EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.
Prof. Haitiema heeft, aaugevalle-i van verschillenden kant (prof. Hoekstra, dr Kraan en mij) op zijn „theorie van de paradox" (dat n.l. in het geloo!' de grondwet van ons redelijk denken doorbroken M? ordt) zich daartegen verweerd. 'I'en onrechte meent hij, dat speciaal het „Asser" nieuw-calvinisme zich in dien aanval op zijn paradoxen-leer zich laat herkennen. Én als hij spreekt van „nieuw-calvinisme", in zijn bestrijders, en zelf tegenover hen zich op Calvijn schijnt te beroepen, dan wordt onzerzijds daartegenover gesteld, dat h ij in dezen Calvijn niet met recht aanhaalt ea dat op dit punt zijn .verweer niet juist is.Die onjuistheid blijkt b.v. in zijn verwerpiilg van de gedachte, dat het vleeschgeworden \Toord een „katheder" — leer-stoel — zou hebben bezet; een uitdrukking, die evenwel niet zoo spoedig moest terzijde geworpen wor-' den, omdat ze niet alleen uit de Schrift afkomstig is, maar ook de , .spanning", waarvan prof. H. zoo gaarne spreekt, levendig houdt, . ., , . ...en, .: --: : : : . yerai; got .gn; __, .wejk; 6lijk maakf-^j^. ; _, .^^ .
III.
.\ls iemand nog meen en mocht, dat de kwësfie van de „katheder van Jezus" in dit geding niets te beteeken en heaft, dan wil ik in dit derde artikel erop wijzen, dat we toch inderdaad hier het conflict in zijn wortel raken.
l''.n tevens wil ik trachten te bewijzen, dat prof. Hïiitjema, die zich wil legitimeeren als calvinist, met een citaal uit Calvijn, en dienoverc^enkomstig zijn opponenten wil leekenen mei hot suggestieve woord: neo-calvinisten, op dit punt Calvijn geheel en al verloochent.
Om dit laatste te bewi^izen, kom ik nog even terug op het slot van prof. Haitjema's artikel. Niet zonder verheffing van stem verklaart de hoog-, leeraar, dat hij', liever dan mijtn argumentatie inzalce zijn Schrift-gebruik te aanvaarden, „naar Calvijn grijpt".
Prof. Haitjema heeft duS naar Calvijn gegrepen. Hij heeft het citaat niet van een atider, b.v. van Peter Brunner, maar heeft Calvijn zelf opgeslagen.
Goed.
%^, ; F.n prof. Haitjema heeft bij Calvijn — uitlegging op Galaten 2:20 — dit gelezen:
„Het is een paradox, Iraivcringwekkend voor de i'ede, dat ge, waar ge toch oogenschijnlijk leeft /ooals alle menschen, toch ontkent, dat het uw eigen loven is...."
Het is jammer, dat niet alleen prof. Haitjema de foutieve vertaling van het latijn van Calvijta. hoeft gegeven, waarop-"ik reeds in het voor])ijgaan wees, maar dat hij ook nog opi een andere manier het latijn van Calvijins tekst onzuiver weergeeft i).
^laar nog meer valt te betreuren, dat de hoogleeraar het misverstand, dat bij Peter Brunner met betrekking tot dezen zin van Calvijn blijkt te bestaan, ook bij zichzelf aanwezig toont, hetzij dan „voor het eerst" (als hij Calvijïi zelf ter hand nani) , , of bij vernieuwing" (als hij' Brunner op zijn woord geloofd heeft).
Immers, Peter Brunner en Haitjema doen beide Imn best, om te bewijzen, dat Calvijln hier een paradox STELT, terwijl de nuchtere waarheid is, dat hij er juist een WEGREDENEERT.
Ik moet de lezers, die geen vreemde talen ken nen, ditmaal vergeving vragen, dat ik in een noot wat citaten geef. Zij kunnen die noten laten r.isten, en voor anderen hebben ze haar nut.
Want — om ter zake te komen; als men goed leest, wat Calvijn zegt — zie2) hieronder het citaat - -dan blijkt, dat Calvijn NIET' zegt: ik zie een paradox; maar hij redeneert zóó:
1. Pauhis' woorden (in Gal. 2:20) moeten zóó en zóó verstaan worden.
2. Men zou daartegen kannen inbrengyti: niSar dat is toch aiel juist, dat strijdt toch met de rede, dat is een stelling, die voor nuchtere retdeneering terugschrikken moet, die daar niet tegen bestand is.
