GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn-herdenking te Parijs.

Marnix spreekt in „Groninger Kerkbode" over de a.s. Calvijn-herdenking te Parijs. In een vorig nummer noemden wij een der sprekers en brachten in herinnering wat Dr V. Lonkhuyzen en Dr Beets tegen hem hadden uit een oogpunt van Calvinisme. Thans schrijft Marnix in gelijken geest. Hij begint met de opmerking:

Ik weet wel, dat er zullen zijn, die, als ik hierop wijs, zullen zeggen: daar heeft men weer zulk een drijver, die niet kan nalaten te trachten met allerlei „zure" opmerkingen de feestvreugde te storen.

Maar de gehoorzaamheid, die Calvijn ons, zijne zonen, heeft willen leeren, gebiedt om de volle waarheid te doen zien.

Vervolgens lezen wij:

Calvijns Institutie te eeren beteekent zich alleen op de Schrift te beroepen, die ijverig te bestudeeren, en in alles Gode de eere te brengen, die Hem alleen toekomt.

Hoe staat het nu daarmee straks in Parijs?

Ik lees, om nu een sprekend voorbeeld te noemen, dat als spreker zal optreden Prof. Eugene Choisy, hoogleeraar aan de hoogeschool van Geneve. Zijn onderwerp zal zijn: de eenheid der kerken.

Wie is die Choisy?

Ik neem nu een van zijn meest erkende werken: „Calvijn Educateur des Conscienses". Een in menig opzicht zeer sympathiek boek.

Calvijn opvoeder der gewetens.

Van Calvijn wordt zeer veel goeds gezegd in dat werk.

Het heeft echter één merkwaardig hoofdstuk: Calvijn et la predestination. Calvijn en de uitverkiezing.

Alweer moet gezegd, dat de schrijver zijn best doet Calvijn zooveel mogelijk te rechtvaardigen tegenover degenen, die hem om de leer der uitverkiezing hebben aangevallen. Hij wijst ook op de groote beteekenis van die leer en op den rijken troost, die daarin lag voor Gods arme vervolgde kinderen.

Maar dan komt de eigen belijdenis. Toch was, wat Calvijn leerde, een dwaling.

Choisy weet veel beter, wat het werk Gods is.

Welnu — zoo zegt hij aan het slot van dit hoofdstuk — welnu, in dezen God van Calvijn herkennen wij niet den eeuwigen Vader, ons geopenbaard door het Evangelie, den God van Jezus Christus, den God, Die liefde is en allen tot Zich wil trekken en al Zijn schepselen wil redden.

Daar heeft men de leer der algemeene verzoening.

Indien, zoo gaat Choisy dan voort. Indien Calvijn was uitgegaan niet van den Bijbel in zijn geheel — non de la Bible, prise en bloc — maar van den persoon en het historische werk van Christus den Zaligmaker, zooals hij ons door het Evangelie is geopenbaard en door de ervaring van de groote christenen — ik spatiëer — hij zou niet geleerd hebben dit verschrikkelijke dogma, hard en wreed, en vreemd aan het Evangelie.

De Evangelische theologie, dus besluit Choisy dit hoofdstuk, heeft ons verlost van de afschuwelijke nachtmerrie — du cauchenar horrible — van een God, die zou hebben gepredestineerd het grootste deel van Zijn schepselen tot de verdoemenis en tot de eeuwige straf.

Nu vraag ik: wat verschil is er tusschen het oordeel van de Sorbonne en dit vonnis van dezen „zoon van Calvijn"?

Choisy mocht zich wel eens afvragen als hij het Geneve ziet van thans, dat zich heeft overgegeven in de politieke regeering aan een zoon van Lenin, hoe het toch komt, dat het evangelie, dat hij dan roemt, den vat op het volk geheel heeft verloren.

Hoe het komt, dat Geneve zich heeft gericht niet naar Calvijn maar naar Rousseau.

