GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het aantal theologische studenten. IV. (Slot.)

Voor we nu verder gaan met ons betoog, geven we op verzoek van een paar lezers, nog enkele cijfers.

In de laatste tien jaren (1 Jan. 1920—31 Dec. 1929) verminderde het aantal vacante predikantsplaatsen met veertig. Dit beteekent evenwel niet, dat we mogen zeggen, dat in die jaren per jaar ongeveer vier predikantsplaatsen werden bezet, welke voorheen vacant waren. Want de toename komt hoofdzakelijk voor rekening van de jaren 1928 en 1929. In die jaren deden resp. 42 en 57 predikanten voor het eerst of bij vernieuwing hun intrede in de kerken. Stellen we daarnaast, dat voor 1921 dit getal 16 is en dat het 14 is voor 1922 (dit zijn de magerste jaren) en dat het 34 is zoowel over 1924 als 1925, (de beste jaren vóór 1928), dan zien we, dat juist de laatst© twee jaren samen schier het geheele surplus van 40 predikanten loverden. Juist in die jaren deed zich voor het eerst gevoelen de invloed van den groeten toeloop van theologische studenten, welke ongeveer September 1923 begon.

Het aantal vacatures is thans nog ongeveer 170.

Maar bij deze vacatures zijn die van een vijftigtal vacante kerken gerekend, die wel zeker geen predikant zullen Irannen beroepen. (Er zijn er bij met, minder dan 20 belijdende leden.)

Stel nu eens dat 't mogelijk ware, dat in 'de overblijvende 120 vacatures alle een candidaat werd beroepen, dan nóg zou er een surplus van candidaten blijven.

• Immers:300 — 120 = 180; er zouden dan in vijf jaar voor de overige vacatures nog 180 candidaten overblijven, d.i. 36 per jaar. Ook dit cijfer is op ruim 720 predikanten te hoog; het zou toch veronderstellen, dat de gemiddelde diensttijd pnzer dienaren des Woords slechts 20 jaar is, indien we meenden, dat al deze jonge mannen een plaats zouden kunnen krijgen.

Bovendien zijn er bij de 120 daareven genoemde kerken verschillende, die gecombineerd wèl, maar afzonderlijk géén predikant zouden kunnen beroepen en onderhouden.

Stellen we nu, dat van de ruim 300 theolojgische studenten, die in de eerstvolgende 5 jaren klaar komen met hun studies ongeveer 20 per jaar een plaats kunnen ontvangen tengevolge van emeriteering van predikanten of van het overlijden van nog' dienstdoende leeraars (dit getal 20 is iets boven het gemiddelde der laatste 10 jaren), dan vragen er nóg een 200-tal om een plaats.

Het getal 200 kan wellicht nog met plm. 25 verminderd worden, omdat juist in de jaren 1890— 1896 een relatief groot aantal candidaten „klaar" kwam; zoodat de eerstvolgende jaren een relatief groot aantal emeriteeringen kan worden verwacht.

Maar dan blijven er nóg 175 over!

Stel, dat er 25 candidaten een plaats vinden, doordien kleine gemeenten, die tot dusver niet gingen beroepen, dat nü wèl gaan doen, dan nog vinden 150 candidaten, oftewel de helft van het te verwachten totaal aantal geen plaats.

Ja er zullen er méér zijn dan 150, want we herinneren eraan, dat ónze berekening, die op 300 candidaten in vijf jaar uit kwam, zeer sterk aan den lagen, kant was.

Door uitbreiding van het aantal hulppredikers kan van de 150 beschikbare krachten zeker een derde deel een plaats ontvangen.

Maar dan zijn we ook aan het einde.

En blijven er in vijf jaren honderd candidaten, die geen plaats zullen kunnen vinden op de gewone wijze.

Mogen we nu, indien we dit heel simpele feit menschelijkerwijs moeten vast leggen, niets doen? ..• Moeten we maar zeggen: , , ze rodden zich wel"? Moeten we doorgaan al maar meer jonge men­

schen naar een desillusie te laten wandelen? Indien men zegt: „neen, er moet iets gebeuren", dan merken we op: laat men dan eens eenige voorstellen doen. Wij van onze zijde zullen ook pogen enkele wegen te wijzen.

Natuurlijk zal ieder candidaat, die begeert predikant te worden, zijn ideaal vasthouden.

Maar niet ieder is het mogelijk (ook om finantiëele redenen redds niet) om jaren te wachten op een beroep.

een beroep. En in de jaren, die er verstrijken vóór God hem een roeping doet toekomen, moet hij iets kunnen doen. En misschien zijn er onder degenen, die iets anders ter hand nemen verscheidenen, die merken, dat God een anderen weg voor hen heeft, dan zjy dachten, dat Gods weg was.

