GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bij het Pinksterfeest.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij het Pinksterfeest.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Negentien eeuwen christendom, — en toch nog zóó veel onvfil, om naar het Pinksterverhaal gehoorzaam en rustig te luisteren.

Er is in den laatsten tijd in ons blad eii ook elders veel gesproken over doel en beteekenis en inhoud van de geschiedenisverhalen, die de bijbel ons geeft. De bijbelsche geschiedenis vroeg als zoodanig naar eigen karakter en doel weer de aandacht. Er werd op gewezen, dat alles, wat tot die geschiedenis der Godsopenbaring te rekenen viel, en in haar kronieken werd vermeld, en wat dan tevens in de poëzie, de profetie, den leerbrief, de apokalypse des bijbels van andere zijde, telkens iiaar weer andere methode, wer'ci meegedeeld en belicht, steeds te bezien bleef onder dat gezichtspunt: dat de heilige geschiedenis niet mocht worden opgelost in heilige (vrome) geschiedenissen, dat het „eenmalige", het 'slechts-één-keer-gébeiurd-(kumien)-zijn, van di© heilsfeiten nimmer mocht worden „gegenerahseerd"; m.a.w., dat het nooit ofte nimmer van die „eenmaligheid" mocht ontdaaai worden. Evenmin als b.v. de tocht des patriarchen Jakob, gaande van Berseba aaar Haran

En in den grond der zaak geeft vrijwel ieder theoretisch de juistheid toe van wat hierboven ter sprake kwam.

Maar in de practijk?

Och, in de practijk wordt met de geschiedenis van Gods zelfopenbaring, en van Zijn komen tot de wereld in den éénen „dag des Heeren", nog altijd het spel der „generaliseering" van wat „eenmalig" is gespeeld. De reizen van vader Jakob worden publiekelijk opgehaald, als iemand een familielid bezoeken gaat, dat heel veel K.M. vèr woont. En dat is een teeken van den tijd: het staat dan ook op dezelfde lijn, als de onder ons nog steeds zeer gewone omvorming van in den bijbel verhaalde gebeurtenissen tot „geloofs-akten" zonder meer (zooals ze nog vandaag gebeuren), of tot „bekeeringsakten", en verder niet (zooals we nog vandaag hopen te beleven), of tot min of meer epische gevallen van „worsteling" van „goede" tegen „kwade" „krachten", zooals ze in elke periode van wereld-of van kerkberoering aan drama-'turgen zich te bewerken geven als interessante stof, daartoe zeer leerzaam. En in de praktijk komt zoo dat eéne, waar het God om te doen was, dat Hij als feit-voor-één-keer, als moment-van-één-keer in den „dag des Heeren" heeft bedoeld, op den achtergrond, of het wordt, als al te „objectief" (!), en als te weinig „stichtelijk", haastig naar den achtergrond gedrongen.

Zoo is de praxis al sinds jaren, in onze bedorven hunkering naar „stichting", die geen stichting is, naar „denkstof", die het denken om zich zelf laat circuleeren, en met lastige „eenmaligheden" het niet aan bo.ord komt. Waarbij dan nog komt, dat ook veler bewuste theorieën en beschouwingen een steun aan zulke praxis bieden, door er een leer-schema voor te ontwerpen, waarop ze steunen kan, en zich beroepen kan, met schijn van recht. Zulke theorieën zijn herhaaldelijk gegeven, met name in veler verkeerde b ij b e 1 beschouwing, en in anderer geschied beschouwing; we geven geen namen van die theorieën hier, omdat we anders veel te ver ons laten voeren. Een laatste voorbeeld van zulk een valsche theorie, die de oogen wel het snelst verblindt voor het wezen en den eigen inhoud van het heilsfeit in de openbaringsgeschiedenis, is 'de meenlng van 3e z.g. dialectische theologie. Gelijk aan alle, zoo móét zij krachtens haar grondgedachten ook aan de heilige historie immer te Tcort doen; zij meent dan ook, stichtelijk te spreken, door b.v. te schrijven, dat het niet goed is, te zeggen, dat Christus éénmaal gekruist is, en dat daarmee het kruisigen van Christus voor altijd is geëindigd. Lezers van ons blad herinneren zich uit de laatste nummers dergelijke uitlatingen; en lezen in een ander plekje van ditzelfde nummer, hoe deze aanval op de heilsgeschiedenis steun kreeg door iemand, die eens in een quasi-gereformeerd orgaan liet drukken: ons heil hangt niet af van historiefeiten. Zij weten dit, zeg ik; en als ze het terrein, waarop ze feest. Pinksterfeest, vieren willen, verkennen (gelijk zulks plicht is, voor wie feest viert op het slagveld, dat voor feestterrein alleen ons aienen kan), dan zullen ze begrijpen, dat deze dingen op te halen niet de stichting in den weg staat, maar een voorwaarde ervoor is, anno Domini 1933, hie et nunc.

