GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Abraham Kuyper en de theologie van het Hollandsche Neocalvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abraham Kuyper en de theologie van het Hollandsche Neocalvinisme.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

W© besloten ons eerste artikel met het mecreeien van waardeerende uitspraken van Dr aitjema over Dr Kuyper, die echter de inleiding lijken te zijn tot een felle critiek. Wij willen thans die critiek nader onder oogen zien. Ze dateert niet as uit den tijd, waarin de Zwitsersche theologie nvloed op Dr Haitjema's denken kreeg. Wiant we bezitten, reeds een artikel van zijn hand uit het aar 1919, waarin hij zich kritisch stelt tegenover Dr Kuyper. We bedoelen het artikel: „De* cultuuraardeering van het Nieuw-Calvinisme" in de peiodiek „Onze Eeuw" (1919). Dr Haitjema is hier reeds zeer positief in zijn uitspraken. Hij acht het een onomstootelijk feit", waarvan hij vrijelij'k mag itgaan, dat het echt© Calvinisme uit de reiforatorische eeuv/, het Calvinisme van Calvijn zelf, iet zonder meer vereenzelvigd mag worden met et Calvinisme, dat sedert 1875 in ons land met gloed en geestdrift verdedigd werd door Dr Kuyper e.a. en hij wil dan op één speciaal punt, n.l. de oultuurwaardeering de verandering van gedachten signaleeren. Het Nieuw-Calvinisme is z.i. veel meer an het oorspronkelijke Calvinisme gekeerd naar e wereld met hare beschaving, kunst en wetenschap. Niet in dien zin, als zou Calvijn de cultuur ebben veracht en cultuurontvluchting hebben geropageerd, maar de stemming, de opzet en de aanpak zijn bij Dr Kuyper anders. Het is een ge^ achte, die Dr Haitjema vasthoudt tot in het rtikel in „Zwischen den Zeiten" (1931), dat Dr uyper tenslotte was of althans steeds meer georden is: de cultuurphilosoof. Achter den cultuurhilosoof moest de Calvinistische dogmaticus terugreden. Want het was hem niet maar om een dogatiek, maar om een wereld-en levensbeschouing te doen, een tendenz, die volgens Dr Haitjema ok openbaar wordt in „Wijsbegeerte der Openaring" van Dr H. Ravinck. We staan voor een sterk geprononceerd „open zijn" voor de cultuur, oor een zoeken naar een synthese tusschen Chrisendom en cultuur. Nu is dit op zichzelf echter og niet het punt, waarop Dr Haitjema zijn aanval icht. Zelfs acht hij het „de onvergankelijk© verienste van het herleefde Calvinisme in ons vaderland, dat het het ideaal der verzoening tusschen Christendom en cultuur weder wakker geroepen" eeft. Het heeft terecht de universeel© bèteekenis van het Christendom gehandhaafd en geweigerd te berusten in ©en toestand, waarin de cultuur steeds meer alle Christelijke momenten uitstiet en den Christen met zijn houding in die cultuurwereld geheel verlegen dreigde te maken.

Maar — en dit is de vraag, die Dr Haitjema vooral bezighoudt — op welke wijze heeft Dr Kuyper dat gedaan? Want de wijze, waarop m'en „openstaat" voor de cultuur, beslist. Op deze vraag nu krijgen we een ondubbelzinnig antwoord. „De drang naar harmonie tusschen Christendom en cultuur kan uit eerbied voor Christus, doch ook uit vereering van de cultuur voortkomen". Dat laatste nu heeft bij Dr Kuyper ©en rol gespeeld. Hij heeft dientengevolge uit het Egypte der moderne cultuur bij zijn uittocht wel eens te veel meegenomen en ten duidelijkste komt dit uit in zijn beschouwingen over „de gemeene gratie".

