GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zelfkennis.

1.

Gelijk: wij in ©en vorig artikel zagen is zelfkennis voor de vorming der persoonlijkheid eein eerste vereischte.

Er wordt in onzen tijd met het woord „zelfkennis" min of meer gecoquetteerd.

Maar men bedoelt dan veelal eigenlijk: iets anders dan zelfkennis. Feitelijk komt de moderne zelfkennis neer op de „zelfkennis" van het coquette juffertje, dat zich zelf van alle kanten in den spiegel bekijkt. Zij draait, zij wendt, zij keert zichzelf, schept er een behagen in elk onderdeel van haar gelaatstrekken, elke beweging van haar slanke lichaam op zichzelf te bekijken. Haar doel is niet de eigenlijke zelfkennis, maar zelfbehagen. En zelfs wanneer zij een minder edel trekje ontdekt in haar gelaat, of een onregelmatigheid in haar figuur, dan heeft zij de neiging zichzelf ook daaraan nog groot en interessant te maken.

De geraffineerdste manier om dat te doen is deze, dat zij sentimenteel wat gaat klagen over „wat de natuur haar onthouden heeft" of over „het akefietje, waarmee moeder natuur haar heeft opgescheept".

Zoo doen ook de menschen, die op moderne wijze zelfkeimis zoeken.

Zij zijn voortdurend met zichzelf bezig, „halen zichzelf uit elkaar" zooals ze zeggen. Ook hier is het doel een zeker zwelgen in het genot om steeds weer zich zelf te zien en met zichzelf bezig te zijn. In den diepsten grond wordt deze „zelfkennis" gedreven door zelfzucht en ijde 1- heid. Meennalen is het bovendien zoo, dat de grondtendenz van deze schijnbare neiging tot zelfkennis geen andere is, dan deze, dat men voortdurend weer graven wil in de mijngangen van eigen hartstocht en in de diepten van eigen vleeschelijke lusten.

Een gepopulariseerd Freudianisme, dat zich overigens om den wetenschappelijken kant van het geval allenninst bekommert, heeft in den loop der jaren in dit opzicht ontzaggelijk veel kwaad gesticht.

Uiteindelijk heeft het ook in het gunstigste geval de menschen niet verder weten te brengen, dan dat zij kijken naar zichzelf. Tot zelfkennis bracht het niemand.

Want zelfkennis beteekent naar zijn eigenlijken zin ook zelf beoordeeling.

En ons zelf beoordeelen Icunnen wij alleen, wanneer wij normen hebben waarnaar wij oordeelen.

Zelfbeoordeeling nu brengt, wanneer wij dat doen aan de hand van normen, die de mensch zelf heeft uitgedacht, steeds een eigenaardige moeilijkheid mee. Immers, de normen die de mensch zelf uitdenkt zijn ontsproten aan het brein van een gebrekkigen mensch of aan de breinen van een groot getal gebrekkige menschen. Het moet echter duidelijk zijn, dat een veelheid van tekorten nimmer een plus geven kan; dat de gemeenschap nooit kan geven een basis voor het gedrag van den enkeling; dat de totaliteit van individuen, die zichzelf moeten beoordeelen, nooit geven kan het richtsnoer, waarnaar de enkele individu zich moet richten. Immers, in het kader van de zelfkritiek ligt onmiddellijk de tendenz naar de kritiek over den ander. De' drang, die er op den individueelen mensch geoefend wordt om zich aan het oordeel van de massa, van de gemeenschap te onderwerpen, verliest al dadelijk haar kracht, haar gewicht, doordien bij de vermaning om zich te onderwerpen de enkeling de neiging heeft zich te verweren door een aanval op het tekort, dat er bij anderen, ook bij de som van de individuen, die wij de samenleving noemen, aanwezig is.

Vandaar dan ook dat men bij de zelfkennis, die niet kent de normen, die ontleend zijn aan buiten en boven den mensch staand gezag, steeds gevaar loopt op twee klippen te verzeilen.

OF men strandt op de klip van de revolutionaire houding, waarbij de mensch eigen „Triebe", eigen hartstochten, eigen gevoelens wil laten heerschen en als uitsluitend gezaghebbend wil laten erkennen; men wordt consequent individualist; en men loopt ernstig gevaar ten gronde te gaan in ©en zekere zelfverheerlijking, zelfadoratie, een zelfvergoding, waarbij alle rechte zelfkennis sterft, wijl men nog slechts zei f aanbidding heeft overgehouden.

OF men vervalt op de klip van het eenzijdig verheerlijken van de normen, die stammen uit het maatschappelijke leven. Maar ook bij die houding gaal tenslotte de persoonlijkheid onder. Dit standpunt toch is niet anders te handhaven, dan bij de gedachte, dat niet alleen de normen product zijn van de samenleving, maar dat ook wijzelve, zooals wij zijn, uit den aard van de samenleving en uit de typische structuur van de gemeenschap onze eigenaardigheden en onze speciale eigenschappen hebben verworven. De samenleving toch wordt bij deze opvatting niet alleen bron der kennis, maar ook bron van de feiten.

