GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet weggeloopeu.

In de „Haagsche Kerkbode", die in haar nieuwe gewaad toch ook wel bevalt, schrijft J. H. in zijn „Brieven zonder adres", waarvan thans reeds no. 288 verschijnt, het volgende, dat, naar wij meenen, onze jonge .menschen wel weer eens. mogen lezen.

„Jullie, Gereformeerden, kinderen van Afscheiding en Doleantie, zijt de kerk der vaderen uitgeloopen", voegt men ons wel eens toe en dat gaat dan vergezeld met een blilt, die ons zou moeten doen blozen van schaamte.

Dat verwijt heeft mij echter nog nooit doen blozen, want het is even onjuist als oneerlijk. Van de kerk (Ier vaderen is door de synodale hiërarchie een carri-< : atuur gemaakt. De belijdenis der vaderen is meegenomen, maar men behoeft er zich niet aan te storen, men kan van alles gelooven en toch zelfs leeraar in de kerk zijn. Denkt men nu werkelijk, dat de •Gereformeerde vaderen zooiets in de Gereformeerde kerk geduld zouden hebben? Dat is een beleediging voor die menschen, zoo groot als men hen er maar één aan kan doen. Dan hadden ze ook gerust Arminius zijn gang kunnen laten gaan.

En wat dat uitloopen betreft, niets is minder waar.

Er zijn er uitgezet en uitgejaagd, vervolgd en uitgeworpen, maar die er uit gingen, braken niet met de kerk, braken ook niet met alle ware Christus-belijders, die in de Herv. kerk achterbleven, maar zij braken met dé synodale organisatie en met alle richtingen, die geen duimbreed plaats mogen hebben in de kerk van Christus.

De gedachte aan de eenheid is wel degelijk gebleven, ook bij de Scheiding en de Doleantie. Dé vaderen der Scheiding spraken het openlijk uit: wij hebben ons gescheiden, geliefde land-en geloofsgenooten, niet van < ).e ware GerefóiTneerde kerk, noch van de ware Gereformeerden. Integendeel, om te onderhouden de gemeenschap der heiligen, vereenigd door één geloof, door één doop en door éénen Geest.

En de kerken der doleantie hebben het uitgesproken: Gelijk onze vaderen in de eeuw der Hervorming, na afscheiding van het juk der Pauselijke hiërarchie, met alle kerken dezer landen tot de goede zuivere belijdenis des Evangelies en een op die belijdenis jjegronde kerkenorde zijn wedergekeerd, zoo hebben ook wij thans op hun voetspoor en onder inroeping van den zegen des Heeren ons weer om datzelfde aloude, zuivere Evangelie geschaard, teneinde met •onze zusterkerken weder naar diezelfde daarop gefundeerde Kerkenorde te leven, die op de Synode van Dordrecht in 1619 het laatst gewijzigd is.

Als men nu deze dingen weet — en ze zijn toch in geen hoek geschied? — dan begrijpt men niet, hoe iemand als de heer Lingbeek zoo naïef kan wezen •om in publieke vergadering te verklaren, dat in de Herv. kerk, de kerk der vaderen, de belijdenisschriften ongeschonden zijn bewaard gebleven en niemand van de kerk officieel het recht heeft een andere leer te verkondigen.

Maar hoe gebeurt het dan, dat eiken Zondag weer op tientallen kansels in de Herv. kerk Jezus Christus als de Zone Gods wordt geloochend? Geschiedt dat •dan officieus op de preekstoel?

Deze volksvoorlichter, die zelf het ambt in zijn kerk verlaten heeft, om in de politiek een rol te spelen, beroept zich op de gemeente van Corinthe, waar ïulke gruwelijke zonden heerschten en waar Paulus toch ook geen afscheiding predikte.

Maar Paulus vertelde niet, dat de tucht behoort tot het welwezen der kerk, doch hij spreekt er van om de hoereerders den Satan over te geven. Men wil Paulus toch zeker niet promoveeren tot het beschermheerschap over een kerk, die leeft onder een synode, waarvan de eigen vrienden zeggen: de vrijzinnigen kunnen over deze synode tevreden zijn?

Trouwens, alles wat tegenwoordig in de Herv. kerk geschiedt, veroordeelt den toestand. Men komt niet allerlei organisatie voor „kerkherstel". Zoo wil men er blijkbaar komen, maar men raakt hoe langer hoe verder van huis, omdat men de zaak niet bij den wortel. aan durft pakken en velen zitten met hun, blijkbaar behoorlijk ondefinieerbaar, begrip, volkskerk.

En intusschen raakt de Herv. kerk, die dan nog zoovele duizenden namen op haar lidmatenboeken heeft staan, de band met en den greep op de massa meer en meer kwijt. Vooral in de groote steden blijkt dat steeds meer, met name in Amsterdam. Persoonlijk betreur ik dat zeer, maar er liggen ook aanvnjsbare redenen voor bij die kerk zelf. De toestand van de Ned. Herv. Kerk laat ons niet onverschillig, absoluut niet. Wij wachten met verlangen op teekenen, die er op gaan wijzen, dat zij, als vrije kerk, haar roeping verstaat. En vraagt men ons, wanneer zoudt gij het liefst zien, dat alle belijders van den Christus Gods naar Gereformeerde opvatting één konden worden in dit land, dan zeggen wij eerlijk en openhartig: liever vandaag dan morgen.

