GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Heiligmaking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heiligmaking.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

II. De heiligmaking, geen werk van den geloovige zelf, maar van God. Dodi dan zóó, dat dit werk! der voortgaande vernieuwing — anders dan dat der eerste vemieuvring of der wedergeboorte — niet buiten, maar ónder en dóór de eigen werkzaamheid van den geloovige, die vrucht is van de werkzaamheid des G-eostes in hem, tot stand komt: organisch, niet mechanisch. Naar het woord des Apostels: „Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven, want het is. God, die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen".

In dit antwoord op de eerste vraag van een onzer lezers naar den oorsprong der heiligmaking, ligt in beginsel óók dat op de vraag, die hij in tweede instantie doet: Of er dan wel' ooit bij een kind Gods stilstand of achteruitgang in de genade denkbaar is, en, zoo ja, of dit dan niet veronderstelt, dat God de Heere het genadewerk in 't hart van Zijn kind somwijlen onderbreekt.

Dat er inderdaad stilstand en zelfs achteruitgang in de genade bij den geloovige kan optreden, blijkt uit de Schrift overtuigend. De brief aan de Hebreen spreekt ia hfdst. 12:12 en 13 van handen die traag en van knieën die slap werden, van kromme paden en van kreupelheid die oorzaak van misgroeiïng worden kan. De Apostel Paulus moet de Galatiërs bestraffen over de uitzinnigheid waarin ze 't zuivere Evangelie, d.i. het kruis van Christus, lieten terugdringen voor de leer der rechtvaardiging door de werken der wet, en, terwijl ze begonnen waren met den Geest, dreigden te eindigen met het vleesch (Gal. 3). En, om niet meer te noemen, de Heere Christus-zeif bestraft de kerk van Efeze, dat ze haar eerste liefde heeft verlaten, dat ze uitgevallen is uit haar eersten staat; en moet haar, onder bedreiging: at anders haar kandelaar van zijn plaats zal genomen worden, vermanen tot bekeering en tot het doen van de eerste werken (Openb. 2). En van deze droeve mogelijkbeid van stilstand en verachtering heeft elk geloovige, helaas, gedurig beschamende ervaring. Vandaar het rusteiloos vermaan dat in de Schrift tot hen uitgaat, om nuchter te zijn, om te waken, om te strijden in de gebeden, om toe te zien, dat ze niet „verachteren van de genade Gods".

Of daaruit dan niet volgt, dat God Zijn werk in 't hart der Zijnen somwijlen onderbreekt?

Neen, dat in 't minst niet. Sions muren zijn altoos voor 'sHeeren aangezicht. De goede Herder houdt nooit op te waken over zijn schapen. En de Heilige Geest is jegens de ziel, waarin Hij woning maakte, nooit één dag ontrouw.

Dat de werkingen des Geestes den éénen tijd krachtiger zijn en meer in ons bewustzijn doordringen dan den anderen, getuigen beide. Schrift en ervaring. Maar dat de Heere willekeurig allen genadearbeid bij zijn volk zou staken, gedoogt noch de innigheid noch de onveranderlijke trouw Zijner liefde.

Trouwens, op 't eigen oogenbTik waarop Hij hun dien geheel zou onttrekken, zou aUe leven in hun ziel verdorren, en zouden ze terugvallen in him vorigen doodsstaat.

Maar — en daarmee komen we weer terug op het organisch karakter van het genadewerk Gods bij Zijn volk — wat wél kan geleuren is dit, dat we het werk Gods in ons hart tegenstaan, dat we den Geest aller genade bedroeven, en dat deze zonde aan ons bezocht wordt met inhouding, schoon nooit met gebeele onttrekking, van de genadewerking des Geestes.

We kunnen dit doen door bewust ruimte te geven aan ons vleesch, in het luisteren naar bepaalde verzoekingen, in het vasthouden aan karakter-, aan gewoonte-of boezemzonden, en in het leven op den voet Van berekenend verdrag, met de wereld. Oók door het niet volgen van de leiding van Gods Geest, als Hij ons dringt tot eenig goed werk, door het on-opzettelijk verzuim van het zoeken der gemeenschap Gods in onzen Heere Jezus Christus, door op ons zelf te vertrouwen in plaats van op de genade Gods, door ontrouw in 't belijden van 'sHeeren naam, door gebrek aan waakzaamheid, en door het vertragen in 't gebed; ook door 't verzuim van d© middelen waarvan God zich bedient om Zijn genadewerk in ons door te zetten: het lezen van Zijn AVoord en het biddend zoeken van z'n beidiening, het verzuimen van de Sacramenten — en zooveel m^eer.

Hoe ernstig en dringend waarschuwt ons het Woord voor dit alles.

En wie kan het verwonderen, dat onze God, die óók in Zijn liefde heilig is, de ongehoorzaamheid aan Zijn kind bezoekt met de verberging van Zijn aangezicht en de inhouding van Zijn genadewerkingen?

En zoo blijft het bij het Apostolisch vermaan: „Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven, want het is God die in u werkt beide het wilen en het werken, naar Zijn welbehagen",

i En nu weet ik wel, dat met al wat ik zei, er voor ons nog altoos in dit woord iets wonderspreukigs overblijft.

Dat ligt hieraan, dat we de wondere wisselwerking tusschen het werk Gods in ons en ons eigen werken, onderscheiden en toch één, niet vermogen te doorzien.

Doch dit moet ons geen oogenblik ergeren, zelfs niet verwonderen. Want niets dat organisch is doorzien we ten volle.

Het mechanische, het werktuiglijke, al wat werkt door druk en stoot — dat begrijpen we.

Maar wat organisch toegaat: de voeding en de groei b.v. van een plant, van een dier, zelfs van ons eigen lichaam, blijft voor ons, hoeveel we er ook van weten, in den grond ©en geheim.

En dat is nergens méér het geval dan in het organisch werk van onzen God op geestelijk ein zedelijk gebied.

We kunnen daarin nooit de twee factoren vain Gods werk en van het denken en willen en doen van ons, menschen, in hun onderlinge verhouding, doorschouwen.

En dat geldt dan wel vooral het tweeërlei werk waarvan Filipp. 2:12 ons spreekt.

De Schrift doet nergens een poging om het juiste verband voor ons doorzichtig te maken.

Ze doet slechts twee dingen: ze predikt de volstrekte souvereiniteit en heiligheid van Hem, uit Wien en door Wien en tot Wiien alle dingeia zijn, en ze handhaaft even nadrukkelijk ónze verantwoordelijkheid.

Dat doet ze, ten aanzien van de zedelijke ver houding aller menschen tot God — dat doet ze óók ten opzichte van het werk der heiHgmaking bij Gods volk.

Het geweten zegt er „Amen" op, en het geloof aanvaardt beide.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Heiligmaking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's