3. Evenwel, op die tegenwerping, dat de red© het niet rijmen kan, antwoordt Paulus, dat het geloof de eenheid ziet; gij leeft als christen wel een_ gewoon lichamelijk leven (, ; in het vleeseh"), maar uw eigenlijke bestaan ligt in het niet zintuigelijk-waarneembare. Het geloof ziet geen paradox (geen innerlijke teg nsttijdigheid) daar waar de opponent van Paulus éen paradox stelt.
Gaat het nu aan, dat men zich op Calvijn beroept, om hem de paradox in de schoenen te schuiven, die hij juist wegwerkt? Als men naast den latijnschen zin uit C.dvijns k'ommentaar opu Galaten nu eens den tekst van zijn frausche preek over denzelfden tekst gelegd had, zou te eerder gebleken zijn, dat niet Calvijh, maar een denkbeeldige bezwaarde tegen Paulus' uitspraak het verwijt, (de tegenwerping) van paradoxaliteit paradox had gericht. Zoiodra ('alvijn die paradox kan wegi'edeneeren, heeft hij Paulus' woord en zijh exegese daarvan gehandhaafd. Een exegese, die op paradoxen - rust, begeert hij juist niet. ^).
Jn Galaten 2:20 zegt Calvijn dus niet (op de manier van Haitjema): at de waarheid, die het geloof .grijpt, s t r ij d t tegen logische d e n k-wetten, maar dat z'e ontgaat aan de waarneming (sensus, niet ratio). Dat is toch wel neel wat anders.
Intusschen, dit is het eenige niet.
Wie Calvijn leest, ziet hem telkens „zich beijveren om alle paradoxen weg te werken uit den inhoud der Schrift". Dit verwijt prof. Haitjema mij; maar Calvijn valt, a 1 s het een oordeel is, onder hetzelfde Oiordeel.
Lel. eens op 'dit contrast: arth—Haitjema zeggen: en moet de paradox niet wegwerken, want men grijpt pas de geloofswaarheid, als men ziet, dat God ze ons oplegt, dat alleen in de paradox (rede-doorbraak) de waarheid ligt. Maar nu Calzijn? Als hij' in zijn kommentaar op Romeinen 6:1 toegekomen is aan de woorden: Wat zullen wij dan zeggen? ", dan merkt hij' opi, dat het geen wonder is, dat het vleeseh (de bedorven rede van den zondigen, „natuurlijken" menseh) op' klip-pen stoot, omdat 'de inhoud der prediking aan die (onwedergeboren) rede alleriDaradoxaalst voorkomt. Maar het geloof, dat zich een christelijke „leer" opbouwt, „grijpt naar de hoogere eenheid" — die prof. Haitjema zoo volstrekt verbiedt te zoeken, - -want: het wil geen absurditeiten in z ij n leer. Terwijl prof. • Haitjema — alweer verwarrend den „geestelijken" en den V, nafuurlijken" menseh —-zijn repliek inleidt met ëen motto uit Calvijn (dat er voor de menschelijke rede niets „absurder" is, dan te hooren, dat God sterflijk menseh wordt, enz.), daar zegt Calvijn: ge moei wel verstaan, dat de niet-christelijk'e rede het absurd vindt, maar de christelij& e leer die absurditeit weet te doen versmelt(? n *).
Is liet afgaan op dit motto, en op den klank van het absurde, niet al te veel een klankentheologie geworden? ^).
En is het niet te gemakkelijllc, op^ onjuiste vertalingen een theorie te bouwen ? ").
En is het niet een verwarring van begi'ippen, als de uitspraak van Calvijki, dat het geloof grijpt naar wat , .men NIET ZIEN kan, wordt uitgelegd in dezen .zin, - dat het geloof „ziet" een waaxlie'd — EN een tegenwaarheid, A, maar OOK B? ').
Het paradoxale (verbreking der logische denkwetten), - - 'Calvij'n moet 'èr niets van hebben. Zoodra hij ziet, dat SCHIJNBAAR twee gedachten elkaar uitsluiten, zegt hij: ergeet toch niet, dat er toch een eenheid is. Om een voorbeeld te noemen: n Galaten 2:19 zegt Paulus eerst: ik ben door de wet der wet gestorven".; Paulus is gesto^rven dus. Hij' laat erop; volgen.: opdat ik God© leven zou". Er is dus leven in gestorvpn zijta. Dat klinkt paradoxaal, maar Calvijn merkt öpi: at lijkt maar "jrö'D'*'Immers: dat-s-terven IS eigenlijk geen wezenlijk sterven, maar het werkt een beter leven. Dus niet: ood is leven (A is B), maar: eëindigen van een doodstaat is overgang tot leven; leven is leven; A is A»). God, zegt Calvijh, God redt ons uit een schipbreuk'; en brengt ons zoo tot het leven. Dat is niet paradoxaal. Want in den zin van Haitjema is paradoxaal: od Iaat ons verdrinken en dat is nu ons redden uit het water. Met paradoxale k 1 a n k e n vergenoegen we ons niet. We houden prof. H. aan zijn eigen definitie: at 'God verbreekt de wetten van het loigisch denken. Daaraan moet men niet willen ontsnappen in zijn verdediging.
