GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het beroep op andere gronden dan ds Schriftuurlijke.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het beroep op andere gronden dan ds Schriftuurlijke.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk wij heden vóór vier weken uiteenzetten, Inoeten wij bij onze beoordeeling van de nieuwe Irjchting" niet alleen letten op de methode aanbande de schriftuurlijke bewijzen, maar ook op Ie methode volgens welke men andere bewijstronden dan de schriftuurlijke aanvoert tot stating van zijn betoog.

Ook hier zijn wij weer speciaal aangewezen kp het door ons in de laatste weken besproken |verk. 1)

Dat het onderzoek naar de bewijsgronden ook liier weliswaar formeel, maar juist daardoor fcroote beteekenis heeft, moet wel duidelijk zijn, ^aar wïj meenen.

Immers het is denkbaar, dat iemand in zijn beroep op de Schrift verre van gelukkig is, maar Hat hij zoozeer er in slaagt om aan te toonen, liat zijn opvatting zich geheel aansluit bij en een hadere uitbouw is van hetgeen voorgangers hebben betoogd, dat men alleen daarom reeds dient Ie beginnen met in principe het nieuwe betoog |e aanvaarden.

Nu meenen wij, dat ten opzichte van het beroep bp de Schrift hier inderdaad gesproken moet ïorden niet slechts van een minder gelukkigen beep, maar in vele gevallen zelfs van een foutieve Banwending van de woorden der Schrift. De vraag moet nu gedaan worden, hoe het Itaat op die punten, waar de schrijver terugcaat tot andere gronden dan de schriftuurlijke pm zijn meening te adstrueeren. Ook hier gaat het dus nog zuiver om de forneele kwestie, of de schrijver van meer genoemd verk zich met recht beroept en zich met recht bansluit bij vroegere schrijvers en hun uitspraken

Volgens den schrijver leert de Heilige Schrift rechtstreeksche souvereiniteit van dien God, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, over Blle dingen, in welk verband en op welk terrein lok": '" - "" " •*" '"•'•• ^'^ • •

Met deze uitspraak kan natuurlijk ieder ge-|oovige het eens zijn.

De uitdrukking „op welk terrein ook" wordt pan, nadat andere deelen van dezen zin zijn beiproken, verder behandeld.

De schrijver wijst dan op de verscheidenheid van terreinen, op welke één en hetzelfde ding optreedt. De paganistische wijsbegeerte, zegt hij, heeft vaak getracht deze rijke verscheidenheid te wringen in het schema van één of twee verschillen, die de betrokken aystematicus had ontwaard. Geheel anders de instelling van Calvijn, zoo zegt hij. Het geschapene is Teel rijker dan wat wij menschen ervan opmerken. In beginsel is Calvijn al dat geconstrueer, dat slechts leidt tot scheeve tegenstellingen, te boven. Bij hem geen Roomsche onderscheiding tusschen natuur en genade.

Calvijn geeft gezin, staat, maatschappij en het eco^ nomisch leven z'n eigen plaats. Hij erkent de bonte veelheid in het geschapene, maar het verschillende lijkt toch op elfcaaj": het staat alsi leven van door God geschapen dingen onder de wet Gods.

Vandaar, zegt de schrijver, dat het vrijheidsbegrip bij de Calvinisten gespeend is aan al wat naar naar revolutie zweemt, maar tegelijk zoo rijken inhoud heeft.

In de eerste plaats, zoo betoogt hij dan, is daar de christelijke vrijheid. Zij is het vrij-zijn van zonde, die ons op alle gebied belemmert God te dienen naar Zijn Woord.

Niet los van deze vrijheid, maar toch van haar onderscheiden, is die andere, in welke we roemen, wanneer we spreken van „vrije kerken", „vrije staat", „vrije maatschappij" en „vrije universiteit". D'e handhaving van deze tweede vrijheid wortelt in het inzicht dat ook het door den Christus van de macht der zonde bevrijde leven niet achteloos over de rijke verscheidenheid in het werk Gods mag heenloopen. Ook in een staat van louter christenen en christinnen is het gezag van de overheid onderscheiden van dat der ambtsdragers in de kerk. Deze rijkdom van verscheidenheid in het werk Gods mogen wij niet negeeren. Dat is de beteekenis van Kuypers strijd voor de „souvereiniteit in eigen kring".")

