GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De geloovige en zijn goede werken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geloovige en zijn goede werken.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Zoo formuleer ik, geloof ik, het best het onderwerp, dat een onzer lezers veel bezig houdt, en waarover hij graag wat meer licht zou hebbenj

Hij is zich langzamerhand bewust geworden van zeker verschil, van zekere antithese zeUs, tusschen de broeders en zusters onder wie hij verkeert, en zich zelf, ten opzicht© van de zielen houding, die een geloovige voegt tegenover zijn eigen goed© werken. Die goed© werken dan ver-. staan in den Schriftuurlijken en onder ons. Gereformeerden, gangbaren zin van: vruchten des Geestes, in gehoorzaamheid aan onzen 'God, uit dankbaarheid voor de verlossing die in Christus Jezus is.

Zélf merkt hij die met vreugde op, en is het hem een behoefte God ervoor te danken; maar van dien dank ontdekt hij bij anderen schier nooit.

Zij spreken, integendeel, in hun bidden uitsluitend van hun verdorvenheid en hun zonden.

En dit schijnt bij hen niet onbewust toe te gaan, maar tot achtergrond te hebben de meening, dat het zóó naar Gods Woord is, en dat christelijke ootmoed zelfs alle opmerken van vrucht des Geestes bij zichzelven, althans in den vorm van. gehoorzaamheid aan Gods geboden, onverbiddelijk uitsluit.

Dit dringt hem de vraag op — niet als een bloot theoretische, maar als een van praktisch christelijk leven — wie hier dwaalt, hij zelf of die anderen. Deze vraag nu meen ik te mogen formuleeren als die naar de verhouding van den geloovige tot zijn eigen goiod© werken.

Ze raakt een teer en toch — of liever: juist daarom — zeer belangrijk punt in het christelijk leven. Belangrijk ook zeer bepaald onder óns en nü.

Want hét verschijnsel, dat vrager in zijn kring opmerkte, is vrij algemeen.

En, naar ik meen, waarlijk niet alleen onder gereformeerde christenen, ofschoon onder hen allicht het meest.

Alleszins begrijpelijk.

Want hoe beter de ontzaglijke eisch van Gods heilige wet wordt verstaan, en hoe ernstiger die als toetssteen wordt aangelegd aan al wat in ons leeft en van ons uitgaat, hoe minder haastig we zullen zijn met het zetten van de keur des Geestes op ons werk.

En treden we er in ons "bidden en danken mee onder het oog van Hem die het harte kent en de nieren proeft, voor wiens heiligheid zélfs de Engelen het aangezicht bedekken — ach, dan wil ons licht de moed ontzinken, om ook maa'r fluisterend te reppen van wat, zelfs in het beste geval, nog oi zoo onvolkomen en met zond© bevlekt is.

Dan wordt het: „ik dank u, o God!" zoo het ons al ©ven naar de lippen kwam, doorgaans haastig teruggedrongen door de gedacht© aan den Farizeër uit de Gelijkenis, die óók zijn gebed zóó begon. En deze schroomvalligheid is veiliger, en in Gods oogen zeker ook aangenamer dan lichtvaardigheid.

Toch ligt er hier tegenover de Scylla van oppervlakkigheid, ook ©en Charybdis van angstvalligheid.

En ik vrees, dat het christelijk leven onder ons daar niet zelden op vast raakte.

Reeds in onze belijdenisschriften is het ©en en ander, dat er ons voor had moeten waarschuwen, langs de vruchten des Geestes bij' ons zelven niet heen te leven.

Als de D'ordtsche Leerregelen in Hoofdstuk I, 12, handelen O'ver den weg, waarin een geloovige te zijner tijd verzekerd wordt van zijn eeuwige en onvoorwaardelijke verkiezing ter zaligheid — dan luidt het daar: „Niet als ze de verborgenheden en diepten Gods curi»uselijk doorzoeken, maar ixls ze de onfeilbare vruchten der verkiezing, jn het Woord van God aangewezeg^ (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreeze Gods, droefheid, die naar God is, over de zondci, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.) in zichzelven met een geestelijke blijdschap en Tieilige vermaking waarnemen."

