GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr J. C. de iVIloiort f

jVVij willen ook deze week enkele persstemmeii doen hooren, in verband met liet sterven van dr De Moor. De overvloed is zoo groot, dat wij er niet aan denken kunnen, aJles, wat ons onder de oogen kwam, te plaatsen, of te overzien. Het zou trouwens ook met de piëteit, die haar woorden weinig doet zijn, in strijd zijn, als we hier een catalogisatie gaven. We kiezen dus uit de }ijke stof enkele uitlatingen.

„De Heraut" schrijft (prof. Kuyper):

Zijn arbeidskracht scheen schier onbegrensd. Bij zijn drukken pastoralen arbeid in drie van onze igToote stadskerken, die hij achtereenvolgens, diende, wist hij nog tijd te vinden voor allerlei werk, dat voor menig ander reeds een leven eischen zou. Het \vas de strenge verdeeling van zijn tijd, de volmaakte orde van zijn werkmethode, die hem in staat stelde zooveel te doen, nooit overhaast, maar alles reeds te voren gereed hebbende. Wachten op een rapport, op een persartikel of wat ook, liet dr De IMoor u nooit. Het was een genot met hem saam te werken; men was altoos zeker, dat men op zijn hulp staat kon maken.

Dr De Moor bezat daarbij in rijke mate de gave der kerkregeering. Hij was wijs en voorzichtig, wist zich boven de partijen t3 stellen, wachtte bedaard den loop der debatten af en wist dan op de juiste '.manier met het advies te komen, dat tot beslissing leiden kon. Het was dan ook geen wonder, dat hij reeds als jong predikant tot voorzitter der Haagsche Synode gekozen werd; een eer, die hem ook op de laatste Utrechtsche Synode wederom ten deel viel. Er was nauwelijks een deputaatscliap van belang of dr De Moor had daarin een plaats. Hij genoot in vollen zin het vertrouwen onzer Kerken.

Een kerkelijk man was hij; reeds zijn uiterlijk en gewaad toonde dit. Maar hij was ook een man, die een breeden blik had en vooral een open oog voor wat schoon is en weUuidt. Hij was meester van het woord; zijn geschriften en artikelen droegen altoos een keurig literarisch cachet. Vooral de muziek had zijn liefde; het harmonische van zijn geest vond in de harmonie der tonenwereld zijn behagen.

Uit de „Driebergsche (Soester, Zeister, Baarnsche) Kerkb." knippen we van ds Datema twee opmerkingen. Eerst deze:

. WaL ons in dr De Moor altijd weer trof?

De liefde voor de waarheid. Het was dien nian om de waarheid te doen. Al moet ook de waarheid dan dikwerf aan het kruis en moeten alle Micha's, zoons van Jimla, dit kruis wel eens dragen, het was dien man om de waarheid te doen. Wat kon hij, om alleen dit te noemen, in de recensies van boeken niet de waarheid betrachten.

En vervolgens deze historische bizonderheid:

Het was in 1906.

Te Schiedam.

Op den Zendingsdag van de classis Rottairdam.

Dat des avonds een bidstond voor de Zending geleid Averd door den jongsten dominé uit Den Haag.

Van wien in het jaar tevoren gezegd was: hij is het jongste lid van de Synode.

Gehouden te Utrecht.

Die jonge dominé. Dr De Moor, sprak over de genezing van den geraakte.

Door vier gedragen.

Daarover inzonderheid.

Wij moeten menschen helpen door den Evangelisatie-arbeid. I

Wat sprak die man gemakkelijk.

Met een klein bijbeltje in de hand.

Net zoo'n kabbelend beekje.

Gevende helder water.

Dr De Moor met het bijbeltje in de hand — wie hem eens hoorde, ziet hem weer dadelijk voor zich. Ik zelf hoorde hem eenmaal in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam over de tempelreiniging; 't was tegehjk voorbereiding voor het H.A. en openbaxe geloofsbelijdenis: een avond in de week. Een preek om nooit te vergeten: rustig en sterk, fijn en wei-overwogen.