En nu is het begrijpelijk, dat deze verkeerde praxis wel het allermeest zich presenteert op Pinksterfeest. Immers, dit feest is van alle het moeilijkste, wijl het het minste van zichzelf in leerproza gezegd heeft. Dit feest is het moeilijkste, zeiden we; het komt met weinig zicht-of tastbaarheid. Het biedt geen dingen, die meu grijpen, tasten kan haast. Het zijn zelfs niet eens tongen van vuur, waarvan we iets vernemen, doch alleen maar tongen „als" van vuur, zooals het ook maar een geluid is „als" van een geweldigen, gedrevenen wind. Het is het feest der mondigverklaring van de kerk; daarom wordt al minder haar gegeven voor het lichamelijk oog, en al meer voor het geestesoog. Zoo biedt het Pinksterfeest (en daarin hgt zijn winst) al minder voor de „zinnen", voor het „tééken"-zoekend volk, voor de „ziel" en voor den konventikeling, en legt al meipx mandaten op aam het „gelóóf", aan den „pneumatischen" mensch, den „man" in Christus, voor den „géést", die vaste spijs te bereiden heieft, en dus bok zelf te verdragen heeft, in ambtelijk, breed, internationaal verkeer gezet zijnde in de „kerk". Het Pinksterfeest is zoo bizonder zwaar, want het wordt daar méénens, zou men zeggen — in zijn onschuld zich weer bloot gevend — het wordt daar méénens met dat vlak vóór de mondigverklaring van de kerk gesproken woord van den Heer der kerk: oortaan zijn zalig, die niet zullen gezien, en nochtans zullen geloofd hebben, wie niet meer „vasthouden" (Joh. 20:17) Hem, die daar henenging tot Zijnen Vader en onzen Vader.

Ja, moeilijk is het feest; mondigverklaring beteekent een afscheid aan den tijd van melk en van melktanden, en van zinnen en aanschouwelijk onderricht.

Zoodra dan ook de romantiek zich afkeert van de harde taak, die aan den mondige gegeven werd, en weer van , , geest" tot „ziel", van „agape"" tot „eros", van „ambt" naar „amicitia", van„kerk"verband naar konventikel-betrekking terugkeeren wil, of opk, zoolang die romantiek, dat wereldschvroom Jlhijnvis-Feith-Novalis-gedoe, nog niet uit de kerk geheel weggedrongen is, zóó spoedig, of zóó lang zal het Pinksterfeit als bepaald, „eenmalig" feit op den éénen „dag" der heilige geschiedenis wel het méést te lijden hebben van de zucht, om het „eigene" van het heilsfeit te transponeeren in het „wetmatig", het steevast weerkeerende, „generale" gebeuren. M.a.w. de „individualiseerende" Pinkstervertelkünst (die hetgeen maar eenmaal gebeurd is, als zoodanig zien Wil, om zich voorts daar op te werpen) zal plaats maken voor „generaliseerende" Pinksterverteldaad: zeer in trek, vooral bij sectarische kerken, en aldaar zelfs met hand en tand als „behoefte" van „Gods eenvoudige volk" „verdedigd" tegen de „intellektualist" gescholden broeders van een andere kerk, zeer in trek, nog eens, maar niettemin een absoluut bederf, voor wie het Pinksterfeit wil hooren vertèHen, in stee van verdoezelen, en begraven onder wat gemeengoed is, vandaag nog, tusschen de broeders en de zusters in hun generaal bevinden.