Want daarin geeft hij aan de werking der gemeene gratie in deze wereld een zelfstandig doel naast de bizonder© genade. Heeft Dr Kuyper zelf niet uitgesproken, dat zij „tegelijk ook het zelfstandig doel in zich draagt om al wat in ons geslacht aan kiemen school, tot eer en prijs van Gods naam in het licht te doen treden" ? En is niet dit de noodlottige consequentie van deze gedachte, die in het brein van Calvijn nooit is opgekomen, dat daar ook „de rechtzettende werking van het beginsel der palingenesie (wedergeboorte) niet strikt noodzakelijk meer genoemd kan worden? En wordt op deze wijze niet ernstig schade gedaan aan de kosmische bèteekenis van den Christus en wordt door deze leer met haar „kringen-en sferen-onderscheiding" fpag. 101) niet de eenheid van Gods herscheppend werk in Christus gebroken? Zóó moest het wel komen tot innerlijke disharmonie en diepingrijpende onevenredigheden. Slechts ten koste van de waarheid kon Dr Kuyper in het leven van zijn tijd staan als de Neocalvinistische cultuurphilosoof en velen bezielen voor zijn machtig ideaal, i) Niet de Calvinistische dogmaticus, niet d© rustig bezinnende; systematious wordt de leider van het Gerelormeerde volksdeel, maar de apologeet! De Gereformeerde belijdenis wordt „niet zoozeer op haar innerlijke diepte en intensieve waarde gepeild, als veeleer om haar expansieve kracht ©n doorzurende werking voor al de terreinen des levens geestdriftig aangeprezen" (86). De accentverschuiving is niet t© loochenen. De nadruk valt niet allereerst „op de vraag, wat een Gereformeerd Christen in onzen modernen tijd gelooft en belijdt, doch veeleer op die andere, hoe een Gerelormeerd Christen zich houden moet in het moderne cultuurleven" (91).

Zoo luidt de kritiek, die in later jaren door Dr Haitjema in „De Gereformeerd© Kerk" is gehandhaafd. Dr Kuypers leer is „anticalvinistisch". Er is geen eenheid meer in Gods werk. „De verschillende kringen en sferen blijven in de eigen aigeslotenheid". En „de heerschappij van het Wiooid Gods" wordt „overal principieel onmogelijk geiraaakt". M.a.w. verwereldlijking is het noodlottig gevolg.

Dr Kuyper cultuurphilosoof!

Dit is een telkens bij Dr Haitjema terugkeerende gedachte. Hij schrijft nog in 1931, dat bij' Dr Kuyper na zijn vertrek uit Beesd, de specifiek-theologische doelstelling plaats maakt© voor de cultuur-philosofische. Kuypers doel is sindsdien niet meer allereerst het eerherstel der Gereformeerd© theologie, maar de cultuurherkerstening van West-Europa. Hij ging steeds meer als zijn taak zien: te zorgen voor een tegenstroom tegen het humanisme, met nam© tegen het Duitsch idealisme', een Christelijke philosophie te geven en ©en wetenschapsleer, en hoopte voor d© verbreiding van zijn idealen in geheel West-Europa op zijn stichting: de Vrij© Universiteit, di© zou moeten medewerken tot de cultureele hegemonie van het Calvinisme. Dat is volgens Haitjema de expansie-drang van het Nieuw-Calvinisme!

Maar — aldus de kritiek — wie ziet hier niet het gevaar ?

Dr Kuyper staat hier als geharnast strijdeir aan de grenzen der wijsgeerige cultuurwereld. Maar — achter die frontlijn, waarop al Kuypers aan, 'dacht is geconcentreerd, ligt... de theologie. En ja, daar moesten d© krachten vandaan komen, die tot de v©rantwoord©lijke grenswacht in staat stelden, maar nu geeft de historie juist h©t omgekeerde te aanschouwen, n.l. dat d© th©ologie meer en meer gevoed werd door de buit, die de cultuurphilosophische Calvinist aan zijn vijanden wist te ontrukken. En het Nieuw-Calvinisme na Kuypers dood geeft volgens Haitjema van dezen stand van zaken een treffende bevestiging. Jaren later, — wanneer "hij positie kiest in de kwestie-Dr Geelkerken — in zijn referaat over „De Asser Synode en het Schriftgezag" "(O. E. V. 1926) — tast hij „naax den diepsten grond voor den droeven afloop van het Geelkerken-proces" door te verwijzen naar Dr Kuyper. „Hij heeft wind gezaaid, — d© sto^rm moet geoogst worden". Te veel had deze reformator meegenomen uit het land der Verlichtingscultuur, dan hij in den dienst van zijn God en tot uitbouw van een Calvinistische wereld-en levensbeschouwing gebruiken kon. „De leuze, die van den bodem der nuchtere werkelijkheid gaarne gewaagde", heeft zich gewroken.