En nu behoeft prof. Haitjema niet aan zijn bestrijders te verwijten, dat de z.g. calvinistische koningsmensch — te veel eer! — redeneert en redeneert; of, dat ze vergeten, dat zij op aarde zondig zijn, of 'de „rede eeren".
Zij weten het ook wel, dat de rede door de zonde verdorven is; dat de zondige MENSCH de leugen liefheeft, en uit zichzelf niet tot de waarheid komen wil en tegen wat ze noig ervan greep, vijandig staat. (Rom. 1). En als zij het al niet wisten, dan zou Calvij'n het him wel geleerd hebben s). Hij heeft zelfs tegen Pighius met hand en tand verdedigd, dat de rede moest wedergeboren worden'").
ï\laar zij weten nog meer.
Zij weten ook, dat de geloovige met bewustheid die redeneering „des vleesches" overwinnen moet; dat hij' dat kan, in beginsel, niet doordat zijn denken gebroken wordt, maar omdat het verlost is, en door de liefde anders ©n beter en uit de eenheid des geloofs ziet.
Het is weer Calvijn, die het zoo zegt.
Als Calvijn 2 Petrus 1:19 leest en verklaart, dan zegt hij, dat wehswaar aan de ONGELOO-VIGEN de Schrift „duister" is, maar dat de gehoorzaamheid den geloovigen de Schrift als een lichtend licht doel zienii).
Prof. Haitjema naar toe. zal zeggen: daar wil ik juist
Maar het is toch niet daarheen, dat hij' gaat.
Want zijn opvatting is, dat GrOD onze rede kruist, en alle loigische denkwet. Calvijn evenwel zegt, dal G-od onze BEDORVEN rede breekl, en ons tot de ware „logica" in den Logos' terugleidt.
F, n nu wordt niet , , d6" rede doorbroken, maar de valsche rede (de vleeschelijko).
En dat is niet een daad van God, die o^p ons nee; ploft als een paradox; waarbij' we verpletterd worden; maar het is volgens Calvijn, behalve een werk ^•an den Barmhartige, toch ook een daad van den verlosten mensch zelf; een daad, die hij bewust, God en zichzelf kennend, kan verrichten met zijn vrijgemaakte verstand. Hij w O) r d t niet slechts gebroken, maar hij breekt ook zelf. Zijn rede wordt niet .geofferd alleen maar bijl offert (en daarin is hij , , koningsmensch") - -, hij offert zelf zijn liedorven rede-bedenksels. Zoo wordt hij een levende offerande Gods, zegt Calvijn'-). En aldus wordt de geloovige gelijk aan Abraham. \f, ant .Vbraliam was bereid Izaak te offeren. Wiaarom? Omdat hij, zooals Kierkegaard wil, geloofde in het ongerijmde? Neen, omdat zijn geloof wist, dat het op de een of andere manier toch rij'men zou... bij God („hij sprong tegen den zolder aan", wat prof. H. zoo leelijk vindt) is). En toen Abraham, in het geloof, dat Gods beloften niet de grondwet van zijn denken breken, maar dat zijn denken die grondwet nog niet gegrep'en had, [zaak prijsgaf, toen stelde God een dier in de plaats van Izaak, als offer. Gelijk dat dier aan het offeivuur prijsgegeven wordt, zoo moet, zegt Calvij'n, onzie vleeschelijke rede in het vuur; en daarin zullen we ervaren, dat de naar de hoogere eenheid grij'pende rede des geloofs haar loon heeft: Izaak' leeft en de belofte heeft het denken, dat den moed had', het , , vleesch" het vertrouwen opi 'te zeggen, doon ervaren, dat God uit de engte van de schaduw des doods (en der paradox) de ziel in de ruimte zet van de paradox-looze eenheid van Gods raad en daad, van zijn verborgen en geop'enbaarden wil, van middel en doel '*).