Hiermede is de schrijver nog gebleven op bekend terrein. Tegen dit zijn betoog hebben wij dan ook geen enkel bezwaar.

Hij zegt dan verder, dat men tegen pogingen om de verschillende levenskringen te verwarren, moet ingaan. Kuypers grondgedachte dient met kracht gehandhaafd.

Ook hier zijn wij het hartelijk met hem eens.

En, zegt de schrijver, nu doen zich moeilijkheden voor, omdat het woord kring een dubbele beteekenis heeft. In het ééne geval zijn de grenzen van de verschillende kringen goeddeels ruimtelijk te bepalen. Zoo b.v. burgerlijke gemeenten en plaatselijke kerken. En er blijven dan nog wel eens moeilijkheden, verschillende gemeente-bedrijven werken naast elkaar in denzelfden grond. Maar de moeilijkheid is dan wel op te lossen, als men maar vraagt: waar ligt het centrum? 1

Moeilijker wordt het echter bij de beteekenis van het woord kring in anderen zin. De grens tusschen de twee functies van een man, die tegelijk huisvader en bedrijfsleider is, is al moeilijker te trekken. Daar de verschillende functies aan verschillende wetten gebonden zijn, liggen zij dus in verschillende wetskringen. Goede onderscheiding is hier noodig.'')

De schrijver gaat dan woordelijk als volgt voort (a.w. blz. 28 en 29):

En nu de toepassing van deze gedachte op betrekkelijk nieuw terrein. Al het voorgaande kan ook hij weten, die nimmer aan vakwetenschap deed. Niet zelden vond Dt KUYPER dan ook voor zijn onderscheidingen een open oor bü hen, die nimmer de weelde smaakten, zich aan studie te mogen wijden. En daarom vielen deze mannen en vrouwen hem zoo hartelijk bij, omdat de beteekenis vein dit alles hun zoo duidelijk wsts uit de practijk, waar telkens Heek, dat een reg'eling, door niet-bevoegde autoriteit getroffen, storing meebracht voor het leven. Zoo' werden ze rijp voor het inzicht, dat het leven tal van gebieden heeft, die wel gehoorzamen aan wetten Gods en zich daarom ook gereedelijk voegen naar de formuleering van deze wetten door bevoegde autoriteiten die hun moeilijk werk tot stand brengen met liefde en kennis van zaken, doch terstond weerstand bieden zoodra hun in willekeur een regel wordt opgedrongen die niet bij hun aard past."

We willen er op wijzen, dat in deze alinea niets gezegd wordt over de toepassing van deze gedachte op betrekkelijk nieuw terrein. Dat Kuyper voor zijn onderscheidingen zijn formuleeringen wist te vinden, is waar, maar het heeft met het eigenlijke onderwerp nog niets te maken. Dat de volgelingen rijp werden voor de gedachte, dat het leven tal van gebieden heeft, die wel gehoorzamen aan wetten Gods enz., is ook juist, maar ook daarmede heeft de schrijver nog niets bewezen ten opzichte van hetgeen er komt.

Na de geciteerde alinea gaat hij dan als volgt verder: „Welnu, gelijke ervaring deed ook de vakwetenschap op". De schrijver licht dit dan toe met te wijzen op de talrijke antinomieën, die men in den kosmos meent te ontdekken; daarna vervolgt hij:

„Practijk èn wetenschap raken dus vast zoolang men niet er van uitgaat, dat antinomieën in den kosmos zijn uitgeslo ten."

(Ook over deze zinnen zullen wij straks iets zeggen. Voorloopig volgen wij het betoog van den schrijver.)

Dit princiep nu, dat de antinomieën zijn uitgesloten, is niets anders, zegt hij, dan een uitwerking van de belijdenis van de souvereiniteit Gods over alle dingen, op welk terrein ook. Deze gebieden zijn onderworpen aan de speciaal voor hen geldende wet Gods. Zoo zijn antinomieën uitgesloten. De schrijver betoogt dan uitvoerig, dat men met deze antinomieën te strijden had, omdat men ze zelf te voorschijn had geroepen, maar bij goede onderscheiding van gebieden ziet men, hoe er in den kosmos onderscheiden functies zijn. De schepping is als een boek, door God geschreven, en eik functiegebied is als een hoofdstuk in dit geschrift.

Nu geldt er dus voor eiken kring, voor elk gebied een eigen wet en zoodoende krijgt het woord „kring" een nieuwe beteekenis en dus de uitdrukldng „souvereiniteit in eigen kring" een nieuwen zin.