In „De School met den Bijbel" schrijft J. Lens: de heer

Ik had het genet, hem jaren lang te kennen. Als jongens nog kwamen we voor het eerst met elkaar in aanraking, toen we in het N.J.V. samen oprichtten de Commissie van Letterkunde. Hij', toen nog gymnasiast, was al spoedig van die commissie de stuwkracht. Wat heeft hij er aan gewerkt, en met wat een ernst deed hij alles, wat hij deed! Hij zag al een ontwaking van het litteratuurbesef onder de Christelijke jongeren. Zijn Bede om eerherstel, een artikelenreeks in „Ons Tijdschrift", toen nog het tijdschrift van Hoogenbirk, was werkelijk iets ongewoons in die dagen. Hij was ook de ziel van den arbeid aan de Proeve eener Handleiding bij de beoefening der letterkunde op de C.J.V. Een boekje, waarom we nu schik hebben. Al weet ik, dat we allen met den groeten ernst er aan hebben gewerkt^ en wat tot stand brachten, dat er nog niet was, en lijnen trokken, die nog niet getrokken waren, wat ^ van al het latere werk der schrijvers niet kan gezegd worden.

Van prof. Bouwman is het onderstaande uit „De? Bazuin":

. Dr De Moor werd door allen, die hem eenigs-.i| zins van nabij kenden, geliefd en vertrouwd. Hij' was een man van karakter, die zijn eigen weg ging, imaar toch gaarne luisterde naar het gevoelen van anderen, en die, hoe vast ook van gang, nooit stijf op zijn stuk stond. Snel kon hij zich oriënteeran, helder was hij in het uitbeelden van zijne gedachten, cordaat in het handelen, altoos accuraat. Hij was een onvermoeid werker, die alle oogenblikken wist te henutten, en die met de hem opgedragen taak steeds op tijd gereed was. Hij, was een lóreed en. diep denker, begiftigd met een groot organiseerend talent, altoos vriendelijk en beslist, en daardoor aangewezen om leider te zijn. Bovendien was hij een trouw vriend, oprecht en waar.

In het „Geref. Jongelini Impeta: schrijft dr C. N.

Ook voor de Gerefomieerde Jongelingschap klopte in hem een warm hart, en wanneer niet gewichtiger arbeid voor ons Kerkelijk leven beslag op hem gelogd had, zou hij onzen Bond gaarne gediend hebben als gids, bij de bespreking en bestudeering onzer Nederlandsche Letterkunde.

Het heeft —• helaas — niet zoo mogen zijn.

In de „Geref. Kerkb." van Den Haag schrijft dr S. 0. LoiS, na vermelding van het feit, dat de sympatiiia van dr De Moor voor de Haagsche kerk altijd • gebleven was:

Hfct heeft, dan ook weinig gescheeld of hij was hiei' teruggeroepen.

Maar God beschikte het anders. Reeds in Augustus was zijn gestel ondermijnd, zoodat hij eenigen tijd rust moest nemen. Na dien tijd heeft hij hier nog eenmaal een Zondag het woord bediend. Hij was daaronder zeer aangedaan, doch niemand vermoedde, dat deze keer, de laatste zou zijn, dat men hem hoorde over Johannes 15 vs 16.

In hetzelfde blad sluit daarbij aan de herinneriag van den heer J. Hollander:

Dr De Moor^ wordt in 's-Gravenhage nooit vergeten.

Persoonlijk bewaar ik aan Dr De Moor ook nog een vriendelijke herinnering uit den laatsten tijd. Hij leefde •altijd nog erg met de kerk van 's-Gravenhage mea en zóó kwam het, dat hij op den Zaterdag; toen de nieuwe Chr. H.B.S. werd geopend, ook een bezoek bracht aan onze gerestaureerde Oosterkerk. De gedachte van de doelmatige en uniforme bankenbeklee-. ding was hem altijd erg sympathiek geweest en toon hij het in onze Oosterkerk gezien had, vond hij het zoo keurig, dat hij me 's Maandags een postwissel zond met eeS. gift voor de bankenbekleeding. Toen Imoclit ik het niet zeggen, nu hij heengegaan is, vermeld ik deze daad met een gevoel van groote piëteit voor den man, die altijd nog zoo sterk met de Haagsche gemeente meeleefde.