Wie ziet hier geen verschil tusschen Calvijn en HaitjemaV
Haitjema zegt: het ligt OOK AAN GOD, dat onze rede gebroken wordt, en dat ze gekruist wordt (onze logische denkwet). Letterlijk schrijft hij:
„Het naradoxalü komt noch uitsluitend aan liet subject toe, noch uitsluitend aan het object. Het ligt in de sfeer tusschen die beide in: GEGENEHKEKD uit bet objecl, geconcipii'orri uit het subject, " '^)
Maar daar zit het anti-calvijinsche juist. Ik, zoo laat Calvijn den zondigen mensch zeggen, ik heb de oorspironkelijk mij geschonken rede verduisterd door mijn zonde; en God van zijn kant geneest nu wat ik heb krank gemaakt. Zegt Earth, dat Jeremia en Hananja, Jakob en Esau, het alloliei mis hebben, dan antwoordt Calvij'n: maar dat is al te absurd, dat .een niet wedergeborene ©n een wedergeborene aldus Oip één lijn mogen gesteld worden; want er is een wezensversohil. (Tusschen Calvijn en Haitjema ligt dan ook 'o.m. het begrip en de consequentie van de wedergeboorte)'"). Neen, zoo protesteert Calvijn, de ongeloovigen worden door Paulus wel tentoongesteld als verijdeld in hun verstand i'), maar het christelijk'leven staat dan ook daarmee in antithese i»).
En wederom, is volgens Barth de leer, zoodra zo „leer" geworden is, aan het oordeel, de krisis, van alle „leer" ondervvo-rpen, Calvijn schrijft in één zijner brieven, dat er een diepgaand, een wezenHjk, verschil is tusschen de wijsbegeerte, èn die leer, welke God tot Zijh eigen verheerlijking, ons geschonken heeft").
En ten derden male: heeft Prof. Haitjema Assensche kwade dampen geroken in een pleit voor de klaarblijkelijkheid der openbaring (wel te onderscheiden, maar niet te scheiden van de door-zichtigheid der Schrift), — Calvijn zegt, dat de Satan haar ontkent2"). Zegt Barth—Haitjema: A is gelijk aan B, Calvijn protesteert ertegen: hij beroept zich op' den , , sensus germanus" ^^).
Zeggen Oarth—Haitjema, dat God als het volstrekt-Andere mogi, gekend worden, en dat Hij pas ervaren wordt in het , , staunen" (verstomd staan), Calvijn, die ook van „verstomd staan" weet te spircken, ziet daarin het wezen der openbaringsdaad niet, maar haar eerst later rijlp'ende vrucht, die dan evenwel aanbidding wordt, en deze wordt weer gewekt doordat God, wel verre van ons dood te slaan door paradoxen, zich aan ons onverstand, en ruwheid en botheid eerst conf o rm ee r de-^).
En nog zijn we niet klaar met de legenslollingon. ^laar als ik er thans mee ophoud dan blijf ik vragen: aan welken kant staat ('alvijn? Prof. Haitjema wil „uit de inspiratie van het paradoxale lev e n"; Calvijn wil door gehoorzaamheid en geloof en geduld het paradoxale overwinnen. Abraham zag niet het ongerij'mde, maar geloofde, d.w.z. hij spnilc zijn rede tegen en ziei: maar toch rijmt het. En alle geloovigen zijn DAAR IN kinderen Abrahams. Hen inspireert, ondanks het paradoxale, waarop zij meen en te stuiten, het geloof aan de eenheid Gods. Die eenheid, die zij gelooveri. in Zijn verstand en besluit en wil en daad. Zij bevinden niet, dat God hun wegen „snijdt", maar dat Hij tot hen afdaalt en met hen meegaat 2-). Zij gelooven niet, dat 'God de paradtjx „genereert", en daaiom weigeren zij daarvan de „Gonoeptie". Ze vechten er tegen. Zi| weigeren de romantiek van een God, die hen neerwerpt door zijn bliksems, want zij werden tot Hem gebracht, doordat Hij Zijn majesteit inhield, en temperde, en haar uitstraling naar hun vatbaarheid regelde. En zoo leidt Hij! ze over tot den hemel, waar zij , , staunen" .zullen en niet vergaan, omdat het wonder het gewone, het onweer het weer, het vuur het klimaat geworden is. Want hun geloof was geen wetenschappelijke worst'ding, (al bracht het die mee), maar leven. En leven groeit op in gewenning; en om een wonder te onderscheiden en te noemen, moet het errst op kracht gekomen zijn.