Wij gaven met opzet een breed overzicht van het betoog van den schrijver om te laten zien, hoe hij den term „souvereiniteit in eigen kring", aan Kuyper ontleend, gebruikt voor iets gansch anders dan waarvoor Kuyper dien aanwendde. Een paar zinnen lieten wij gespatieerd drukken.

Afgedacht toch van den inhoud van dit betoog, moeten wij, waar wïj hier over het formeele vraagstuk van den bewijsgrond handelen, juist die gespatiëerae zinnen even goed bezien. Want ook in die zinnen ligt weer de typische redeneerfout, die men „petitio principü" noemt. De zin „G e 1 ij k e ervaring deed ook de vakwetenschap op" en de zin „Practijk en wetenschap raken dus vast zoolang men niet er van uitgaat, dat antinomieën in den kosmos zijn uitgesloten" ') grijpen reeds vooruit op datgene wat nog bewezen moet worden.

Immers het uiteinde van de redeneering is, dat men den term „souvereiniteit in eigen kring" gebruiken moet ook voor de verschillende functiekringen, zooals de schrijver die ziet. Daarbij wordt dan betoogd, dat liet hier eigenlijk gaat om een verderen uitbouw van de gedachte van Kuyper.

Maar vóór dat nog iets van dit bewijs geleverd is, zegt de schrijver reeds „G e 1 ij k e ervaring deed ook de vakwetenschap op" en noemt hij in een volgenden zin practijk en wetenschap in één adem.

Daarin ligt reeds een vooruitloopen op het bewijs. Wij zouden willen vragen: moet niet eerst bewezen worden, dat de ervaring van verwarring, die de vakwetenschap opdeed, een gelijke isvan de ervaring, die de leven s-practijk opdeed? En in de tweede plaats: is de manier, waarop de practijk vastraakte, werkelijk dezelfde als die waarop de weten-

schap vastraakte? Hier zegt de schrijver dit aprioristisch door te verklaren, dat de ervaring van de vakwetenschap een gelijke lis van die van het practische leven.

Wij hebben daarom al dadelijk ernstig bezwaar tegen de wijze, waarop de schrijver in z ij n formuleering apriori een parallel trekt tusschen de dingen, waarover Kuyper spreekt met zijn „souvereiniteit in eigen kring" en de dingen, waarover de schrijver spreekt, met dezen term.'

Wij durven dan ook wel verklaren, dat Kuyper met den term „souvereiniteit in eigen kring" nooit gedacht heeft aan de functieterreinen, waarover de schrijver handelt.

Kuypers magistrale rede uit 1880, die in 1930 door de goede zorgen van den uitgever Kok andermaal het licht zag, is binnen ieders bereik.

Voor de gedachte, alsof wij dan met de „souvereiniteit in eigen kring", wanneer deze term wordt toegepast op de onderscheiden wetskringen of functiekringen, te doen hebben met een uitbouw of met een vanzelfsprekende consequentie van Kuypers gedachten uit zijn gelijknamige redevoering is dan ook geen enkele grond.

Bovendien is het begrip antinomie, zooals de schrijver het gebruikt in zijn betoog aangaande de ontkenning der antinomieën in verband met zijn wetskringen, allerminst van toepassing op de verwarring, die Kuyper bestreed. Kuyper bestreed geen antinomieën, maar hij bond den kamp aan tegen de heerschappij van haar vreemde machten over de wetenschap, over de universiteit. Kuyper bedoelde met zijn „souvereiniteit in eigen kring" niet bepaalde gebieden van weten ten opzichte van elkander souvereiïi te verklaren om antinomieën uit te sluiten, maar hij bedoelde heel het terrein der wetenschap van de valsche suprematie o.a. van den staat vrij te houden.

Dit is i n wezen iets anders dan wat de schrijver van het door ons besproken boek wil.

'De ervaring, die de vakwetenschap opdeed, is, indien zij al met de ervaring van de levenspractijk te vergelijken is, toch een totaal andere dan deze.

Bovendien zijn de objecten, waarover Kuyper sprak, gansch andere dan die, waarover de schrijver van het door ons besproken boek handelt.

Wij stonden uitvoerig bij dit onderwerp stil om aan te toonen, hoe hier althans de schrijver ook in zijn beroep op hetgeen onder ons algemeen erkenning vond minder gelukkig was.