Ik weet wel, dat wat onze belijdenis hier opsomt dikwijls herleid wordt tot „kenmerken", die dan weer, als „kenmerken", gelden voo'r zekere onderscheidingsteekenen, die de geloovigen worden opgedrukt en die ze vervolgens ook dragen, zooals men een uitwendig onderscheidingsteeken ontvangen en dragen kan ^-maar ik weet óók, dat zóó onze belijdenis er hier niet van spreekt.

Zij noe-mt ze geen „kenteekenen" maar „vruchten", dat val zeggen, geen werktuigelijfc opgedrukte merken, maar in onze ziel gelegde en in en door het leven zelf onzer ziel uitbottende, uitgroeiende en rijpende zaden. Vruchten, die door den Heiligen Geest niet gebonden worsen aan de takken van onzen levensboom, maar die Hij, u i t die takken zèlven doiet voorkomen, en die daarom als ónze vrucht vo'or God gelden (Joh. 15:5 ©n 8. 'Gal. 5:22).

In geen der vruchten die hier genoemd worden is de ziel des geloovigen dan ook werkeloos: niet in het waar geloof in Christus, niet in de kinderlijke vreeze Gods, niet in de droefheid, die naar 'God is over de zonde, en niet in den honger en den dorst naar de gerechtigheid.

Integendeel, bij dit alles komt onze ziel tot de meest-intense actie.

En werpt men nu tegen, dat hier geen werkennaar-buiten genoemd worden, doch enkel werkingen, die liggen op het terrein van ons inwendig leven, dan zegt het „enz." waarmee de opsomming besloten wordt, dat men gerust kan laten volgen al wat de Apostel in Gal. 5:22 tot de vruchten des Geestes rekent.

Doch, ook afgezien daarvan, laat zich niet verstaan, hoe zulke, heel onze ziel in actie brengend© werkingen buiten ons bewnstzijn zouden blijven. En de Dordtsch© Leerregelen vinden juist hierin, dat wij zelven er weet van hebben, haar beteekenisi voor onze verzekerdheid.

Vergeten we hier vooral ook niet te denken aa» Zondag 32 van onzen Catechismns.

Daar belijden we, dat tot het doel, waiarme© de Heere den verlosten door Christus geboden heeft, goede werken te doen (in gehoorzaamheid aan zijn W-et te leven) ook dit behoiort, dat „eilk! bij zich zelven van zijn geloof'Uit de vruchtenj verzekerd zij".

Bij deze vruchten kan hier, blijkens de vraag, die voorafging, onmogelijk gedacht zijn aam wat behoort tot ons verborgen zieleleven.

Hier móét gedacht zijn aan de goede werken, aan de gehoorzaamheid, over wier noodzakelijkheid het hier immers gaat.

Doch dan blijkt daaxuit ook overtuigend, dait het, naar onze belijdenis, noch remonstrantsch, noch; farizeesch is, noch op ©enigerlei wijze in strijd met den christelijken ootmoed, deze vruchten "des Geestes bij zichzelf op te merken.

Of, hoe kunnen we er zónder dat, uit ve'rzefcerd worden van ons geloof? En mogen we ze opmerken „met een geestelijk© blijdschap en heilig© vermaking waarnemen", gelijk de Dordtsche 'Leerregelen zeggen — wie kan er dan nog aan denken: , het farizeesch en in strijd met den christelijken ootmoed te achten, er onzen God voor te danken, dat we ze waarnemen mogen?

Genoeg reeds, om te overtuigen, dat het, wat men er overigens ook van denken en zeggen moge, in elk geval niet öngereformeerd, maar gereformeerd is, bij zichzelf aan vrucht des Geestes te denken, en, als men haar waarnemen mag, er ootmoedig en hartelijk onzen Vader in de hemelen voor te danken.

Intusschen, niet alleen onze belijdenis, doch O'ok het Woord Gods, waarop ze gegrond is, geeft hier geen oinzeker geluid.

Daarover, zoO' de Heere wil, in het volgend© nummer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De geloovige en zijn goede werken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's