Van prof. Grosheide is deze opmerking uit Noord-Holl. Kerkblad:

Als we De Moor den man der kerkelijke vergaderingen noemden, dan is dat, omdat we daar het meest de rijke gaven hebben bewonderd, die de Heere hem had geschonken, en waarmee hij gewoekerd heeft tot in zijn laatste oogenblikken. Maar het wil niet zeggen, dat hij het andere ambtelijke werk verzuimde-Geen huisbezoek, dat gebracht moest worden, of hij had er gelegenheid toe. Stipt in de catechisaties. Hij leefde in ons kerkelijk leven met heel zijn hart-

En daarom is het schoon, dat De Moor op een Generale Synode is gestorven.

De heer C-Buitendijk schrijft in het Maandblad van de Geref. Vereen, voor Drankbestrijding in verband met de ongesteldheid van dr de Moor, die hem reeds in Augustus overviel:

Met ontsteltenis zag ik toen den wankelen staat zijner gezondheid-ZeK toonde hij zich zeer optimist. Zijn besliste opdracht was: „zeg toch vooral aan de pers, dat ze geen melding van mijne afwezigheid maken", „'tis gekomen door de hitte en door overspanning", deelde hij mede-„iVlaar mijn persarbeid voor De Heraut gaat door middel van de schrijfmachine, die mijn dochter bedient, geregeld door-Had ik die in Nijmegen ook maar gehad, dan had men het niet zoo bemerkt!" Zoo sprak onze vriend en broeder, die altijd werkte; die niet meer buiten werken kon; die het Gereformeerde leven tot in de fijnste puntjes wilde medeleven, tot aan het uur dat • God hem riep.

En over zijn arbeid voor genoemde vereeniging zegt dezelfde auteur:

Veel heeft hij gesproken over „de H. Schrift en de geheelonthouding". Zijn eenig richtsnoer zocht hij in algemeene beginselen van Gods Woord, ook bij de verdediging van het strijdmiddel, dat door de drankbestrijders over de geheele wereld wordt aangeprezen. Op het tweede Christelijk Congres te Arnhen? in 1913 was Dr De Moor inleider met het onderwerp: Alcoholisme en leniging van armoede". En op het derde congres te Utrecht in 1921 trad hij bij de Wijdingssamenkomst in de Domkerk voor de saamgestroomde schare op, en handelde hij over het Schriftwoord: een iegelijk, die om prijs strijdt, onthoudli zich in alles-Dezen dan doen wel dit opdat zij een verderfeUjfce kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke, (1 Cor-2:25)"-Die onverderfelijke kroon is dan nu, naar wij mogen verwachten, door zijn geloof, zijne eeuwige, onverwoestbare erfenis!

Verder verscheen van zijn hand een vertaling van , , De dronkenschap", Voetius tractaat „de Ebrietate" én het zeer bekende werkje „Romeinen XIV", waarin de naastenliefde als hel leidend beginsel, in navolging, van Paulus, bij het gebruik onzer Christelijke vrijheid, wordt aangeprezen-

Uit de Geldersche kerkbode citeeren we ds Kunst (over den synodalen arbeid):

Zoo was de voorzitter der Commissie aangewezen.

Het sprak vanzelf dat Dr de Moor voorzitter zou zijn-

Hij was een geboren Praeses.

De Commissieleden kwamen nog even bijeen om den arbeid te regelen-Dat was door zijn vaste leiding in een oogenblik gebeurd-

Een der broeders noemde hem nog schertsend „den hoofdman over honderd" die aUes zoo uitnemend regelde. , < \.