Intusschen danken wij God voor het bezit onzer kerk.

Zij is geen kerk van alleen heiligen, zooals het soms wel eens sarcastisch van zekere zijde wordt voorgesteld, maar als kerk leeft zij toch bij het Woord, bij de belijdenis en bij de tucht.

Zij staat ook aan groote gevaren bloot.

Aan die van formalisme en versteening niet het minst, maar wanneer men afkeurend, ja zelfs smalend spreekt over „afgescheidenen" en „doleerenden", dan nemen wij het gaarne èn voor '34 èn voor '86 op, omdat dit voor ons hoogtepunten zijn in het verzet met de daad tegen hiërarchie en leervrijheid.

Het gaat niet om wat wij aangenaam en knus vinden, het gaat er niet om, of wij 's Zondags met een half uur loopen toch nog een „goeie" dominé kunnen hooren, terwijl we misschien vier of vijf kerkgebouwen van onze kerk voorbij loopen, omdat het daar „niets" voor ons is, maar het gaat hierom, of de kerk, als kerk, weer zal gaan buigen voor het gezag van haar Hoofd.

Elke poging, die daarheen leiden wil, wordt door ons met belangstelling gevolgd, waarbij wij vriendelijk herinneren aan de oude les, dat men geen nieuwe lap zet op een oud kleed. En moge men < ian zelf ook wat verder leeren zien dan eigen kring of groep, ook al is die groep de „bovendrijvende" in 'de kerk.

In dagen van n> nw.

In het „Kerkblad van de Gereformeerde Kerken in Ned.-Indië" lezen we iets over den zwaren slag, die de gemeente van Solo heeft getroffen door het overlijden van den heer G. Vink, die weinige dagen later door zijn vrouw in den dood werd gevolgd. We nemen het volgende stukje over:

Dagen van spanning en rouw heeft Solo's gemeente doorleefd. Vertelde een „In Memoriam" de vorige week van de ziekte en het overlijden van wijlen den heer G. Vink en van het zich opmaken om hem ten grave te dragen, thans moeten we ook het overlijden van Mevrouw Vink berichten. Reeds was vermeld, dat ook Mevrouw heel ernstig ziek was. Hoe zou men haar op haar ziekbed de tijding, de vreeselijke tijding meedeelen, dat God haar man van haar zijde had weggenomen? Zou zij dien schok doorstaan? Zou, ook in den eigenlijken zin, haar hart dit kunnen hebben? Verbergen kon men het ook niet.

Ze hoorde reeds de jammerkreten der aime kinderen... En toch ze kwam den schok te boven; of juister wellicht, ze kwam er nog doorheen.

En wat kunst en liefde vermocht, ze deed 'taan haar. En tegenover de bedreiging van den Dood, zoo ernstig en van zoo nabij, stond het gedurig gebed van de gemeente. Had dit ook niet eens Petrus' gevangenis geopend en zijn boeien geslaakt?

Zoo lag daar Mevrouw Vink neer. Zij zag nog haar kinderen. Die arme, geslagen kinderen hadden nog een moeder. Die moeder kón toch weer beter, weer sterker worden. Kon toch weer gezond en krachtig worden. Haar kinderen straks beschermen en leiden.

Ze opvoeden. Ze groot zien, misschien! De geesteskracht veerde weer op. De smart mocht die niet dooden. Ze moest nog leven, nog arbeiden, vaardig en volijverig als altijd, als tot nog toe.

Ze haalde den avond. Ze haalde den nacht.

Ze leeft nog, zeide men tot elkander, dien Maandagmorgen. Ze heeft iets geslapen. Ze... en men ver^; telde 't voort en hoopte weer iets, al was de hoop zoo gemengd met vrees.

's Middags werd hij uitgedragen. De mannen en de vrouwen en de kinderen schreden voort, achter de baar en ze kwamen bij de groeve en ze luisterden en schreiden, maar hoopten tei"wijl ook; immers zij leefde nog. Zij leefde nóg.

Zij haalde wéér den nacht. Nu was het Dinsdagmorgen. Was de pols zelfs niet iets beter: Dorst men zelfs niet iets vrijer ademhalen? Neen, men dorst het niet. En kunst en liefde verdubbelden haar inspanning.

Zoo werd het Woensdag. De berichten waren niet zoo gunstig. Het weinigje hoop slonk. Het levenslampje, het begon te flikkeren, al onzekerder, ... het was gedoofd. Maar, haar ziel was stil geworden, stil tot God. Tweemaal had ze het gehoord, eerst nog als 't woord van God voor haar, toen als het woord in haar: Van Hem was haar heil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1931

De Reformatie | 8 Pagina's