De Christelijke Rustdag.
Een onzer lezers vraagt, „of het geen scheppingsordinantie is, dat de zevende dag der week rustdag is ? En of een scheppingsordinantie kan worden veranderd zonder uitdrukkelijk bevel? "
De vraag is niet erg duidelijk.
Men zou haar zóó kunnen lezen, dat ze vroeg naar de macht Gods om anders dan bij uitdrukkelijk bevel een scheppingsordinantie te veranderen. En in dat geval zou ze ontoelaatbaar zijn. Want wie heeft het recht om uit te maken of de vrijmachtige God iets behoort te doen op déze of op een andere wijze?
Ik vertrouw dan ook, dat de bedoeling een andere is. Dat ze dit bedoelt: of wij wel recht hebben een scheppingsordinantie te veranderen, —dat wil in het onderhavige geval dan zeggen: ook maar in eenig opzicht van haar af te wijken, of iets erin te verzetten — zonder dat God de Heere daartoe een uitdrukkelijk bevel gaf.
En dan is het antwoord, dunkt me, nog al envoudig.
Natuurlijk hebben wij — dat is dan, in casu:
132 heeft de Christelijke Kerk — nooit ofte nimmer de macht, om eenige ordinantie Gods op zij te zetten! of daarin ook maar het geringste 'te veranderen, zonder den duidehjk g^openbaarden wil onzes Gods. Niet alleen geen scheppingsordinaatie — wat in dit verband dan is: niet een in het scheppingsleven zelf ingeweven en daarmee derhalve vervlochten, maar een bij het scheppingswerk , en in samenhang daarmee gegeven instelling — maar ook geen enkele andere. Want alle ordinantiën Gods zijn van hetzelfde, d.w.z. van absoluut gezag. En voor de uitzondering, die vrager voor de scheppings-ordinantiën schijnt te willen maken, is daarom geen enkele grond.
Of er nu een uitdrukkelijk bevel Gods moet zijn, om in dit of dat van een goddelijke ordinantie af te wijken?
Wie heeft er recht om dezen eisch te stellen? Waar het op aankomt is, dat de wil Gods ten aanzien van zulk een afwijking of wijziging d u i d e-lijk geopenbaard is.
En die openbaring kan ons gegeven worden ook ill anderen vorm dan in dien van een uitdrukkelijk, d.w.z. met zooveel woorden gegeven, bevel.
Zoo is het met den Heiligen Doop, met de kerkelijke ambten, met heel de inrichting van ons kerkelijk leven.
kelijk leven. Nergens heeft God met zooveel woorden der Kerk des Nieuwen Testaments bevolen de eens door Hem zelf ingestelde besnijdenis op zij te zetten, en in plaats daarvan den Doop te bedienen. Nergens heeft Hij uitdrukkelijk bevolen, dat er Dienaren des Woords, Ouderlingen en 'Diakenen in de Kerk moesten zijn. Eu evenmin vindt ge ergens in het Nieuwe Testament een woord, dat den presbyterialen kerkvorm voorschrijft of een kerkverband gelijk in onze Kerkenordening geregeld wordt.
En toch zijn wq, op grond van de kerkelijke praktijk, gelijk die, blijkens de Schrift des Nieuwen Testaments, onder de leiding der Apostelen, d.i. onder de leiding van Christus-zelf door den Heiligen Geest, tot stand kwam, verzekerd, dat dit alles alzoo door God gewild is.
En precies zóó staat het óók met onzen Christelijken Rustdag.
De Schrift des Nieuwen Testaments leert ons, dat Christus, in den Heiligen Geest, door de Apostelen, wèl, wat haar wezen aangaat, de ordinantie van één vasten rustdag op elk zevental dagen, ook voor de Nieuwe Bedeeling heeft gehandhaafd, maar dat Hij daarbij den eersten dag der week, als den dag zijner opstanding, in de plaats stelde van den zevenden dag (Joh. 20:1, 1 Cor. 16:2, Openb. 1:10 e.a.pl.). En bij het licht van geheel Gods openbaring, die niet ligt in een bepaald aantal afzonderlijke teksten, elk met een in zooveel woorden geformuleerd dogma of een uitdrukkelijk gegeven voorschrift, maar in de Heilige Schrift als een organisch geheel, vermogen we óók in te zien, dat het zóó in overeenstemming is toet het karakter der Nieuwe Bedeeling.
Met dat eischen van een uitdrukkelijke afkondiging of een woordelijk bevel voor wat als regel voor geloof en praktijk gelden zou, zij men voorzichtig. Dat was vanouds de methode, niet der rechtzinnige Kerk, maar der sectaristen, die geen oog hadden voor de organische eenheid der openbaring in de Schrift.
Begeeren.
Dezelfde inzender doet me de vraag — ik geef haar maar in mijn eigen woorden weer — „Hoe kuimen er goede begeerten zijn, als alle begeeren zondig is? "
Het antwoord ligt nog al voor de hand. Indien alle begeeren zondig was, zou er, dat spreekt vanzelf, geen enkele goede begeerte denkbaar zijn.
Maar hoe komt de vrager aan die praemisse? Hoe komt hij aan de stelling, dat alle begeeren zondig is?
zondig is? Is zondig de begeerte van een hongerig© naar brood, van een dorstige naar drinken, van een zieke om J)eter te worden?
zieke om J)eter te worden? Het begeeren is ons even natuurlijk als de ben hoefte. Het is van de behoefte onafscheidenlijk. En God, die ons schiep met allerlei behoeften, schiep ons daarmee ook den drang naar begeeren in.
We kunnen zelfs zeggen, dat het innigst begeeren de hoogste wet van ons leven ïs.
Want die hoogste wet is: Gij zult den Heere uwen God liefhebben — liefhebben met ge^ heel uwe ziel, met geheel uw gemoed, met geheel uw verstand, en met al uwe krachten. En liefhebben is begeeren. Liefhebben met geheel ons wezen, is begeeren met al wat in en aan ons is.
Hoe kwam vrager dan aan de stelling, dat alle begeeren zondig is?
Is hij misschien slachtoffer geworden van de gevaarlijke methode, waarvoor we boven in de beantwoording van 'fiijn eerste vraag, waarschuwden? Heeft hij zich door den klank van één of twee teksten laten misleiden? Bi.v. door Rom. 7:7, of door Jak. 1:14 en 15 ?
Maar dan had nauwkeurig lezen hem toch aanstonds kunnen overtuigen, dat in beide Schriftuurplaatsen sprake is, niet van het begeeren in het algemeen, maar zeer bepaald van z oi n d i g begeeren en van zondige hebbelijkheid van begeeren, die de Schrift „begeerlijkheid" noemt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1932
De Reformatie | 8 Pagina's