In het artikel in „Onze eeuw" zegt Dr Haitjema, * dat inzake het punt, waarop hij zijn kritiek richtte, , | door andere Nieuw-Calvinisten nog geen opzet--' telijke bespreking werd gegeven. We zijn nu jaren verder. En het is sindsdien meermalen uitgesproken, dat de leer der gemeene gratie nog naJder.. moet worden uitgewerkt; dat er punten zgn, waar-£over nog niet voldoende helderheid bestaat en —i zoo schijnt het artikel van Dr Haitjema door laterefii Gerefo'rmeerden te worden gerechtvaardigd. We zien' b.v. zeer sterk op den voorgrond treden de verhouding van algemeen© en bizonder© genade. Prof. V. Hepp spreekt uit, dat d© alg©m©en© genade er is om de bizonder© 2); Ds van Munster bespreekt de vraag naar den rechtsgrond der gemeene gratie en wijst op het gevaar van dualisme, dat alleen vermeden kan worden, als w© particuliere ©n algemeene genade beide zien in het licht van het Kruis ©n met nam© ook d© gaven der gemeen© gratie zien als vrucht van dat Kruis'); Ds K. Schilder is van oordeel, dat het leerstuk der gemeene gratie aanvulling noodig heeft, ten deel© ook, in den vorm, waarin het vaak werd voorgedragen, correctie^). Zoo blijken hier nog allerlei vragen op te komen, die het woord van Dr H. Kuiper bevestigen, dat in de GerefO'rmeerde theologie wel unaniem geleerd wordt, dat er een nietreddende genade is, maar dat er verschil van meening bestaat over menig belangrijk punt inzak© deze gemeene gratie^). En toch — als we alles rustig overwegen, kunnen w© ons steeds minder aan den indruk onttrekken, dat het bij Dr Haitjema toch om wezenlijk andersoortige vragen gaat dan in d© bovengenoemde publicaties van Gereformeerde zijde. Dit blijkt o.i. duidelijk, wanneer we zoeken te onderkennen den achtergrond van Dr Haitjema's bezwaren. We hooren dan in de eerste plaats dat sterk geaccentueerde bezwaar, 'dat de dogmaticus, de theoloog op den achtergrond en d© cultuurphilosoof op den voorgrond komt. Vooral na het vertrek uit Beesd zou dit proces zich hebben voltrokken^). Het onstuimig verlangen naar expansie zou de waardeering voor de innerlijke diepte en intensieve waard© der Gereformeerde belijdenis niet onbeduidend hebben gerelativeerd. Wat is hier Dr Haitjema's bedoeling? Hij wil niet bestrijden het poneeren van de universeele bèteekenis van het Christendom. Is het dan misschien dit, dat Dr Kuyper later niet alleen maar theoloog is geweest, maar meende zich ook op ander© terreinen te kunnen en te moeten geven? ') Wat dit laatste betreft, wanneer Dr Kuyper voor zich een taak zag ook nog op een ander terrein dan dat

der theologie, dan ligt hier in het minst nog niet in opgesloten, dat de gedachte aan een eerherstel der Gereformeerde theologie hem niet meer zoo als vroeger bezielde. Het is juist het merlswaardige feit, dat deze combinatie bij Dr Kuyper wel aanwezig was. Diezelfde belangstelling en dat zelfde ideaal van zijn jaren in Beesd zien we nog in 1886, wanneer hij uitspreekt als antwoord op de vraag: Wat wil Dr Kuyper toch? , dat de studie der theologie in toenemende mate zijn lïracht opeischt; dat het „al zijn jaloerschheid en zielsinnig begeeren" is, om eerst zijn Encyclopaedie, daarna zijn dogmatiek uit te geven om tenslotte zijn leveinsarbeid te besluiten met de uitlegging van een boek uit het Woord. „Hooger en verder gaan mijn asperatiën niet.«).