Verleden week was per abuis sprake van Prof. Wincelius te Philadelphia. Dit moet zijn: Salthmore, Pennsylvania.

De confessioneelen en de Vrije Universiteit.

Wij hebben reeds enkele malen gesproken over de houding van de confessioneelen ten aanzien van de Vrije Universiteit. Directe aanleiding daartoe gaf het optreden van een Hervormd predikant, voor de Vrije Universiteit. Thans wordt weer de kwestie, nu voor de derde maal, aangesneden in het Hervormde Weekblad „De Gereformeerde Kerk". Wij lezen daar volgend ingezonden stuk: .

Hervormde steun voor de gescheiden kerken.

Zeer geachte Hoofdredacteur,

Meestal komt uw blad „de Geref. Kerk" wat laat in mijn bezit, nu echter was het niet 't geval met het nr van Donderdag 14 Febr. j 1. en werd mijn aandacht bepaald bij' het stukje van dr P. J. Kromsigt over verbroedering. Ik sloeg daarbij mijn handen van verbazing in elkaar, toen ik las, dat Ds Fokkema van Amstelveen als voorzitter was opgetreden van een „Ring" ten bate van de Vrije Universiteit, die zooals reeds is opgemerkt, in de eerste plaats ten goede komt aan de Geref. Kerken. — Hoe dat nu mogelijk is van iemand, die betrekkelijk nog maar kort geleden de Geref. Kerken verliet en tot de Herv. Kerk overkwam om zich te Utrecht in het predikambt voor onze kerk te laten opleiden, is mij een raadsel. Ds Fokkema toch heeft bü de bevestiging in zijn ambt beloofd tot den bloei der Herv. Kerk te zullen medewerken en nu nog maar kort gegeleden in dit ambt.... voorzitter van een ring ten bate van een lichaam dat werkt voor de ge^ scheiden kerken, dat klopt toch immers niet.

Zoo hiji een eerlijk man is, zou het niet verstandig van hem zijn om terug te keeren, naar wat hy verliet en zeggen: „broeders, ik heb mij, vergist, neemt mij weder «p in uwen kring, want ik ben in hart en nieren toch nog één der uwen."

Ondergeteekende kan dan ook de meening niet deelen, als zou het alleen maar een uiting zijn van een vrije-kerk-idee van Ds F., maar veel meer een staan met het ééne been in de Herv. Kerk en met het ander • in de Geref. Kerk, om aldus in de Herv. Kerk, die zijn hart niet heeft, te beter de kerken, die zijn hart nog hebben, ts kunnen dienen.

Maar is het geoorloofd op zulk een wijze het ambt in haar te sianvaarden?

E. Barbier.

Men ziet, dat de redactie, die op onze opmerkingen verder niet ingaat, ook weer zonder nader onderschrift gelijk de eerste maal, dit ingezonden stuk overneemt; en dat dus de hoop dergenen, die meenden, dat de Vrije Universiteit van een congres, als in October gehouden werd, vruchten hebben zou, alweer vrij onzacht beschaamd wordt. Voor terreinverkenning is het goed, deze en dergelijke uitlatingen op te nemen. Men kan dan weten, waar men aan toe is.

„In de crisis".

In het Hervormde Weekblad „De Gereformeerde Kerk" komt Dr J. Ch. Kromsigt nog eens terug op het ingezonden stukje van Mej. Dr A. L. C. Kromsigt, dat wij reeds in deze kolommen hebben overgenomen. Wij gaan op wat Dr J. Ch. Kromsigt schrijft nog nader in. Niet om te polemiseeren, wat wij met dit blad heel zelden doen, wijl daarvoor de afstand doorgaans mij te groot lijkt, maar uit oprechte vreugde, dat er althans een begin van een gesprek is tusschen kerk en kerk. Soms heb ik het gevoel, alsof God ook in dezen ons „gelegenheden" laat zien van toekomstige eenheidsverwerkelijking, gelegenheden, die men niet verwaarloozen mag, ook al weet men, dat een direct tastbare vrucht niet te verwachten is.