We hooren dan ook het verhaal weer koppig den verkeerden kant uitgaan. „Hebt g^ den Heiligen Geest ontvangen, als gij geloofd hebt? ", luidt van menige Pinkster-oratie de toepassing. Maar niet gevraagd wordt, of „de Heilig© Geest" soms hier iets anders is, dan die van Zondag XX, die „mij troost", ©n „bij mij eeuwig blijft", mij „in de waarheid leidend"; of het niet kon zijn de gave des Geestes, gelijk ze in charismata en glossolalie en dergelijke uitzonderings-teekenen in die dagen gegeven werd, om echter weer te verdwijnen uit de kerk, zoodra oj een bej)aalde plaats de nieuwe gemeente tot regelmatigen ambtsdienst zou bekwaam gemaakt zijn? „Zijt gij al door dien Geest vertroost, geleid, tot zekerheid gebracht, dat gij eens rustig sterven kunt? " zoo luidt de toepassing in een ander geval, alsof het speciale , van Pinksterfeest nu waarlijk lag in wedergeboorte, geloof, bekeering. Maar zijn er geen eeuwen te voren door dienzelfden (ïeest wedergeboorten, geloofsaanvaardingen, bekeeringen gewekt, gewerkt? Indien de Geest op Pinkster tot de discipelen komt, en hèn (nog wel in het openbaar) met tongem teekent, zijn dat dan geen wedergeborenen, zijn dat dan geen in het ambt tevoren reeds gestelden en voor ambtsdienst zélf persoonlijk toebereiden? Kan dat het eigenlijke zijn, dat hier gevraagd wordt naar hetgeen reeds eeuwen lang Gods generaal geschenk was in de kerk? Indien het eens waar was, dat — we noemen slechts iets — op Pinksterfeest de Heilige Geest speciaal kèrk-arbeid verricht, de kerk op breeden grondslag zet, de kerk laat zien, in deze hare mondigheid, als internationaal gezelschap van wie anders in rasverschillen, klasse-verschillen, aanlegs-verschillen uit elkaar gejaagd worden door de zonde, — zou het dan niet veel stichtelijker zijn, op Pinksterfeest te vragen: hebben wij, kerkinstituut-nummer-zooveel, al meegedaan aan dat reuzenwerk vaa de openbaring van die breede, verbindende, in de waarheid saamsnoerende, "tot eenheid geroepene wereldkerk, en hebben wij daartoe ons "bekeerd van ons verdeeldheid zaaien en verscheuren van wat met ons één geloof heeft?

Maar „wij vragen niet verder". Want het licht van Gods waarheid wil niet altijd door ons voorzichtig „vragen" als schemering worden voorgesteld en zoo gedegradeerd. Dat licht is sterk genoeg; en wie er eenmaal oog voor kreeg, die móét ervan getuigen op het feest.

Zoo willen wij elkander dan ook opwekken, om te breken met de zonde, en de armoe, van het generaliseeren-van-het-heilsfeit. Het mag niet, het mag nooit, het mag vooral vandaag niet. Want dit is de dag, dien de Heer© tégen dat generaliseeren u juist gemaakt heeft; laat ons op denzelven dan ook met het oog daarop ons verheugen en verblijd zijn.

En laat ons daarom weer vragen naar de eigenlijke Pinksterwerken van den Geest op Pinksterfeest.

Laat ons dus vragen naar dat ééne, en in die enheid toch ook weer véle, dat de Pinkstergeest op Pinksterfeest als nieuw e gave, die van te voren er niet was, geschonken heeft.

Want — is het niet rijk genoeg?

En is het niet apert genoeg?

Hij heeft op Pinksterfeest de kerk uit de berenzing van Israël als „vleeschelijke" gemeenschap ehaald, en haar, hoewel Hij ze bij dat oude Israël ederom liet beginnen, gebracht tot heel de we^ eld. Dus hebben wij te spreken 'van, te jagen aar, die wereldkerk. Niet naar de wereldschei erk (want de heiligheid, de afgescheidenheid-vane-wereld, het Israël-en-overblijfsel heeten, dat lijft), maar naar de wereldkerk.

Hij heeft op Pinksterfeest die kerk aan een verdeelde wereld gegeven als nieuwe menschheid,

humaain, nooit humanistisch, in zich opnemende alles wat „in natuurverband" „pluriform" is, en wat, zónder G-eest en kerk, door de zónde, zou uiteengaan en verscheurd hggen; ea. 'Hij deed dat, opdat zoo die kerk openbaar zou worden als het lichaam van den Christus, en ook van den T\veeden Adam, samenbindings-instituut voor allen, die begrepen hebben, dat alle rijkdom vaa natuurlijken aanleg alleen ontplooid kan worden, maar dan ten volle ontplooid zal worden, in de gemeenschap met de berk, die uit den Tweeden Adam leeft. Dus hebben wij die pluriformiteit van het scheppingsleven nimmer te-verwarren met de pluraliteit van kerkinstituten, want het instituut der berk, dat is er juist, om de pluriformiteit van het kosmisch leven te .verhinderen in pluraliteit uiteen te vallen, en zoo schismata te maken, hier, en daar, en ginds, len overal. WTij zullen op Pinksterfeest die pluriformiteit niet gebruiben mogen tot ©en dekmantel van de boosheid.