Tenslotte: al wat hier boven gezegd is, bi'engt op filosofisch gebied ons geen stapi verder. Eerst als men het zóó ziet, begint de moeilijkheid om het zich te realiseeren. IMaar daarover loopt het nu niet. Prol. Haitjema wil als theoloog optreden, en g, ls theoloog Calvij'n voor zich oj)eischen. Daarom is slei-hts de vraag, of t'alvijns theologie uitkomsten geeft, die met prof. llaitjema's denkbeelden congruecren. En dat blykt hot geval niet te zijn.
des Vaders" (zie verleden wesk).
^) Vaii j.paradoxum a ralione abhorrens", ina.akt Brutiaer (Vora Glauben bei Calvin, 1925, S. 159): „ein der Vemuiift zuwiiterlaulendes Paradox", en prof. Haitjema: ., een paradox liuiveringvvekkend voor de rede". Zoo is de uitdrukking eerst oen halven, en toen een beelen slag omgedraaid. — Voorts: van „palara", maalj, t Brunner: „offensichtlich", doch Haitjema: oogenschijnlijk. Met valt moeilijk aan te nemen, dat prof. H. in deze aangelegenheid (een beschuldiging vaai anderen, dat zij van Calvijn afwijken), heeft gedaan wat in zoo'n geval moet gebeuren: Calvijn heel secuur uit eigen bril bekijken.
-) Quod autem nunc vivo in earn e. Nulla est hie fero Sententia, quae nan fuerit lacerata varus expositionibus. Sicuti c a r n e m hie exponunt quidam pro naturae vitiosae pravitate: aulus autem simijlicius accipit pro vita oorporali. Prompta enim alioqui fuisset alio obiectio: n vivis tamen vitam corpoream. L'bi auteai corpus hoc corruptibile fuuctiones suas exeroet, ubi cibo et potu sustinetar: aeo non est 'coelestis Christi vita. Ergo paradoxum est a ratioue abhorrens, quod, quum palam vivas communi hominum more, propriam tibi esse vitam negas. ltESP()NI> Er PAULUS, id in fide consistere: uo innuit ahscouditum esse arcanum ab humane S e n s u. Vita igitur, quam fide obtinemus, non 0 c u 1 i s apparet, sed intus percipitur in conscientia per spiritus efticaciam. Ideoque non jmpedit vita oorporalis quin fide possideamus coelestem vitam. (volgt een verwijzing naar Ef. 1:20, M-2:19, Fibpp. 3:20). Plenus denique est Paulus talibus testimoniis, quibus asserit, ila nos vivere in mundo, ut in coeto tamen etiam viveamus: on modo quia illio öst caput nostrum, sed etiam quod iure unionis vitam habemus cum ipso cnmmunem: t loquitur: ohan. 14, 1. s.
Dat do door mü verdedigde opvatting van Calvijns bedoeling en mijn bezwaar tegen het lichtvaardig de schaar zetten zoomaar midden in een citaat, recht van bestaan heeft, zou prof. Haitjema duidelijk geweest zijn, als hij niet zoo gemakkelijk Pefer Brunner had nageschreven. Men leze maar öens do fransche vertaling van onze passage in: Commentaires de M. lean Calvin sur toutes les Epistres de 1'apostre . sainct Paul, Lion, Sebastien _ Honorati, MDLXIII, bl. 297. Bair staat het zoo:
, , Presque toutes les sentences, qui sont yci, out esté dechirees p: n' la diuersité d'expositions. Comme aucmis prenent yci La chair pour la peruersitó de nostra nature vicieuse. Mais sainct Paul Ie prend plus simplement, pour la vlo corporelle. Car autreraent a 1' encontre de sa reponse, on eust pea aiseement faire une autre obiectioin, 'l'oufesfois tu vis une vie corporelle. Or la oii ce corps corruptible fait ce qui est de soy, la oii il est substanté de viade, nous ne pouuons pas dire que ce soit vue vie celeste de Christ. C'est done vu propos estrange & contraire il Toute'. raison, comme ainsi soit que tu 'vis a la maniere commune des autres (ce que chacun volt) de dire toutesfois que tu n' as point vue vie qui te soit propre. Le sainct Apostre respond que cela gist en la f o y: par lequel mot il entend que c' est vu secret cache au sens hiunain. La vie done, que nous obtenons par foy, n' est point apparente deuant les jeix, mais on la sent dedans la oonsoiense par la vertu & efficace da sainct Esprit: & poartant la vie corporelle n' empesche point que nous possedions la vie celeste par foy. .. . etc."