Dr J. Ch. Kromsigt geeft eerst een citaat uit Hoedemaker, van wien gezegd wordt, dat hij altijd het „geheel" van de kerk, en van het volk voor oogen had. En hij interpreteert Hoedemaker aldus:

Hoedemaker bedoelt hier dus: Wil er waarlijk sprake kunnen zijn van een kerkref'Ormeerend e daad, dan m'oet daardoor desamenhangniet worden verbroken. Dan moet hü, die handelt zich bewust zijn, dat hij zelf deel uitmaakt van een groot geheel, dat dus (in valsch confessionalisme) de leer —, de historische confessie, niet zoo maar kan worden losgemaakt uit de drievoudige samenhang: Ie b e 1 ij d e n i s, 2e het Woord als bron en richtsnoer dier belijdenis, en 3e de gegeven historische belijdende kerk. Waaraan H. bö deze „kerk" denkt zegt hti' op treffende wijze op biz. 72. Daar blijkt ook als hoedanig hij, de „oongres"-b^weging en de gansche daardoor beheerschte doleantiebeweging beoordeelt en verwerpt, n.l. als eigenmachtige partij-beweging.

Wij willen Hoedemaker niet becritiseeren, doch wijzen slechts er op, dat — wat het zakelijke betreft — deze constructie imaginair ons dunkt. De leer, zegt Dr Kromsigt volkomen terecht, mag niet worden losgemaakt uit den drievoudigen samenhang, belijdenis, Woord en kerk. Maar ons bezwaar is juist, dat hij, die het „geheel" van de Hervormde Kerk zich konkreet voor oogen stelt, stuit op het pijnlijke feit, dat daar (juist in dat geheel, en niet in een practisch afgescheiden groep) de belijdenis juist wè! wordt gelicht uit dezen drievoudigen samenhang. Officieel ligt zij nog op den preekstoel, maar de preekstoel zelf erkent in de meeste gevallen het Woord niét als „bron en richtsnoer der belijdenis", noch ook, (dit element laat Dr Kromsigt weg) noch ook de belijdenis als vertolking van Gods Woord. M.a.w. de „gegeven historische belijdende kerk" bestaat niet in de Hervormde Kerk. De drievoudige samenhang is er wél bij óns, maar niet bij het instituut van Dr Kromsigt. En ondanks alle geroep om „het geheel" toch niet voorbij te zien, blijft toch dit geheel zelf een imaginaire grootheid. Men fantaseert een „geheel" als sublimeering van zijn eigen deel, zijn eigen groep, zijn eigen partij. Dr Kromsigt vervolgt dan:

Als ik nu de woorden van Prof. Schilder: „ieder m'oet vandaag probeeren in eigen huis te reformeeren" — wel begrijp, dan noemt hij hier wel een soortgelijke daad als H., maar waardeert hij de beteekenis van die daad geheel anders dan H. Hij wil juist wèl, wat H. niet wil, n.l. die maken tot „het uitgangspunt of het beginsel van „de Reformatie". Kuypei' wilde volgens S(lotemaker) de B(ruïne) van den enkele komen tot het geheel. Zoo wil Prof. Schilder ook.

Dr Kromsigt houde mij ten goede, dat ik deze probleemstelling niet aanvaarden kan als de mijne. Ik verwijs hem naar mijn artikel over de Afscheiding, opgenomen in „Van 's Heeren Wegen", uitgave J. H. Kok, gedenkboek der Herdenking van de Afscheiding. Ik wil volstrekt niet, dat men komt van den enkele tot het geheel, ik wil alleen maar dit, dat de enkele „het geheel" confronteert met... het „geheel". M.a.w. dat men de kerk houdt aan haar eigen papieren.