En deze persoonlijke weergave van eigen ideaal vindt haar bevestiging in de vele zuiver-theologische pubhcaties na dien tijd. Ongetwijfeld, niet alleen theologische publicaties, maar Dr Kuyper was nu eenmaal elke tegenstelling tusschen het terrein der theologie en andere terreinen te boven. Het probleem van Dr Kuypers werk ligt veel en veel dieper, dan dat het gekarakteriseerd kan worden als een zwenking van de primair-theologische (de uitdrukking is van Dr Haitjema) naar de primair-cultuurphilosophische belangstelling. Een persoonlijke arbeidsverdeeling en een persoonlijk aanvaarden van een zeer gevarieerde taak is niet het terrein waarop overtuigingen kunnen worden besproken. En de volle bewijslast blijft dan ook op Dr Haitjema rusten ten opzicht© van Dr Kuypers theologische gedachten. En op dat terrein, waarop de beslissing valt, treffen we nu als eerste geding aan: de gemeene gratie, de kosmische be^ teekenis van Christus en de vraag naar de verwereldlijking van het leven. We kunnen dit vraagstuk niet uitvoerig behandelen, maar willen er slechts op wijzen, dat men ook door een sterk accentueeren van het onlosmakelijk verband tusschen algemeene en bizondere genade nog geenszins of«de instemming van Dr Haitjema rekenen mag.

Want zijn bezwaar hangt ten nauwste samen met zijn kritiek op Dr Kuypers „kringen-en sferenonderscheiding", waarin hij ziet een noodlottige verzelfstandiging van het leven tegenover den Christus. D a t is o.i. de achtergrond van Dr Haitjema's kritiek. Niet om het vraagstuk van de verzoening tusschen Christendom en cultuur op zichzelf cirkelen zijn Kuyperbeschouwingen; evenmin om het vraagstuk van de universeele beteekenis van het Christendom of om een persoonlijk interesse van Dr Kuyper voor één of ander terrein buiten de theologie (al ziet hij in Dr Kuypers leven een reflex van een bepaalde beschouwing), maar zijn kritiek cirkelt om dat ééne punt, waarin Dr Kuyper radicaal van Calvijn is afgeweken, n.l. de gedachte van de souvereiniteit in eigen kring. Het is deze kwestie, die meermalen op den achtergrond staat van Dr Haitjema's beschouwingen. Hij heeft eens geschreven, dat deze uitdrukking van Kuypers levensarbeid „erfelijk belast mag heeten" en „het inzicht in den vollen rijkdom van Calvijns gedachtenwereld vertroebelt" ^). Waar dit één van de centrale punten is, die Dr Haitjema scheidt van „de theologie van het HoUandsche Nieuw-Calvinisme", moet het wel zeer betreurd worden, dat hij eens van die gedachte der souvereiniteit in eigen kring een weergave heeft gegeven, die met de weergave van Dr Kuyper in zijn bekende rede schier geen enkefen trek van gemeenschap meer heeft.


') Vgl. ook K. H. Miskotte. Johannes Hermanus Gunning, pag. 111: „De tragische keuze schijnt hier: zuiverheid met sporadische invloed óf expansie met verlies der mogelijke zuiverheid. Was het laatste Kuypers zware lot, het eerste was Gunnings bittere deel".

") De loochening der gemeene Gratie. De Reformatie, 3e jrg.

") Stellingen van een referaat op de predikantenvergadering te Leeuwarden 1929 over: „De bèteekenis van Christus' zoenoffer voor de gemeene gratie".

') „Jezus Christus en het Cultuurleven" in „Jezus Christus en het menschenleven", 1933, pag. 277.

") H. Kuiper. Calvin on common grace Diss V.U. 1928. (slotconclusie).

°) Haitjema. De Gereformeerde Theol. in Nederland. Vox Theol. 1931, pag. 75.

') Vgl. W. F. A. Winckel. Leven en arbeid van Dr A. Kuyper. „Prof. Dr N. Beets sprak eens tot zijne studenten: „Dr Kuyper wil heerschen op het gebied van de Kerk, op dat van den staat en op dat van de wetenschap. Mijne heeren, het is wèl wat veel!"

Of hij dit heeft willen doen, betwijfelen we; wel zijn wij overtuigd, dat de nood hem was opgelegd te doen zooals hij deed. (pag. 311)

^) A. Kuyper. Het conflict gekomen 1886, pag. 116.

°) Haitjema. Kerlc en Staat. Nieuwe Tlieologisclie Studiën Oct. 1928 (over Br J. Th. de Visser. Kerl< en Staat). Op dit artikel hopen we de volgende week terug te komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Abraham Kuyper en de theologie van het Hollandsche Neocalvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's