te zijn, dan mag verwacht, dat de Roomschen zich even willig bij een eventueel meerderheidsbesluit van de Kamer zullen neerleggen als de Christelijk Historischen bereid zullen zijn om hun stem aan een dergelijken begrootingspost te geven.

Vóór dat het echter zoover is.....

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Breken breedere denkbeelden zich baan?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's