Dan zijn er drie mogelijkheden.

Heeft de kerk maar één stel papieren en zijn o.idie papieren zuiver, d.w.z. naar Gods Woord (b.v. de belijdenis), dan eische men de consequente erkenning daarvan.

Heeft de kerk — dat is een ander geval — wederom slechts één stel papieren, doch zijn deze niet naar Gods Woord (b.v. de reglementen) dan stelle men tegenover die papieren Gods Woord.

Heeft de kerk papieren van tweeërlei aard (de ééne helft overeenkomstig Gods Woord, de andere er

tegen), dan is elk nuchter mensch gedwongen, de kerk te wijzen op haar tweeslachtigheid. En is het dus ook een op het hart dragen van de zaken-van-het-g e- h é é 1, als de enkeling — maar dat hoeft heusch niet door A of B of C op z'n eentje te gebeuren — de kerk op deze tweeslachtigheid wijst.

Dit laatste geval nu is dat der Herv. Kerk. Zie mijn afscheidings-rede bovenbedoeld.

Feitelijk verloochent in de bestaande Hervormde Kerk iedereen „het geheel". Want de één richt zich naar de goede papieren, zoo goed en zoo kwaad als dat gaat, en de ander richt zich naar de kwade papieren, wat heel goed gaat. Wie nu, hervormd zijnde, binnen de Hervormde Kerk (als geheel, dus tot aan de synode toe) dit probleem niet aan de orde stelt, verwaarloost dus het konkreet „ g e h e e 1". Hij drinkt zich een geestelijken roes aan een imaginair „geheel". De Hervormde Kerk zelf is in de inrichting, die zij als geheel aanvaardt, schismatiek. Want volgens Calvijn (citaten geven wij tegenover Dr Kromsigt in dit of in een ander nummer) is die kerk schismatiek, welke Gods Woord verwerpen gaat. M.a.w. „het geheel" van de Hervormde Kerk is schismatiek, wijl het tegenover het officieel nog erkende Woord Gods de tegen dat Woord ingaande, en dus s c h isma brengende „andere papieren" in het leven riep, en weigert ze van de tafel te nemen.

Ik kan dus niet aanvaarden wat hier van Kuyper en Schilder gezegd wordt.

Om het belang der zaak wil ik het geheele stuk van Dr Kromsigt beantwoorden. Ik bewaar volgende punten voor een volgend nummer.

Laat ons moed houden, en daarom het gesprek met elkaar, waar het mogelijk wordt, dankbaar voor de gelegenheid, voeren.

Misschien vergunt Dr Kromsigt mij de opmerking, dat ik steeds hem letterlijk citeer, en dat het voor het gesprek goed zou zijn, alg hij het ook mij deed.

Dr P. J. Kromsigt over „een vergeten citaat van Calvijn".

Dr P. J. Kromsigt — Den Haag — heeft onlangs een «itaat van Calvijn in het orgaan „De Gereformeerde Kerk" geplaatst. Thans volgt er weer een van dezelfde strekking. Wij lezen:

Wij willen nog een kras woord van Calvijü in herinnering brengen, waaruit zoo heel duidelijk blijkt, dat de hervcirmer, op grond der H. Schrift, vast overtuigd was, dat men den „titel van Kerk" niet mocht ontzeggen aan een Kerk, waarin wel velerlei verkeerdheden, de tucht betreffende, voorkwamen, maar waarin nochtans de twee voornaamste kenmerken, de wezen s-kenmerken der Kerk, gevonden werden. Hij wijst in dit verband inzonderheid op de Kerk 'te Coririthe en laat dan volgen:

„Indien de Kerk blijft onder de Corinthiërs, waar heete twisten, scheuringen en afgunst zijn, waar krakeelen, gekijf en hebzucht omgaan, waar openlijk een schelmstuk goedgekeurd wordt, dat zelfs in het oog der heidenen verfoeilijk zijn zou, waar de naam van Paulus, dien zij' als een vader hadden behooren te eeren, baldadig bespot wordt, waar sommigen de opstanding der dooden belachen, welk stuk weg te nemen gelijk staat met een vernietigen van het gansohe evangelie, waar de gaven Gods aan de eerzucht en niet aan de liefde woirden dienstbaar gemaakt, waar zeer vele dingen onvoegzaam en onordelijk worden gedaan, indien de Kerk nochtans daarom te Gorinthe blijft, omdat de bediening des W o o r d s en der Sacramenten daar niet wordt verwbrpen, wie zou dan den titelvanKerk durven ontnemen aan zulke vergaderingen, aan welke zelfs het tiende gedeelte dezer gebreken niet kan worden ten laste gelegd? " (I n s t i t. IV, I, 14).

Dr Kromsigt behoeft dit woord van Calvijn nu niet bepaald onder de „vergeten" woorden van Calvijn te rangschikken, want verleden jaar is in onze eerste pluriformiteits-reeks uit de omgeving van deze woorden van Calvijn herhaalde malen geciteerd.

Dat wij wat Calvijn hierboven zegt, geheel en al voor onze rekening nemen, behoeft niet expres verzekerd te worden. Ook wij meenen, dat men de kerk, hoe ook verbasterd, niet zoo maar verlaten mag.

Een andere kwestie echter is deze, dat men haar telkens moet plaatsen voor de beslissing, de Entscheidung, wanneer men bederf in haar optreden ziet.

Wij willen óók op deze „vergeten" gedachte van Calvijn den nadruk leggen, en daarom naast de citaten van Dr P. J. Kromsigt enkele andere leggen, eveneens van Calvijn, en uit dezelfde naaste omgeving. Zoo b.v. het volgende:

Daarom, zegt hij (Gyprianus, K. S.), dat ketterijen en scheurmakerijen daaruit ontstaan, dat men niet terugkeert tot den oorsprong der waarheid, en het Hoofd niet zoekt, en de leer van den hemelschen Meester niet bewaart. Laat hen nu heen gaan en uitroepen, dat wij ketters zijn, omdat wij van hun kerk zijn afgeweken: daar er geen andere oorzaak van die vervreemding geweest is dan deze eene, dat zij de zuivere belijdenis der waarheid niet kunnen verdragen En ik zwijg erover, dat ze ons door vervloekingen en verwenschingen hebben verdreven. Dat spreekt ons echter reeds meer dan voldoende vrij, tenzij ze ook de apostelen wegens scheurmakerij willen veroordeelen, met wie wij onze zaak gemeen hebben. Christus, zeg ik, heeft zijn apostelen voorzegd, dat ze om zijns naams wil uit de synagogen zouden geworpen worden (Job. 16 : 3). En die synagogen, over welke Hij spreekt, werden toen voor de wettige kerken gehouden. Daar dus vaststaat, dat wij uitgeworpenen zijn, en wij bereid zijn aan te toonen, dat dit om den naam van Christus geschied is, moet men ongetwijfeld eerst naar de zaak onderzoek doen, alvorens over ons iets beslist wordt naar de een© 'of de andere richting. Maar, wanneer zij' dat willen, scheld ik hun dit uit eigen beweging kwijt: want het is voor mij' meer dan genoeg, dat wij' van hen hebben moeten weggaan, om toe te gaan tot Christus. (Institutie ed. Sizoo, III, bl. 47, 48.)

Hier ziet men duidelijk, hoe Calvijn denkt over een kerkelijk instituut, dat, geplaatst voor noodzaak van een principiëele beslissing, officieel en in laatster instantie de goede beslissing weigerde te nemen.

