In Hem.
Een iegelijk, die in Hem blijft, die zondigt niet; een iegelijk, die zondigt, die heeft . . , H.em niet gezien, , en heeft Hem> 'niet gekend. - .•; '& & ^. 1 Johannes 3:6,
Het mag' een ocgenblik onze veirwondering wekken, dat Johannes aldus spreekt. Heeft hij niet kort tevoren betuigd: „Indien wij zeggen, dat wij geeri zonde hebben, zoo verleiden wij onszelven, en, , de w.aarheid is in ons niet"? En thans zegthij: „Een iegelijk, die in Hem blijft, die zondigt niét".
D'e oplossing van deze schijnbare tegenstrijdigheid ligt in de uitdrukking: „In Hem". „Een iegelijk, die in Hem blijft"
De .ajjO'Stel beschouwt hier den geloovige gelijk hij is in het leven der wedergeboiorte, • in zijne inlijving in Christus zijn Hcofd. Hij heeft hem dus niet op het oog in zijne aaaiklevende zwakheid' en dagelijksche tekortkomingen; maar hij-teekent hem in het nieuwe levensbeginsel, dat' de Heilige Geest in het binnenste van zijn persoonlijkbeid aanbraclit. „In Hem", met die woorden wordt Gods kind aangeduid in zijne verborgen aansluiting aan Christus, en in het nieuwe' leVen der herschepping dat vanuit dien Christus in hem kwam en in hem werkt.
Welnu, als zoodanig aangemerkt zondigt de geloovige niet; ja — gelijk Johannes zich straits nog sterker zal uitdrufeken — „hij kan niet zondigen".
In het vorige vers heeft de apostel van Christus gezegd: „geene zonde is in Hem". Christus is absoluut zondeloos. Heilig, onnoozel, onbesmet. Daaruit nu volgt, dat wie in dien Christus is, — „in Hem", — ook Zijne zondeloosheid, Zijne reinheid en heihgheid deelachtig is. Dit moet niet opgevat in den zin van rechtvaardigmaking, doordat God de gerechtigheid van Christus den zijnen toerekent; maar dit moet verstaan als een inbrengen van de heiligheid van Christus in Zijne leden. Het kven van Christus werkt en clriift in degenen, die aansluiting aan Hem hebben, „in Hem" zijn; en dat leven" van Christus kan niet zomdigen, dat is absoluut heilig. Het is tenslotte de Christus zélf die in de Zijnen leeft; en die Christus in hen is hiiilig, onnoozel, onbesmet; die zondigt niet. Er is dus in de geloovigen een beginsel, d: a.t geheel heilig is, een levensdrang, die niet zondigt. Gods kind kan wel zondigen; maar het nieuwe leven in Gods kind kan niet zondigen. Er is in het hart van den Christen een levenskiem gekomen, die geheel rein en zondelaos is, en die nooit meer zondig kan worden. In die levenskiem heeft de heiligheid van Christus reeds de oiverwinning behaald. En het eigenaardige is, dat die levenskiem nu het eigenlijk leven van den Christen uitmaalkt. Dat is nu de nieuwe mensch. Dit levensbeginsel — dat is nu het ware, eigenlijk leven van den Christen. Daarom kan de Christen in dit leveiisbeginsel warden aangemerkt. Men kan hem daarin beschouwen. Dan heeft men hem in zijne ideale gestalte. Wél nog in beginsel, maar toch in zijn eigenlijk leven.
En zóó beschouwt hem hier de apos-tel. Dat is het wat hij bedoelt met: „Een iegelijk, die in Hem blijft"...'? ®^!;
Welnu, dan kan hij ook' zeggen, dat z.ulk een mensch niet zondigt. „Een iegelijk, die in Hem blijft, die zondigt niet."
In Hem.
Op dit punt beproeve ieder zichzelven ernstig.
Niet door zich af te vragen of hij' nooit meer .zohdg .doet.
Want dan zal elk het hoofd in schaamte moeten buigen.
Dan blijft het woord van Johannes: „Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zoo verleiden wij ons zelven". Maar in dézen zin hebben wij ons te onderzoeken, of het doen van zonde ons leven is, of wij haar doen uit ons levensbeginsel, uit de levenskeuze van ons hart.
Immers, de nieuwe heilige' levenskiem in het binnenste van den Christen zal medebrengen, dat hij de zo'ude niet meer doet uit lust, dat hij d'ei zonde niet meer li'efhee'ft, dat het zoaidigen zijn leven niet meer is. De Christen is gaan leven vanuit een andere richting. Van binnen is de wissel van het spoor zijns levens verzet, tengevolge waarvan zijn levenstrein een andere richting uitgaa.t; en nu kan die trein O'p het nieuwe spioor nog wel herhaaldelijk derailleeren, maar hij staat tóch op het nieuwe spo'or, hij wendt zicli van de oude richting, van de zonde af.
Daarom zegt de ap'ostel: „een iegelijk, die zondigt, die heeft Hem niet gezien, en heeft Hem niet gekend". Hij, die in de zonde leeft als in zijn element, die uit de keuze en lust van zijn hart, rustig en onbelemmerd, de zonde kan dienen, die altijd weer van binnen-uit niet graagte tot haar terugkeert , — „die heeft Christus nie't gezien, en heeft Hem niet gekend"; hij heeft, ook' al be'weegt hij zich in de kringen van Gods volk, nooit ware gemeenschap met Christus gehad; hij is het leven, de vernieuwing en herscliepiping uit het Hoofd der nieuwe menschheid niet deelachtig.
Bange taal. Want buiten Christus te blijven in dit leven beteekent buiten Hem te blijven in eeuwigheid; het beteekent een eeuwig omkomen.
„Zoekt dan den Heere terwijl Hij te vinden is; roept He-m aan terwijl hij nabij' is."
De Christen moet altijd weer terug opi de keuze van zijn hart; op het nieuwet leven, dat van binnen in hem werkt, het beginsel der berschepiping. Hij moet terug op het „in Hem". „Wie heeft lust! 'den Heer te vreezen? "
En dat beginsel des nieuwen .leveais zal bewerken, dat hij de zonde gaat haten en vlieden en. dat hij lust heeft jn alle ge'reohtigheid. Diat beginsel zal hem de overtuiging geven, dat hij innerlijk van de zonde vreemd is. Er is iets heiligs in hem; iets, dat niet zondigt; iefs d'at protesteert tegen de zonde en dat — ZO'DI de Christen zich tot zonde begeeft of begeven heeft — hem inwendig verontrust en aanklaagt; dat hem verslagen en bedroefd doet zijn, en hem tof de erkentenis brengt, van eene moedwillige verwijdering van Christas.
Daaro'm heeft Gods kind ZO'O noodig te letten op; wat Jc'haimes zegt: „Een iegelijk die in He-m blijft" M'et dat „blijven" wijst de apo'Stel opi eene werkzaamheid der ziel' naar Christus toe, een behoeftig zich bij Hem aanslliiten, een doorgaand zoeken om „in Hem" te zijn, gelijk' de rank, om vrucht voort te brengen, noo'ddruftig inkleeft in den wijnstok.
Beseffe ons hart dan vooTtdurend', ^dat alleen bet „in Hem" de kracht van het nieuwe laven is; en blijve het, in den strijd tegen de zonde, zich altijd weer tofr den Christus wenden met de belijdenis: „D'oor U, door U alleen!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1927
De Reformatie | 8 Pagina's