Toen werden de stukken "Lijeenvergaderd die de Commissie zou moeten behandelen-Het waren er dertig-

Den volgenden morgen om negen uur zou de ver' gadering der Commissie beginnen-

Ik vroeg Dr de Moor: Wanneer moeten nu die stukken worden ingezien? waarop het antwoord luidde: (het was toen reeds half twaalf) ja, dat zal dan vannacht moeten gebeuren.

Dr de Moor is toen heel vroeg opgestaan en heeït de, stukken doorgezien-

Om negen uur was hij-present. We begonnen vrijwel op tijd-De vergadering 'had een rustig en kalm verloop. We merkten niets bijzonders - aan onzen voorzitter. Alleen trof mij een moment een bizondere schittering der oogen.

Om kwart voor vier gingen we uiteen. Het rapport zou voor de avondvergadering worden geconcipieerd. Om half acht zouden we weer bijeenkomen.

En toen is het gebeurd. Een zenuwberoerte greep Dr de Moor aan en tegen het middernachtelijk uur ging hij de eeuwige ruste in.

Wij besluiten (zonder daarmee andere uitingen als minder beteefcenend te willen kenschetsen) met wat ds RuUmarm opmerkte in zijn gedachteniswoord ter vergadering van den Utreclitschen kerkeraad:

En ook bij verschil van gevoelen wist de Moor steeds een benijdenswaardige correctheid in acht Ie nemen tegenover dissentieerende broeders, waardoor het mogelijk was, dat toch de broederlijke liefde kon blijven.

Aan de hem eigen voortvarendheid paarde hij vooity een wijze bedachtzaamheid, die vooral op vergaderingen uitkwam.

De Moor hield van vergaderingen. Nog vóórdat hij hier zijn intrede gedaan had, nauwelijks bevestigd, bezocht hij reeds de kerkeraadsvergadering. Want, zoo zeide hij, tot kerkelijke vergaderingen voel ik mij bizonder aangetrokken. Even later:

't Is ons echter een heerlijke nagedachtenis, dat zijn laatste wensch aan ons geweest is, dat verzoek om voorbede, geUjk ook zijn zwanenzang te Assen geëindigd is in een roerend smeekgebed, dat als een d e pro fund is uit de diepte der schuldbelijdenis opklom tot den troon der genade.'

En eindelijk dit aangrijpende:

En nu is hij bij God. Nu is hij gekomen tot de algemeene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen die in de hemelen opgeschreven zijn: een vergadering en een gemeente, waar geen discussies meer gevoerd worden, en waar geen moeilijkheden meer zijn op te lossen, maar waar de gezaligden in heiUgen wedijver met elkander den Heere dienen, en in volmaakte harmonie zijn lof verkondigen.

Van dr de Moor zullen wij moeten scheiden. Maar ook onzerzijds blijve aan dezen man, wiens groote hulpvaardigheid ook mij herhaaldelijk gebleken is, de gedachte levendig. Voorbeelden als zijn leven ons gaf. Wijven levend en krachtig. Er zullen er meer zijn, in wie de herinnering aan zijn persoon, juist in deze dagen heeft getoond de kracht te hebben van een purificatie. Dr De Moor was een van de fijnste geesten^, die onze kerken bezeten hebben. Hij heeft ook getoond, "vvat iemand vermag tot ontwikkeling van het leven ïler kerk, als lii], in woord en werk toont, haar wezen get-; trouw te blijven, en haar leven in liefde mee te leven. Reeds eerder wees ik op zijn muzikale kroniek, waarin een waardeering van de cultuur aan het woord kwam, die voor enkele tientallen jaren geen gehoor zou hebben kunnen vinden, die ook van andere zijde zou zijn aangevochten, maar die van hem niet alleen verdragen, maar ook geleerd werd, omdat hij een man was uit één stuk: met dit laatste bedoel ik geen lofzeggiag op zijn „kordaatheid" (hoezeer die ook gepast zou zijn) maar een erkenning van het feit. dat hij de eenheid van deij christenmensch had gevonden, ook in de samenvoeging Wn natuur en genade.

Over S teke t ee.