Hij heeft, die Geest, op Pinsterfeest, den Christus weer doen komen tot de weneld, gelijk de Christus Hèm deed komen tot het Zijne. Maar Hiji liet Hem tot de Zijnen komen zonder eenig zien-deroogen. Hij deed Hem enkel wederkomen in a m b t s verkeer, in kerk kerugma, in Wi o o r d verkondiging, in „p n e u m a". Daardoor drong Hij het visueele, sensueele., op den achtergrond, en wekte Zijn profeten-der-didaxis. Profeten van leerproza. Hij gaf voor 't eerst „dogmatische" brieven; zoo zouden ze althans genoemd worden, veel later, door de kerk; brievan immers, die wel niet dogmatisch spraken in rechtstreekschen zin, maar die de reflexie zoo sterk in zich hadden, dat ze zich, naar het dogma toe, sterk ondersclieidden van de poëzie, , (de proiietie. de apokalyps, het historisch bericht, waarmee tot nu toe de Greast de kerk had onderwezen, aangesproken, en herschapen. Dus hebben wij op Pinksterfeest de kerk, hoe moeilijk dat ook is, en hoe weinig 'took in trek is bij een doel van 't volk, terug te roepen tot den eerbied voor hel proza. Zij moet zich weer bekeeren tot den «envoud, die een man als Paulus (schoon geen redenaar-met-talent, en heelemaal niet wat de „groote-stads-mensch" in zijn overprikkeling zoo „mooi" vindt) om den INHOUD van zijn woorden aanhoort, en op zich laat werken. Wij hebben haar terug te roepen van een would-bestichtelijkheid, die al maai-weer meent, dat het „subjectief" is, en daarom goed, als iemand van de zooveel hoofdstukken der dogmatiek speciaal dat ééne hoofdstuk, dal , , voorwerpelijk" over de heilsorde handelt, al maar repeteert. Wiant behalve dat dit de puurste „voorwerp elijkheid" is, kleeft aan die methode dit gebrek, dat men van Gods waarheidscirkel slechts één sector zien wil, en voorts de groote Geestesgangen uit laat loopen, dood laat loopen, in zijn eigen individualiteit, in plaats van te erkennen, dal redding altijd hierin gelegen is, dat onze individualiteit gezet wordt op de breede, bewegende banen van den immer werkenden, en door-werkend en Geest.

Hij heeft, — ja, waar zouden wij' moeten uitkomen, als wij nog meer uitwerkingen wilden geven van dit ééne thema'? Het keert in al zijn eenvoud en zijn kracht in duizend dingen weer, maar blijft zich steeds gelijk. Wiant het is tenslotte het begin van den laatsten dag, wat daar op Pinksterfeest geschiedt. Het is op Pinksterfeest óók een ingaan van de genade tot de natuur. Niet, dat dit daar vooa-'teerst geschiedt, want „genade", die niet tot „natuur" bomt, is geen genade, omdat zij staan zou buiten ., het ónze". Maar wij bedoelen ermee, dat op Pinksterfeest de ingang van de genade lot de natuur haar laatste belemmeringen achter zich laat, dat ze ., af legt allen last", dat ze de sluizen voor zich openzet, dat ze achter hel op Goeden Vrijdag gescheurde voorhangsel van hierarchien en schaduwdienst, en priesterklasse-aristocratie, on joodisch particularisme, vrijuit naar voren s: chiet, naar buiten breekt. Vandaar dan ook, dat op dez.en dag de groote werken Gods verteld worden in de taal, waarin een ieder is geboren, waarin hij heeft „gemazzeld" (dit is niet onstichtelij'k gezeid, o lezer); de taal van huis, en tuin, en keuken. Dus is de dag van heden een dag van protest legen alle „tale K.anaans", die voerluig wezen wil van enkelen, en niet vóór allem. Elke taal, die kerktaal wezen wil, maar haar „eigen-aard" kunstmatig maakt, zich daarin van wie buiten zijn, eigenwlUig afzonderende, en hen vervreemdende van de kerk en haar jargon, is in principe van den zegen van het Pinkstertalenwonder uitgevallen, en heeft zich wéér gegeven aan het konventikel, terwijl ze móest dienstbaar wezen aan de wereldkerk. Wiant deze groote, breede kerkgemeanschap noopt alle eigenaard-igheden tol harmonisch saamverkeeren in Christus' nieuwe menschheid. Deze nu wandelt vandaag reeds over de wiereld, hebbende reeds nu haar „Neu-pradikation", ten spijt van velen, die dal niet gelooven willen.