Hiar blijlct ook betere vertaling van „propriam tibi vitam". Prof. Haitjema, die zoo gema.ckelijk met citaten uit Calvijn omspringt, om neo-calvinisten te maken en , , onder eigen vaandel" de oprechte zangen van Calvijn te zingen, moest niet zoo heel gauw smalen over licht journalistiek veldgeschut. Hoe gemakkelijk schrijft men .toch hedendaagsohe kerkgeschiedenis ? Hoe goedkoop is het werken met den term noo-calvinisten I
3) Hier volgt de tekst van de preek (Sermon sur Gal. 2:20): r cependant on trouveroit estrange qu' un homme fidele se glorifie que lesas Christ vit en luy, et t o u - tosfois il est mortel. Cependant que nous conversons ici bas, nous commes sublets a beaucoup d'infirmitez;
il semble donc'tfüêVfi© propos soit comme uue speculation V a i n e , que lesus Christ vive en nous, MAIS sainct Paul nous ramene a la foy, et dit combieu que nostre vie soit corruptible en apparence, et que nous soyons süiets a toutes afflictions de ce monde, tant y a que la foy nous vivifie: tellement ijue nostre Seigneur lesns Christ ne laisse pas de nous faire participans de sa vie celeste, et de faict, nous la possedons, p u i s q u' il n e faut plus amener en avant la condifion des tideles selon ([u' on en peut iuger par le sens naturel: mais il noais fait monter plus h a u t. Car la vie que nostre Seigneur lesus Christ nous communique est un thresor, (£ui nous est cache, et ijue nous no comprenons point sinon par foy, laquelle surinonte tout le monde.
*) Comm. op Rom. 6:1: uum humano sesui paradoxotatoii sit f[uid(iuid de Christo praedicatur, nihil novum videri debet, si audita fidei iustiticatione caro toties tautiuam ad diversos scopulos impingit.
Quamquam importunis quaesteonibus semper est occurrendum, n e quid s e c u m a b s u r d i t r a h e r e v i d e-atur Christiana doet r in a.
•"') Zie ook Calvijn's opzettelijk opponeeren togen de paradox in zijn verklaring van het 2e gebod, nr. Ex. 28: .... Asperum est, et fere paradoxon, sanctitalis ipsas esse immundas ut venia indigeaut: sed tenendum est, nihil esse tam purum, cpiod non aliquid labis a nobis contrahat. (schoon water, dat in aanraking komt met onreine aarde.)
^) Zoo citeert prof. H. telkens Peter Brunner. Maar die is ook wat haastig. Hij is in staat, op één bladzijde af te drukken den latijnschen tekst van Calvijn op Hebr. 11:1: Nee vero gratia caret antilogiae species" en zijn vertaling: Aber Gnade ist nicht ohne den Schein eines Widerspruchs".
Een ablatief wordt nominatief, enz.
") Prof. H. haalt weer Brunner aan. Maar ten om'echtc steunt hij op hem. Want Calvijn zegt: taque pugnant liaec duo in speciem: t tamen optime conveniunt. ubi de fide agitur. (Hebr. 11:1.)
8) Zie op Gal. 2:19. Hie autem est vivere vitam Dei (ut ita ].0(uar), quo anti thet a inter se respondeauL — — — Nain qua ratione dictum est, nos mori legi, EABEll et vivere Deo. In summa, admonet Paulus mortaleni non esse mortem iUajn, sed potius eau S: m rnotioris vita e. Deum enim ex nau Iragio logis nos suscipere, eiusque gratia in aliam vitam instavu-; u'i.
') In de preek over De: t. 28:46—50 (sermon CLX) zegt Calvijn :
Nous avious raison et intelligence: nuuntenaul nous sommes abbrulis, que la clarté qui devoit luire en no.is n' esl (pi e tenebres:
1") Response aux calomnies d'Albert Pighius, lieceuil des Opuscules, Geneve, MDCXI, 465—6, heet het:
Car il (Pighius) lait son conqjte, que par la Raison i»; la Volontc, desquelles ie maintieu qn' il faut qu' il se face vu renouuellemcnt entier, necessairement ou doit entendr.' OU l'essence de l'ame raisonnable, ou pour le moins les vertus & facultez qui en procedenl: & que ces choses sont tellement coniointes ensemble, qu' on ne les peut scparer, no plus que la vert: i d'eschauffer ne peut estre separee d'auec le teu, ou d'esclairer d'auec le soleil. Ainsi il conclud qu' il ne se peut faire, i|ue la Voloté & la Raison nous soyent ostees, que fpiand & quand la substance mesme de l'ame raisonnable ne vienne a nous estre ostee, & qu' en üeu d'icelle ne succede vue iime nouuelle & autre que In premiere. Mais ie voudroy' bieu sauoir de luy si ces vertus de l'ame ne repoyuont pas certaines qualitez, < pii leur sont come accidens. Car si on m'accorde cela voila les liens rompus, desquels its se vautoit que ie me troueroy'. bien estreint. Ie ne me soucie pas de sa response. Tant y a que ie di, comme aussi la chose parle de soymesme que la vertu & faculté de iuger qui a son siege en Pent entendement, ie di aussi que la faculté de vouloir qui reside au coeur, sont oorrompues & infeotees par le peché: & di d'auantage, que ceste corruption qui a ainsi saisi toute I'ame en ses facultez, est cause, que I'hoimne ne pense, n' eflit, ne veut, n' entreprend ne fait que mat. Et en ce sens le di qu'il faut que tout ce qui est du nostre soil aboli & renouuellc.