De naam van den voormaligen docent Steketee uit de jaren, toen Kampen nog in de oude toestanden leefde, IS nog onlangs hier ter sprake gebracht. Ds Gunst, die niet alleen als historicus (onlangs benoemd tot lid •< 'an het Historisch Genootschap) maar ook als leerling, door zijn figuur geboeid wordt, schrijft over hem in de Rijnl. kerkbode. Na herinnering aan de woorden van prof. Bavinck:

als ik de vacanties in Kampen doorbracht, bestond er voor mij at geen grooter genot, dan om een avond in Steketee's gezelscliap door te .brengen en te genieten van zijn rijken gees't. Steketee heeft heü eerst bij mij den zin voor philosophic gewekt.

zegt ds Gunst:

Het afscheid, dat hij nam van de studenten, die alle waren samengekomen 'in de aula der school onf hem een laatsten groet te brengen, was treffend. Wij die op dat oogenbEk zijn leerlingen niet meer waren, •en het heiligdom der Theologie binnen waren ge­ treden, hadden ons ook allen opgemaakt om hem nog eenmaal te zien en te hooren. Ik zie hem nog staan aan den ingang der zaal en eindelijk al wuivend achterwaarts treden en zich terug trekken.

Studenten weenen niet zoo licht, maar toen waren er. die hunne tranen niet konden weerhouden. Tien jaren had docent Steketee in de Uterarische afdeeling der, Theologische School gedoceerd.

In het uur van afscheid verloochende zich de fijne geest niet. De humoristische trek Kwam ook nu nog boven.

Nog hoor ik hem 'in zijn toespraaic tot ons zeggen: „Wij hebben nu tien jaren met elkander Troje belegerd".

De geschiedenis geeft haar lessen zoo, dat de excerpten eerst later kunnen worden geschreven. Maar ze komen toch in veel gevallen.

B ij b e 1 s c h e c li r O' n o 1 o g i e^

Aan een artikel van prof. v. Gelderen uit de nieuwe, bij den heer Kok verschenen Chr Encyclopaedie, herinnert dr C. Bouma in „Kerkb. v. Ov. en Dr." Omdat de kwestie door de publicaties van prof-Buytendijk onlangs weer naar voren gebracht werd, is het goed, het artikel, welks copie al geschreven was vóórdat prof. Buytendijk schreef, even ook hier aan te halen:

„In den tijd vóór Abraham is de chronologische onzekerheid nog veel grooter. Volgens de traditioneele opvatting van Gen. 11:10—32 zijn er tusschen den zondvloed en de roeping van Abraham minder dan 400 jaren verloopen. Maar de Grieksche tekst geeft hier veel hoogere getallen dan onze Hebroeuwsche. En de oudste historische opschriften, die wij uit Babel bezitten, stammen van Vorsten, die op zijn allerminst 800 jaren vóór Hammurapi hebben geregeerd. Het is wel zeker, dat de spraaJcverwarring (zie Gen. ll: l—9) vroeger moet worden gesteld dan 3000 V. C. En de zondvloed natuurlijk nog vroeger. Ik veronderstel en heb dit reeds meermalen in geschrift uitgesproken, dat in de geslachtslijst van Gen. 11:10—32 vele geslachten zijn overgeslagen, op sooi-tgelijke wijze als Matth. 1:8 drie Koningen van Juda overslaat.

„De traditioneele berekening, volgens welke de zondvloed omstreeks 2360 v. C. heeft plaats gehad, is in elk geval onhoudbaar. En gelijk vanzelf spreekt, kunnen we nu ook niet meer uit Gen. 5 afleiden, dat de schepping van Adam omstreeks 4000 v. C. i.s te stellen. Het bekende kinderversje „Veertig eeuwen van te voren was het Vrouwenzaad beloofd", hoe goed ook bedoeld, komt niet overeen met de historische kennis, welke God ons heeft geschonken door middel van de opgravingen.