Met deze feiten mag óók bij een voorslag rekening gehouden worden.

Gaarne wil ik dan wijzen op het feit, dat het werk der barmhartigheid dikwijls roept om goede, ontwikkelde en toegewijde krachten. Dat theologische candidaten hier een plaats kunnen vinden, bewijst b.v. het feit, dat de directeur van de bekend© stichting Hoenderloo, als theologisch candidaat in dit werk begonnen, na betrekkelijk korten tijd tot directeur werd benoemd.

Waar thans in dergelijk werk allerlei plaatsen worden ingenomen door medici en onderwijzers, plaatsen die minstens even goed aan een geschoold theoloog zouden kunnen worden toegewezen, meenen we, dat door besturende colleges ook onzen candidaten een kans moet worden geboden. Niet alsof de medici en de onderwijzers alle zouden kunnen worden vervangen. Een verstandig lezer heeft van meetaf begrepen, dat het gaat om. een deel der openvallende plaatsen.

Daarnaast denk ik aan het Rijks-Tucht-en Opvoedingswezen.

Ook hier is een voorbeeld. De directeur van het „gesticht" te Amersfoort is een predikant. Het kan dus. Zouden onze candidaten in deze richting niet een open deur vinden? Al is het waar, dat inkrimping van den dienst hier vooralsnog krachten over doet zijn.

Vervolgens wil ik noemen allerlei sociaal werk, dat zeer wel een plaats biedt aan onze a.s. candidaten. Neen, ik denk niet in de eerste plaats aan de gesalarieerde posities bij vakbonden e.d.g. Daarin behooren menschen, die uit de beweging zelf opkwamen. Maar wel b.v. denk ik aan observatie-huizen voor jongens, aan „doorgangs-huizen", enz.; ook aan de posities, door groote bedrijven, met het oog op de leiding van jongere arbeiders, geschapen; aan beroepskeuze-bureaux; aan „nazorg", enzoovoorts.

Het lijkt me niet onmogelijk, dat, indien nu reeds in deze richting de gedachten van Üe besturende colleges worden geleid, verscheidene tientallen van onze jonge mannen hier een plaats zullen kunnen vinden, juist zij, met hun opleiding.

Dan is daar nog iets anders.

Bij ons Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs wordt het godsdienstonderwijs en het onderwijs in het Hebreeuwsch meestal gegeven door dienstdoende predikanten. Ofschoon dat volgens sommigen iets vóór heeft, heeft deze toestand ook zijn schaduwzijden. Zoo zélfs, dat er directeuren zijn, die gaarne aan een theoloog deze vakken, toevertrouwen, mits hij uitsluitend leeraar aan zijn school is.

Zou er in de komende vijf jaren ook niet voor eenige onzer candidaten, die voor dit werk liefde en aanleg hebben een plaats te vinden, zijn bij ons Chr. M. O. of Voorbereidend H. O.?

En dan... Hoewel we groote waardeering hebben voor den ijver en ide werkkracht van vele onzer emeriti, vragen we ons toch af of het op den duur aanbeveling verdienen zal, dat een emeritus-predikant in „los-vasten" dienst zich verbindt aan een kerk, die best in staat is een eigen predikant te beroepen en t© onderhouden.

Dat dit geschiedt bij zéér zwakke kerken is te billijken.

Maar het is o.i. niet rech^, dat een ©meritus'predikant, een candidaat „uit de pastorie" houdt.

En ten slotte.

Ik huiver er voo: ^, om een gedachte ta uiten, , die er toe zou moeten leiden, dat het onrustbarend groote aantal organisaties, dat we hebben, wéér met één zou worden vermeerderd.

En toch geloof ik, dat hier noodzaak is.

Er moet een goede organisatie zijn, die het onmogelijk maakt, dat, zooals thans kan voorkomen, groot© belangen van onze candidaten niet worden gezien, en mooie mogelijkheden worden voorbijgegaan, eenvoudig, omdat niemand van de betrokkenen persoonlijk met de mogelijkheid in aanraking komt, en ©r verder geen „adres" is, dat ten dezen in aanmerking komt voor hen, die over de „mogelijkheden" de beschikking hebben.

Vooral met het oog op I i^i d i ë, dat in verschillende posities zeker verscheiden© van onze candidalen. kan gebruiken, is dit hóóg noodig.

We hebben in onze artikelen de aandacht gevestigd op iets, dat o.i. binnenkort een nood-toestand worden kan. ... ., .. ^, 4... .„., ...

We hopen, dat w© voldoende gezegd hebben om anderen te overtuigen, dat er iets geschieden moet.

Als er nu maar iets gebeurt!

Onze God laat ons nooit ongeholpen.

Maar dan zullen wij organiseer en èn werken moeten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's