GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Blijven bij het punt!

Dr A. Kuyper heeft eens — 'twas in de oorlogsjaren — op de manier van een vertraagde film de daad pogen te ontleden van een duikbootcommandant, die een schip tot zinken gebracht en de opvarenden in den dood gedreven had. Zulk ©en analyse doe iedei", die een ander ervan beticht, dat deze in zijn critiek (dus in een oorlog, polemos) zich bedient (!) van het wapen(!) der „verdachtmaking" (!)

Daarvan heeft „De Heraut" mij beschuldigd. En van die beschuldiging zeg ik hardop, dat ik ze ver van me werp.

In zijn door mij overgenomen artikel beweert Prof. Kuyper, dal ik in mijn „Open Brief' me van „u i l V1 u c h t e n" bediend heb. Door de kwestie zóó te stellen, verschuift Prof. Kuyper het probleem.

Mag ik nog eens Prof. Kuyper herinneren aan zijn eigen thema? Zijn thema was niet: Prof. Wencelius is toch een goed calvinist en Prof. Schilder heeft op eigen gronden dat ontkend. Had Prof. Kuyper op grond van publieke stukken da t aangetoond, dan, maar ook dan alleen ware een verwijzing achteraf mijnerzijds naar anderen. Dr Beets, Dr van Lonkhuyzen, een „uitvlucht" geweest.

Maar neen: het thema van Prof. Kuyper was: Prof. Schilder maakt gebruik van het wapen der verdachtmaking. Dat slond bovenaan in zijn artikel. Daarop liep het uit.

Welnu, in de bestrijding van DAT thema was mijn verwijzing naar Dr Beets, Dr van Lonkhuyzen geen uitvlucht, maar een heel normaal argument. Iemand, die beschuldigd wordt van de keus — ter bereiking van een doel in een zakelijken „polemos" — van een zeer leelijk wapen, gebruikt _geen uitvlucht, maar argumenteert, als hij laat narekenen, hoe hij aan zijn wapenen gekomen is, en in welke onderstellingen hij er mee heeft geopereerd.

Zóó heb ik aangetoond, dat ik niet, om toch maar Ie kunnen criliseeren, kwaad zei van een mij onbekende, doch dat ik — net omgekeerd — de critiek inzake Parijs, wat de Calvijn-herdenkingin-woorden betreft, en als totaal genomen, opbouwde uit wat in het publiek werd gezegd omtrent iemands publieke positie. Dr Beets — een verdediger nog wel van het congres van Amsterdam — had opgemerkt, „dat ten minste de buitenlandsche Congresleden hel niet zoo nauw opnamen met den term „Calvinist"." Volgens Dr Beets „BLEEK" dit wel uit de tegenwoordigheid van Prof. L. Wencelius. Dr Beets had gedaan, wat ieder onbevangene doet: den man in kwestie beoordeelen naar zijn publieke positie aan een confessioneel-ge teekende, en dan 1 i n k s-g e o r i ë n t e e r d e Q u a k e r-s c h o o 1. Bedien ik mij nu kwaadwillig van een oneerlijk wapen, als ik dat geloof? Ben ik subjeclief oneerlijk, als ik een voorstander van een door mij veroordeeld congres begin Ie gelooven, temeer, waar hij mij niet meer oplegt, dan dat ik van den buitenlander aanneem, wat ik ook van eiken Nederlander, tot ik beter ingelicht ben, aanvaard? Vooral als ik, een particulieren brief krijgende over de zaak (zie verleden week), dan nog eens informeer bij hem, die Dr Beets' congres-welgezinde argumenten had doorgegeven? Is hel de keus van een dum-dum-kogel, als Dr van I^onkhuyzen, op informatie uitgegaan bij Dr Beets, van dezen publiek de informatie krijgt, dal de connectie van Prof. W. aan leen College, waarover Dr Beels hel Nederlandsche publiek inlichtte in de Chr. Ene. (art. Friends, II, 210), hem (Dr Beels) wel wat vreezen doel voor zijn Calvinisme? En is het dan oirbaar, om het natuurlijk zóó en niet anders bedoelde woord (zijn calvinisme „verdacht") anders uit te leggen dan Dr van Lonkhuyzen bedoeld heeft?

