Het parlementaire stelsel.
I.
Het parlementaire stelsel mag zich in ons land, al evenmin als elders, in bij zonderen bloei verheugen.
Zeer zeker hebben zij gelijk, die van een ernstige
ziekte spreken, misschien zelfs zij, die meenen, dat de kwaal ongeneeslijk is.
Niet enkel, in de twee ot drie laatste jaren maar in de laatste twintig jaren was het niets anders dan gesakkel en getob.
In 1905 kregen we het zwakke rainisterie „de Meester", dat geen meerderheid in de Kamer had en dus onmogelijk een krachtige regeering kon voeren.
In 1913 bleek een talrijke fractie in de TWeede Kamer wel hereid om met anderen in bond, af te breken, maar minder bereid om aan den opbouw deel te nemen en de regeeringsverantwoordelijkheid te aanvaarden.
Het gevolg hiervan was een extra-parlementair kabinet, dat op het kompas van den volkswil zeilde', doch met da volksvertegenwoordiging in zeer bescheiden mate rekening hield.
De laatste twee mislukkingen liggen eveneens nog helder in het geheugen.
Zoowel inzake de vlootwet als bij het gezantschap was er een meerderheid te vinden voor het negatieve, terwijl van te voren vaststond, dat men in het positieve elkaar niet zou kunnen vinden.
In beide gevallen werd de werking van het parlementaire stelsel dan ook moedwillig stopgezet. Men schoof alle politieke verantwoordelijkheid van zich af, om 'iets te verhinderen, zonder te kunnen bouwen.
Zóó heeft men handelings-bevoegdheid en verantwoordelijkheid gescheiden en overal waar deze scheiding komt wordt het leven ontwriciht.
De gevolgen dier ontwrichting treden dan ook duidelijk aan den dag.
Het begrootingsdebat, dat onder Dr Kuyper's leiding in zekere mate zelfs spanning in het land bracht heeft thans in de vergaderzaal der Kamer zelfs geen belangstelling kunnen wekken.
De besprekingen slepen zich voort als de 'dagen in December-mat en grauw en mistig; de groote dagbladen geven ellenlange verslagen zonder samenhang of lijn en de journalisten, die een overzicht mo%ten schrijven, pijnigen zich tevergeefs, om het leesbaar te maken.
Van beginselen wordt nauwelijks gerept en angstvallig wacht men zich VOOT het spreken over de politieke toekomst. Geen wonder trouwens, want men behoeft niet ver in het verleden terug te gaan om een verloochende verantwoordelijkheid te vinden en zonder aanvaarding dier verantwoordelijkheid is de toekomst zonder perspectief.
Ondertusschen voltrekt zich, geleidelijk, maar zeker, een wijziging in de politieke machtsverhoudingen. '
Sinds 1868 is, in de verhouding tusschen Kroon en Staten-Generaal, het overwicht practisch geweest bij de Kamers.
Wel heeft dit, vooral tijdens de aftakeling der liberale paxtij, geleid tot zwakke, ja', machtelooze ministeries, doch steeds heeft het ministerie nauwlettend geluisterd naar wat in de Kamers gezegd. werd.
Toen is, vooral in het begin van deze eeuw, de taak van den wetgever uitgebreid. Telkens maakte het gecompliceerde stelsel der maatschappij nieuwe regelingen noodig, regelingen, die moeilijk in den stroeven vorm der wet gegeven konden worden en daarom aan de Kroon werden overgelaten.
Steeds meer geeft in de laatste jaren de wet het hoofdbeginsel aan, dat dan door de administratie nader in Koninklijke Besluiten werd uitgewerkt.
Zelfs werd in enkele gevallen aan lagere ambtenaren het geven van nadere regelen toevertrouwd.
Zoo werden door de wijzigingen in de techniek der wetgeving de Kamers meer teruggedrongen naar hun natuurlijke taak: de controle op de hoofdbeginselen van het regeerbeleid.
Nu blijkt juist in dit stadium, dat de Kamer zelf geen hoofdbeginselen van regeerbeleid heeft.'
Nu zien we het jammerlijk verschijnsel, dat er geen eensgezinde meerderheid, YOOT welk beginsel dan ook, is te vinden.
Integendeel, nu komt men met moties, ongetwijfeld geïnspireerd door blijde jeugdherinneringen aan menig schoon Sint Nicolaas-feest, maar daarom niet minder onuitvoerbaar en nutteloos.
En onder de zegeningen der evenredige vertegenwoordiging met het hoog geprezen algemeen mannen-en vrouwenkiesrecht, dat het Volk den invloed zou geven, dien het toekomt, hebben we een Regeering, die deze moties rustig „deponeert" zooals hét heet en ze behandelt zooals zoo menig verlanglijstje behandeld wordt.
Dit is de ironie der historie en ook ironie schuilt er in het feit, dat niemand hier een goede remedie weet. Met een juiste teek'ening van het proces zijn we niet gereed.
E. VISSER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1926
De Reformatie | 8 Pagina's