Enkele andere voorbeelden willen wij slechts terloops noemen. In Aanteekening 188 heeft de schrijver het over de uitdrukking „onpersoonlijk", zooals die gebruikt wordt voor de menschelijke natuur van Christus. Hij schrijft daar, dat de menschelijke natuur van Christus on-Persoonlijk is, en dat dat bedoeld zou zijn wanneer in de historie deze term werd gebruikt. Hij betoogt, dat de opvatting, dat de bedoeling zou zijn, dat de menschelijke natuur on-persoonlijk zou zijn, monophysitisch is en dus te verwerpen.

Feit is echter, dat de uitdrukking „anhupostatikos" (= onpersoonlijk), gebruikt bij de menschelijke natuur van Christus, nooit bedoeld heeft on-Persoonlijk, maar steeds gewoon: on-persoonlijk, in den zin van „niet een menschelijken persoon hebbende".

Het beroep, dat de schrijver in dit verband op de historie schijnt te doen, gaat dus evenmin op; en heel de gereformeerde christologie wordt hier maar even zoo tusschen neus en lippen „monophysitisch" genoemd, ook al is het natuurlijk niet de bedoeling van den schrijver zulks opzettelijk te doen.

T. z. t. komen wij op dit punt nog wel nader terug. Het gaat thans slechts over de methode, waarvan de schrijver zich bedient bij zijn beroep op hetgeen hij in de historie vond.

Een ander voorbeeld. De schrijver zegt op pag. 315, dat de bezwaren van Kuyper tegen de dichotomie in de anthropologic raakten de miskenning van het verband waarin de leden van "het mensclielijk geslacht in hun geheel tot Adam staan. Helaas geeft de schrijver hier geen bewijsplaatsen. Bij iemand die zoo ontzaglijk veel geschreven heeft als Kuyper, is het uit den aard der zaak onmogelijk om te controleeren, of niet hier of daar een uitdrukking staat, die zou kunnen worden verklaard als een bezwaar tegen de dichotomie. Maar het zou uiterst gemakkelijk zijn om tot zelfs in de laatste werken van Kuyper bewijzen te vinden voor zijn onverzwakt handhaven van de gedachte der dichotomie.

Voor ouder werk verwijzen wij naar wat Kuyper schreef in „E Voto", I, blz. 7 en 8 en vooral in deel II, blz. 196, 203, 204, 207, enz.

Voor het jongste werk van Kuyper verwijzen wij naar „Van de Voleinding", dat zich in heel zijn structimr stelt op dichotomistisch standpunt, gelijk wel heel klaar blijkt uit verschillende plaatsen. Wij noemen slechts Deel I', ' pag. 394, 395, 400, 401, 483.

En mogen wij tenslotte nog, citeeren hetgeen Kuyper schreef in zijn „In Jezus ontslapen", (Volksuitgave pag. 60 en 61):

„Het, feit is maar, dat door de zonde noch onze ziel, noch ons lichaam thans is, wat ze aijn moesten, en dat dientengevolge ook de verhouding tusschen ziel en lichaam onklaar is geworden.

Dit nu is niet te herstellen, of ziel en lichaam moeten eerst uit elkander worden genomen.

Vandaar de scheiding, die bij den dood intreedt.

En vandaar dat wie goed staat, naar die scheiding verlangen moet.

Immers door die scheiding gaat de weg tot hereeniging in heerlijke haimonie."

Wij zouden willen vragen: Is dit dichotomie

Wij meenen te moeten concludeeren, dat wij de methode van den schrijver van het door ons besproken boek, ook wat aangaat zijn beroep op andere bewijsgronden dan de s c h r i f t u u r 1 ij k e, niet anders dan o nj u i s t kunnen achten.

B. S. In het artikel van verleden week leze men in de derde kolom van pag. 268 den laatsten zin van de eerste alinea als volgt: „vóór wij uit (niet: over) hetgeen er gebeurt in den tweeden dood (die op die eerste opstanding volgt) iets kunnen concludeeren omtrent den eersten dood (die aan de eerste opstanding voorafging)".

J.W.


1) Dr D. H. Th. VoUenhoven, Het Calvinisme en de Relormatie van de Wijsbegeerte.

2) Deze met kleine letter gedrukte gedeelten zijn geen letterlijk citaat, maar een saamvatting.

3) Spatieering van ons.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het beroep op andere gronden dan ds Schriftuurlijke.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's