") Comm. 2 Petr. 1:19: NCBEDULIS ([uidem obsciu-a est, sed qui exitio deroti, sponte caecutiunt; — maar: uisquis oculos fidei obodientia aperiet, ipso experimento agnoscet noa frustra scripturae impositum fuisse lucemae nomen.
12) Sermon XXVII, op II Tim. 4:5, 6: t pour ce faire, que tout ce qui est de nostre nature, meure, et soit abbatu: oire, et le meilleur que nous caidons avoir, c' est nostre raison, qu' elle soit tellement amortie eu nous, que I'Esprit de Dieu no: s gouverne, afin que nous luy soyons des sacrifices vivans.
12) Abraham geloofde niet, dat Izaak .sterven zou (A.) en dat dat nu identiek was met zijn leven en vermenigvuldiging (B.); maar dat ondanks Izaks sterven (A) God toch wel een middel (C) zoti vinden, c> m hem te doen leven (en tot B te komen). Dat geloof in hel middel om van A tot B te komen, vernietigt de strenge paradox; en dat was jaist Abrahams geloof:
Ice done nous avons a noter en premier lieu, quand nous doutons de la resurrection (n.I. onze voorstelling, die we onis er van gevormd hadden) qu'il nous faut eslever les yeux h la puissance infinie de Dieu, et ne doat.er pas qu'il ne soit puissant pour nous retirer du sepulchre et de pourriture. Voila choses i n c o m p a t i b 1 e s de prime face, qu' Isaac meure, et cependant que de sa semence doyve proceder le salut du monde. Püy, mais Abraham est tellement persuade que Dieu est Seigneur par dessus la mort, qu' il conclud qu' il TROUVERA LE MOYEN, quoy qu' il en soit, que la promesse sera accomplie: et que si la chose est impossible selon 1 apprehension (I) humaine, qu' il aui^ tant plus d'occasion d'exalter et magnifier la puissance de Dieu, quand il aura aeco.npli ce qa' il ne pouToit com prendre selon son sens naturel.
'*) Il nous faut mourir a nous-mesmes. En ce mouton (dat inplaats van Izaak geofferd werd) nous avons comme une image de nostre chair. Car voici Isaac qui est comme resuscité, il vit, et Dieu le preserve miraculeusement, et le mouton en respond cependant. Voici done quels sacrifices il nous faut auiourd' huy offrir a Dieu, c' est que tout ce qui est de nostre NATURE soit esteint et aboli, et puis nostre raison: car c' est le pire, qui soit en nous: ce qu'on loue et qu'on prise tant, c' e.st assavoir, ceste prudence et ceste sagesse sur laquelle le diable d o m i n e : il faut done que sela soit mis sous le pié, et que nous commencions par ce bout de nous dedier a Dieu et de faict c' est une par tie de nostre chair. Car quand 1' Escriture parle de Chair, elle n' entend pas ce qui est cache sous la peau et le cuir: mais tout ce que nous avons du ventre de nostre mere. Et ainsi il faut que tout cela s' en aille comme, le mouton, et qu' il soit consume par le feu, et que Dieu abolisse tout ce qui est du nostre: et alors nous vivrons comme il appartient, et serons offerts a Dieu, comme il est ici expose d' Isaac. Car combien que la glaive n' alt point passé par son gosier, si est ce neantmoins qu' il a esté un sacrifice a Dieu. Ij faut done que nous commencions par la, c' est, que tout ce qU' vient de nous et de nostre nature soit aboli, comme aussi il en est besoin. Voila done, ce que nous avons a retenir.
") Nieuwe Theo!. Studiën, art. Paradoxaal, maar niet antiintellectualistisch.