„En dat is toch ook heelemaal niet erg. Of er nu tusschen Adam en Christus 40 eeuwen zijn verloopen, of 60, of 80 — daar blijft Adam dezelfde om, en daar blijft Christus dezelfde om. De eerste mensch is uit de aarde aardsch. De tweede mensch is (de Heere) uit den hemel. En de Christen mag blijven jubelen: „Gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben, alzoo zullen wij ook het beeld des hemelschen dragen."

Dr Bouma knoopt hieraan de volgende opmerking vast:

Intusschen vermoed ik, dat die „veertig eeuwen van tevoren" nog wel eenigen tijd zullen blijven hangen in het hoofd van vele Christenen. Voor mij ligt een klein boekje over de Bijbelsche Geschiedenis, gezonden ter recensie-Daarin komen natuurlijk ook jaartallen voor over de Bijbelsche geschiedenis. Twee daarvan deel ik mee:

4000 V. Chr. De Schepping.

1. Jezus' geboorte.

Bij het eerste jaartal ontbreekt er nog maar aan, dat de schrijver nog wat vollediger heeft gedateerd:1 Januari 4000.

En voor wat het tweede jaartal betreft, is het den schrijver zeker niet bekend, dat de becijfering voor het jaartal der geboorte van den Heiland vroeger onjuist is geschied. Dionysius Exiguus berekende het in 582 op het jaar 754 van de stichting van Rome. Sindsdien werd dat jaar aangenomen als het jaar 1 der Christelijke jaartelling, waarvan we nu in 1926 zijn. Latere onderzoeking heeft echter geleerd, dat Dionysius zich moet hebben vergist. De Heiland is geboren reeds vier of misschien vijf jaren vroeger, dan hij berekend had. Dus niet in het jaar 1, maar, hoe vreemd het ook klinke, niet later dan het jaar 4 vóór Chr.

Hoe men dan er toe gekomen is, de periode van de schepping tot de geboorte onzes Heeren op precies 4000 jaar te stellen? Zooals ik onlangs schreef: op het voetspoor der Joodsche Rabbijnen, die den wereldtijd op 6000 jaar stelden, evenals de zes werkdagen der scheppingsweek, waarna de eeuwige Sabbat volgen 'zal. En die 6000 jaar worden in 3 X 2000 verdeeld. In navolging daarvan meenden sommige Christenen, dat van de schepping tot Christus 4000 jaar was, en van Christus' geboorte tot zijn wederkomst 2000 jaar zou zijn.

•Welk boekje dr B. bedoelt, weet ik niet. Maar in elk geval heeft de opmerking in haar algemeene strekking haar nut. ,

De jonge dominee in de oogen der proletarische vrouw.

Ds G. J. Pontier herinnert in „Geref. Kerkb. v. Noord-Brabant en Limburg" aan een uitspraak, voorkomende in „De Proletarische Vrouw" van 24 Dec. '25, welke het volgende bevat: v m

De openbare school had de liefde van de ouders, want daar is hun kind veilig, n.l. voor verkeerden godsdienstigen invloed; daar zit de Katholiek naast den Protestant, de Jood naast den Gereformeerde. Maar het wordt nu anders. Er komt b.v. een nieuwe predikant. Deze valt zeer in den smaak van de gemeenteleden en wil zich nog meer geliefd maken. Zoo vat hij het plan op: wij stichten onze eigen school. Aanvankelijk heeft men weinig of geen voorstanders, maar hoe gaat het? Dominé is zoo'n aardige beste man en broeder die en die komt op bezoek z b w w c b c w D bij Moeder de vrouw (de vrouwen zijn nu eenmaal nog licht te overtuigen) en men geeft z'n kind en verliest totaal het groote belang uit het oog. "Want.... en nu komt nog het mooiste: als groote menschen trachten wij er in dezen tijd toe te komen geloofskwesties te overbruggen, eenheid te brengen en het woord van Christus in toepassing te brengen: Heb uw naasten lief als uzelven, en onze kinderen zouden wij geven om te verdeelen in allerlei scholen en schooltjes, waarin bun niet het groote beginsel geleerd wordt der eenheid, maar dat der hopelooze verdeeldheid.

„Men moet maar durven" zegt ds Pontier. Inderdaad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's