Zoo laat ons dan uitgaan naar ons feest, en voor den zwaren zondag, die op handen is, ons voorbereiden.

Want het zal weer wérken moieten worden. Wie niet werkt, zal ook niet eten, — dat is een op schrift, dal meai wel eens boven een kerkportaaldeur zou willen zien gebeiteld, zelfs, al is men zóó bang voor , .vergeestelijken" als de schrijlver van dit artikel. Trouwens, „vergeestelijiking" heeft hiermee niets van doen; een wèt wordt hier ontdekt, die voor alle levensverband van gevenem-ontvangen haai-kracht doet gelden. Diat opschrift wordt dan te ij, veriger gelezen door wie op Pinkster morgen naar de kerk gaat.

De Heere God verlosse ons van de dierbare preekjes, en van de romantiek, en van dat ijselijike j.taleait". Hij verlosse ons van de secte en van de valsche tale Kamaa'ns. Hij bewijde ons van ide afscheiding van natuur en genade, elk tegenover de andere. Hij^ bekeere de kerkverscheurders in Nederland en daarbuiten tot de eenheid, en in de kerkinstituten zelf de vaders tot de kinderen, en de geleerdien tot de eenvoudigen, en de aesthetici tot de dogmatici, en degenen, die geen „lied" hebben tot wie er wèl een hebben. En omgekeerd. Hij geve ons verkoer. En ruilverkeer. Maar steeds uit Christus, uit de waarheid, uit den engpais van het heilsfeit, dat wel naar buiten breekt in breede stralen, maar dan steeds gekomen is uit de engte van het openbaringswonder, den openbaringsingang Gods in deze w: ereld. Diat heilsfeit, dat slechts éénmaal is geschied, daar en daar, in déze, in - God zij gedankt - in ónze wereld, die Hij aannam.

Die Hij aannam, ook op Pinksterfeest.

Want waar ik met de K. L. M. zou kunnen heengaan, een straatje in Jeruzalem, daar is het gebeurd, net zoo concreet, als dat er eens een Kind gelegen heeft in een krib op den wel zeer beganen grond van een huis in Bethlehem.

Mijin pleintje en mijn steegje, het is dezelfde bodem. En het is nog steeds dezelfde zon, die over al die plekjes schijht.

Laat iJs mij haasten, eer die zon ter aarde valt, de maan in bloed veranderd wordt.

Laat ik mij! haasten; wiant de tij!d is kort, en» de broeders-van-de-paradox, ze twisten tegen het heilsfeit al veel te lang. En de mystici sten ook. Mitsgaders de lieden, die aan de lippen hangen van wie „talent-van-spneken" heeft, o Paulus, Paulus, man van proza an van anakoloulhen

De Heere God verlosse ons, ook vóór hel 1934 wordt, van de eigengerechligheid, die vrede heeft met de scheuring van wat één moet zijn. Opdat onze Pinkster-breedheids-psalmen, die wij (uit angst misschien? ) hebben getransponeerd in psalmen-van-de-enkele-ziel, niet langer worden gezongen tegen de meening van den Auteur in.

En Hij verlosse ons, wat de verhouding van natuur-genade aangaat, van de door en door verkeerde meening, die toch zeer gelaufig is, dat men het recht zou hebben van , , de gave der onthouding" (iets positiefs) te spreken in veel gevallen, waar men enkel slechts iets negatiefs kam vinden: de onthouding van de gave. Want praatjes vullen geen gaatjes, vooral niet op Pinksterfeest.

En hoe vreemd misschien een enkele het vindt: dit laatste prozazinnetje lijikt mij' nu zuivere Pinksterboodschap. We kunnen 'look zóó zeggen: al onze stichtelijke woorden van aanstaanden Zondag zullen niet voor God en voor de engelen verbergen, dat wij leelij'ke holle plakken in den werkbodem van den Pinkstergeesl geslagen hebben, en dat wij daarover heen willen strijken met wat looze kalk.

Maar dat was op Pinkster het laatste bedrijf van dat stervende Jodendom, dat zich buiten de breede banen van den Geest gehouden heeft. Petrus inmiddels lei op 't oude fundament den eersten steen, al was de troffel niet vani zilver, en al was 't zóó weinig „plechtig", dat ze zeiden: kijk, ze zijn dronken daar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Bij het Pinksterfeest.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's