Uit God geboren.
Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem. 1 Joh. 3:9a.
Het is niet zonder reden, dat de apostel Johannes bij herhaling terugkeert tot dezelfde gedachte, en telkens weer de totale scheiding betoogt tiisscihen liet leven uit God en het doen der zonde. „Een iegelijk, die in Hem blijtt, die zondigt niet"; , , wij weten, dat een iegelijk, die uit 'God geboiren is, niet zondigt"; „een iegelijli, die uit God geboren is, die doet de zonde niet", — zoo gaat het rusteloos, met soms bijna dezelfde bewoordingen, in dezen tóch reeds zoo korten brief door, altijd weer opnieuw de onverzoenlijke tegenstelling predikend tusschen het leven uit God en het doien van do zonde.
Deze opvallende herhaling is niet zonder reden, zeiden we.
Zoo licht toch zijn we geneigd, het ons opi het shik van de zonde wat gemakkelijk' te maken, en ons meer te laten voorlichten door de ervaring dan 'door de Heilige Schrift. Als het gaat over het aanklevend bederf en oiver de dagelij'ksclie struikelingen, dan komen óók: diegenen, die geleerd hebben te wandelen Mj het licht des W o or ds, er zoo spoedig toe te gaan spreken en betoogen uit het leven der ondervinding, uit de praMijk van hun dageli|l£seh e zwakheid; en dan gaat natuurlijk net vleesch een woordje meespreken, en kunnen ook Gods kinderen zich soms vrij wat gerustheid en gemakkelijkheid aanpraten. Daarom nu liamert "de apostel er dio absolute scheiding zoo in, die scheiding tusschen het leven uit God en het doen der zonde. Daarom komt hij op die tegenstelling telkens terug, en herhaalt altijd weer hetzelfde: „een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet".
Het ig^ opdat de gemeente des Heeren toch immer die ondempbare wijdgapende klove in 't oog 20U houden; opdat zij haar vleesch toch maar niet zou toelaten, met schijn-vrome redeneeringen te pogen dien afgrond minder diep-te maken of te overljruggen; en opdat gij. en ik ons toch niet door ons arglistig hart zouden in slaapi laten lirengen, maar de zonde zouden schuwen, en bij elke ongerechtigheid zouden opschrildcen en de eeuwige tegenstelling bedenkfen, die er is tusschen het leven uil God en het doen der zonde. Dit woord van Johannes brenge derhalve verontrusting.
Zeker, Gods kind mag gerust zijn, ziende op-Gods genade en. trouw in Jezus Christus. Maar laat ons nimmer vergeten, dat de ware rust alleen voortkomt uit eene geloovige beschouwing van het werk Gods; en dat het eene valsohe rust is, die gewonnen wordt uit schijn-vrome redeneeringen Gver onze dagelijksche struikelingen en de macht va, n onze oude natuur.
Neen, dit laatsle moet ons juist in vreeze doen wandelen den tijd onzer inwoning.
I'och is hier ook vertroosting.
Immers, wij weten wat de apostel bedoielt met de uildrukking: „de zónde doen".
Hij teekent daarmede het leven van den menscli, die gewillig en met lust zich buigt onder de madit der ongerechtigheid; die niet in vijandsohapi, maar in vriendschap met de zonde staat; de omherboren mensch, wien de zonde het levenselement , is.
Welnu, „een iegelijk, die uit Go-d geboren is, die-doet de zonde niet"; die leeft niet meer in haar als in de sfeer, waarin hij' zich thuis gevoelt; die is in het diepst van zijn hart aan haar vreemd geworden; en zoio hij al telkens in de zonde valt, die zonde is toch niet zijn eigenlijk' leven. Van de zonde als levensbeginsel, als wortel waai uit hij opschiet en vrnclilen draagt, heeft God hem vrijgemaakt. Hij kent in het diepst van zijn bestaan, in het dispisl van zijne keuze en liefde ©en ander .beginsel, een andoren Icvenswortel, — hij is uit God geboren.
En als hij nu zondigt, dan zondigt hij! tóch anders , als de wereldling.
Zie, beide, de on bekeerde en de bekeerde zondigen; ze zondigen vaak in dezlelfde dingen. Maai het verschil ligt hieriniji^ dat de onbekeerde de zonde doet, zélf willens en wetens doet; terwijl de bekeerde de zonde ondergaat, als iets, dat hij afbidt, dgt hem een lijden veroorzaald, waal hij-zich van los wil voelen. Bi| de kinderen des duivels is het een zondigen, waarbij men de zonde mint; bij de kinderen Gods een zondigen, waarbij men de zonde haat.
Plen zwijn en een schaap kannen beide in dezelfde moddeTpoel geraken. Maar terwijl het zwijb zich in het slijk Ijehagelijk gevoelt, zal het schaap er zich pogen uit te werken, en met afkeer zijne vuilheid gewaar worden en zich zoeken te reinigen.
Zoo dat laatsle uw beeld is, mijn lezer, dan is hier vertroosting voor u.
Want dan zegt Johannes: „Zijn zaad blijft in hem'".
Zijn zaad, dat is Gods zaad. Het is het levensbeginsel, dat de Heilige Geest bij de wedergeboorte inbracht in den bodem des harten. En dat blijft.
Dat zaad heeft wel te worstelen tegen ds onvruchtbaarheid van den büdem, waarin het ligt; dat beginsel heeft wel Ie strij'den tegen de krachten van het oude leven, — maar het blij'ft. Het sterft niet. En hoe fel ook'-de aanvallen zijn van den vorst der duisternis, wat machtigen invloed hij uitoefent door te doen vallen in allerlei, soms schrikkelijke zonden, — van het geestelijk levensbeginsel van den wedergeborene moet hij afblijven. Hij kan het schaap in het slijk doen vallen, maar hij kan het schaap nooit veranderen in een zwijn. Gods zaad blijft in Gods kind.
Dat zaad is onverliesbaar, onverdelgbaar, het kan niet vernietigd worden.
Jn.tegendeel, straks bij de wedergeboorte aller dingen, wanneer het Middelaarswerk van Christus voltooid zal zijn, dan zal dat zaad Gods zijn vollen wasdom bereiken en volmaakte vruchten dragen in het rijk der volkomen zaligheid en heerlijkheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1928
De Reformatie | 8 Pagina's