'") Comm. in Eph. 4; 17: Nam eos, qui cdocti sunt in Christi scliola et salutis doctrina sunt illuminati, vanitatem sectari et nihil differre ab infidelibus et caecis, ciuibus nulla unquam affulsit lux veritatis: niniis absurdum est.
")1.1.: Vult ergo (Paulus) differre ab incredulis fideles. Wat eerstgenoemden betreft: m e n t e m c o r u m damnat vanitatis (volgen vele bewijzen).
") Vs. 21: Nunc antithesin facit vitae christianoe.
") Brief aan een onbekende: Corpus Ref. Br. XLVIII, 53Ü/531: lllic enim tenuem quandam veritatis particulam tibi praelibari comperias, undo gustum capias modo quam araoena sit ac suavis cognitu, hic vero plenam tibi copiam affluere quae animum tuum penitus reficiat; illic umbram et imaginem tibi ob ociilos subiici, quae te ad amorem eius excilet modo. non eam tibi familiarem reddat, hic solid um corpus tibi sisti ex quo non f a m i 1 i a r i t e r tantum cognoscere, sed quodammodo attrectare liceat; illic senten quasi praefocatum, hic frugem habeas, et quidem in sua maturitate. Illic denique exiguas tantum scintillas cmicare, quae sic viam demonstrent, ut in medio cursu deficiant, vel potius quae viam demonstrare nequeant, sed tantum retinere, ne longius aberres; hic vero spiritum Dei instar lucidessimae facis, vel potius instar solis ipsius, pleno splendore affulgere, ut et vitae tuae cursuip usque ad ultimam metam regat, et in beatam immortalitatem perducat.
-') Sermon CLXXIV sur Deut. 31:9—14: ar nous voyons 1' astuce de Satan, et comme il a tasché de priver la plus grande partie du monde d' un tel bien, sous ombre que ce n' est pas une chose vulgaire que la parolle de Dieu: u' elle est trop haute et trop profonde, qu' elle est trop obscure
"') Comm. op Galaten 4:22: go scripturani uberrimum et inexhaustum omnis sapientiae fontqm esse fateor: ed eius foecunditatem in varus sensilius nego consistere, quos quisque sua libidine affingat. Sciamus ergo eum esse verum scripturae esse sensum, qui germanus est ac simplex: umque AMPLECTA-MUS et-MORDICUS TENEAMUS.
--) Sur Dt. 31:9—14: ar Dieu n' a point parlé seulement pour les grands docteurs, il a voulu dispenser sa parolle en comniun a grands et a petis, et aux plus ignorans, et s' y est t c 11 e m e n t conforme, que tous ceux, qui se viendront rendre deciles, verront bien que nostre Seigneur sait ce qui leur est propre, et qu' ils seront enscignez d' une fagon laquelle il sait leur est re convenaible.
Sur Dt. 30:11—14: oncluons done que la doctrine de Dieu de soy n' est point incomprehensible, tellement qu' on n' y puisse mordre: ais que c' est une clarté si grande que nous y voyons Ie chemin de salut que ce n' est un iargon, qui soit incogneu. mais qu' il parle franchement
.•\insi done appremons que Dieu par sa bonté infinie voyant que nous n' avons nul moyen d' approcher de luy, il nous y donne un facile a e e e z: et mesmes il descend ici bas pour se conform er a nostre rudesse et infirmité. Nous voyons, par maniere de dire, qu' il b e g a y e avec nous: car il ne parle POINT d' une f agon si haute COM ME ELLE CONVIENDROIT a SA GLOIRE INFINIE, et a sa maiesté: mais 1' Escriture saincte a un langage rude et grossier, et Dieu parle en telle sorte qu' il n' y a point d' excuse 'pour nous, si nous ne 1' entendons facilement.
-•) Sermon sur Gal. 3:1: ar parle-il (God) d' un langage si haut et si obscur, que nous n' y entendons rien? mais au contraire il s' abaisse. (Dit zegt Calvijn juist tegen de Roomschen; en prof. Haitjema meent weer, dat zijn bestrijders Rome in de armen vallen ) Sermon sur Deut. 32:8—11 (1 Juni 1556): ar s' il parloit selon sa maiesté, nous n' y pourrions parvenir: ais il deseend a nous et use d' une langage qui est propre a nostre rudesse et infirmité.
(.. orresp on den tie: Een lezer bericht mij, dal, tii.i in een dictaat van p^rof. Bavincik den gedicteerden zin trof: „Hi, i (Christus) is de exegeet
K. S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1928
De Reformatie | 8 Pagina's