Een volgende uitlating van Calvijn is deze:

Want indien men de kerk beschouwt op die manier, dat men haar oordeel moet eerbiedigen, haar gezag erkennen, haar vermaningen geb'oorzamen, door haar kastijdingen bewogen worden, haar gemeenschap in alle dingen nauwkeurig moet onderhoaaden, dan kunnen wij' niet toegeven, dat zij de kerk zijn, zonder dat wij' genoodzaakt zijn ons aan haar te onderwerpen en haar te gehoorzamen (bl. 51).

Dit is voor ons óók van beteekenis. Volgens Calvijn toch beteekent erkenning van een instituut als kerk feitelijk, dat men het dan óók moet gehoorzamen. Dit citaat is ons hierom van zooveel waarde, wijl het ons zoowel tegen Dr Kromsigt, als tegenover de pluriformiteitsleer b.v. van Prof. Hepp, duidelijk schijnt te maken, dat Calvijn een veelheid van „ware kerken" naeist elkaar in dezelfde plaats niet erkent. Waar een „kerk" is, moet men zich aan haar onderwerpen. Waar men zich niet onderwerpt, erkent men dus niet dat daar de kerk is.

Wat het bestuur der kerk betreft, lezen wij:

Voornamelijk echter in het bestuur der kerk is niets meer ongerijmd, dan, met terzijdelating van de leer, de 'opvolging te stellen alleen in de personen. En niets was minder de bedoeling der heilige leeraars, die zij' ons ten onrechte voorwerpen, dan eens voor altijd als door een erfelijk recht te bewijzen, dat kerken zijn overal waar de eene bisschop den anderen opgevolgd heeft (bl. 44).

Dit is van beteekenis tegenover de Roomschen, en ook tegen vele hedendaagsche anti-papisten, die precies in de Roomsche lijn voortredeneeren, en de vraag, waar de wettige voortzetting-van-de-oude-kerk is, beantwoorden, niet door een heenwijzing naar de gehandhaafde apostolische leer, doch door een lieenwijzing naar de gehandhaafde eenheid van het gebouw en van het ui t e r 1 ij ke, in bepaalde persoonsopvolging continue instituut.

Voorts lette men nog op het volgend citaat van Calvijn:

Wat handelen wij' dan vrijwillig dwaas in het beoordeelen der kerk, daar Christus haar van een geenszins twijfelachtig kenmerk voorzien heeft? Welk kenmerk, overal waar he*, gezien wordt, zonder bedrog aantoont, dat daar een kerk is; mEiar waar het niet is, blijft niets over; dat een juiste aanwijzing van de kerk zou kunnen geven. Want Paulus leert niet (Ef. 2 : 20), dat de kerk gefundeerd is op het oordeel van menschen of 'op priesterschappen, maar op de LEER der apostelen en profeten (bl. 45, 46).

En eveneens nog op het laatste:

Maar ook dit moet men opmerken, dat deze gemeenschap der liefde zoo hangt aan de eenheid des geloofs, dat de laatste het begin, het einde, kortom de eenige regel der eerste mo«t zijn. Laat ons dus bedenken, dat, telkens als de kerkelijke eenheid 'ons aangeprezen wordt, het hierom gaat dat, terwijl onze verstanden overeenstemmen in Christus, óók onze willen door een wederkeerige welwillendheid in Christus met elkander verbonden zijn. Daarom, wanneer Paulus ons tot die eenheid vermaant (Ef. 4 : 5), dan neemt bij als fundament, dat er één God is, één geloof en één Doop (bl. 46, 47).

Wie Calvijn wil doen spreken, moet het volledig doen. En dan zal hij met ons erkennen, dat naar Calvijns meening weliswaar aan een ieder het grootste geduld past, zoolang men in ten bepaald kerkelijk instituut zelf nog verbeteren kan, maar dat toch tevens moet blijven vastgehouden worden aan het zuivere begrip van eenheid, in den uitsluiteiiden zin van: eenheid in de leer, en in het streven natdr de leer, en de door haar gewerkte eenheid.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's