En is men eenmaal zóó ver, dan moet men vanzelf weer één van tweeën doen: of men moet zich uiteindelijk met al de levensinstincten, die er in het geplaagde hart nog over zijn tegen die „ellendige" samenleving gaan verzetten, zijn insutficientiegevoelens tegen die samenleving gaan afreagecren en in anarchistische of revolutionaire houding zijn troost zoeken — óf men moet pessimist worden, men moet klagen over de mislukkingen van hel eigen leven, over het droevige lol van ons, arme stervelingen, op aarde.

In beide gevallen is er noch van zelfkennis, noch van een gevormde persoonlijkheid sprake.

Het leventje dat beginl in het teeken van het versje:

„Wie telkens in den spiegel ziet en zich met schoonheid vleit, „Beseft de ware schoonheid' niet, maar streeft naar ijdelheid."

eindigt met de bange klacht:

„'k Ben met mijn haat door het leven gegaan. „Hij had een purperen mantel aan, „En onder dien mantel een kleed van rouw - „Als het sleepend gewaad van een weduwvrouw." Beets wist het al:

„Gij klaagt: „Het leven heeft niets goeds, " „Nadat g' U eerst met volle teugen „Door zin-genieLing liet verheugen. „Is dat ook haarpijn na de roes? "

De echte zelfkennis heeft steeds behoefte aan normen, die hun oorsprong vinden buiten het feitelijke leven; normen die hooger zijn dan de mensch.

Daarom is echte zelfkennis alleen daar mogelijk, waar de mensch zichzelf leert zien in den spiegel van Gods wet.

Bij deze zelfkennis is zelfbeoordeeling mogelijk. Deze zelfbeoordeeling kan zelfver oordeeling zijn, zonder dat de mensch in pessimisme vervalt. Immers, behalve de zelfveroordeehng leert Gods wet ook de ideaalstelling, wijl zij een ideaal in zichzelf heeft.

Zooals de ouden zeiden wordt hel nog voortdurend verslaan: Gods wel is niet alleen een stok die ons neerslaat, maar is ook een staf waarbij wij kunnen wandelen.

Dit wandelen is dan alleen weer mogelijk voor hem, die heeft leeren zeggen: Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.

De basis van de zelfkennis wordt alzoo gevormd door de mogelijkheid van de z e d e - lijke zelfbeoordeeling.

Maar hiermede zijn wij er nog lang niet. God werkt middellijk en wij zullen ook ten opzichte van onszelf en van het proces, dat ons eigen leven door moet maken, de middelen moeten gebruiken, waarover God ons de beschikking geeft. En hel middel tot regelmatige en getrouwe zelfbeoordeeling is in de eerste plaats zelfkennis. Zelfkennis bij hel hebt van Gods wet, dat wil dus zeggen: zelfkennis in den zedelijken zin, maar zelfkennis ook in den algemeenen en feitelijken zin. Want de zelfkennis in den zedelijken zin wordtgedi*agen door de zelfkennis in zedelijken zin.

Immers, een mensch komt in den regel niet tot de beoordeeling „dit is slecht van mij", indien hij niet bij zichzelf heeft nagegaan de eigenlijke motieven, die er achter zijn daden liggen.

Het is, wanneer wij oppervlakkig denken en handelen, zeer gemakkelijk om met een schijn van recht onszelf te handhaven.

Eerst wanneer wij dieper op de dingen zijn ingegaan, wanneer wij onze eigen houding zijn gaan analyseeren, wanneer wij het terrein van ons eigen zielebeweeg in zijn samenhangen en tendenzen zijn gaan kennen, eerst dan zijn wij in staat om te zien lioe wij werkelijk zijn.

Maar al Ie gemakkelijk toch zijn wij met een fantasiebeeld van onszelf tevreden.

Er zijn tientallen menschen, die zichzelf houden voor open en eerlijk en oprecnt, en die toch in feite niet zichzelf kennen en daarom ook niet ingelicht zijn over de werkelijke motieven, die in hun leven werkzaam zijn.

Er zijn vele menschen die hun eigen gedrag, hun eigen strevingen en neigingen stellen naast de eischen van de Schrift, en dan diep in hun ziel overtuigd zijn, dat zij op den goeden weg zijn, dat zij in den meest objectieven zin het heil van de zaak des Heeren zoeken, en die toch op een doolweg zijn, omdat zij er nimmer toe kwamen de diepte van hun eigen hart te peilen en de verborgen roerselen van hun gemoed te toetsen.

Daarom moet het onze bede zijn, dat God ons bij dit zelfonderzoek leide. Zóó heeft ook de psalmist het geweten:

„Beproef me en zie of mijn gemoed „Iets kwaads, iels onbehoorlijks voedt."

En zoo kan de belijdenis worden uitgesproken:

„Gij kent mij. Gij doorgrondt mijn daan."

De rechte zelfkennis is dan ook alleen daar, waar de ernstige poging is om eigen daden zoo diep mogelijk te peilen.

Daarover een volgende maal meer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's