W^e zullen opzettelijk ons dezen keer met geen woord inlaten over de vraag, wat we van Prof. Wencelius' calvinisme denken moeten. Niet, om de zaak te ontloopen. Maar wel^ om „De Heraut" gelegenheid te geven, eerst de beschuldiging van oneerlijke bedoeling (zich bedienen van het wapen der verdachtinalting) terug te nemen. Ilecfft het blad daarna nog vragen, hel kan antwoord krijgen. Maar we zullen voorshands blijven bij het thema, dat hel orgaan zelf stelde, en lalen ons geen ander opdringen.

Ik vind één poging van Prof. Kuyper tot argumentatie.

Het is deze: Prof. W. had zich bij het Amsterdamsche congres aangesloten, en dus verklaard, met de calvinistische belijdenis het geheel eens te zijn.

Maar „De Heraut" weel wel, dat dit mij niets zegl. Wèl, natuurlijk, omtrent de subjectieve bedoeling. Maar DIE heb ik bij geen enkelen congresganger in twijfel getrokken. Wèl oordeelde ik, en oordeel ik nog, dal het mij een verraad aan de gereformeerde belijdenis schijnt, als ik van al de diverse dames en heeren, die hel Amsterdamsche congres hebben bezocht — de lijst met namen ligt hier naast me — MIJNEB- ZIJDS zou verklaren, dal zij „mei de calvinistische belijdenis hel geheel eens zijn". Ik heb daar veel over geschreven; „De Heraut" heeft de argumenten niet weerlegd. Dat hoeft ook niet; als het blad mij dan maar geen andere dingen laat zeggen, dan ieder van mij lezen kan. Dat Prof. Haitjema den congres-grondslag meent te kunnen aanvaarden, vind ik wonderlijker, dan dal een leeraar aan een linksch Quaker-college hel doet. Toch zie ik het gebeuren.

Eén dipg kan misschien misverstand hebben gegeven; mijn eerste opschrift „vrijzinnig en calvinistisch". Dat was echter van dezelfde beteekenis, als wanneer ik spreek over „anti-revolutionair en hervormd". Of over „modern en ethisch". Of over „Turksch en paapsch". Hel ging niet over een persoon, maar over twee groepen, die elkaar ontmoetten bij de Calvij n-h e r- denking. En dat die twee elkaar hebben ontmoet, dat is een feit. Vrijzinnigen hebben te Parijs in Prof. Kuyper de V. U. willen eeren. Dal ze hun modernisme niet onder stoelen en banken slaken, dat zegt ronduit Prof. Dr G. Ch. Aalders. Dat zegt — en ik wilde dat ik het kon tegenspreken — ook het „Algemeen Weekblad". Herinnerende aan de namen van Boegner, Choisy, Monnier, Lecerf, zegl hel orgaan: dal deze theologen in ons vaderland voor hel grootste gedeelte niet bij de Calvinisten, maar bij de Ethischen, of zelfs bij de min of meer Vrijzimiigen worden ingedeeld; dat ze in hel geheel niet met de Nederlandsche Calvinisten kunnen worden vergeleken. Precies, hetzelfde bedoelde mijn opschrift.

Indien Prof. Kuyper „de ©er van onze christelijke pers hoog houden" wil, dan bewijze hij zijn beschuldiging van: „zich bedienen van het (slrijd)wapen der verdachtmaking", of herroejie z e. „Eer is teer". Eerst als dat gebeurd is, ben ik bereid, verder te spreken over onderwerpen, die Prof. Kuyper mij zou willen voorleggen zijnerzijds. Ik weiger, een ander thema nu te behandelen dan zijn eerste.

Een cursiveeriug van „De Heraut" en een conclusie van „Haarlemsch Kerkblad".

Ik ben genoopt, me nog eens bezig te houden mei „De Heraut", in verband met de vraag, of de promotie van Prof. Dr H. H. Kuyper niet de gedachte wettigt, dal hij van gedachten is veranderd ter zake van wal hij in 1914 schreef tegen het promotierecht der Theol. School.

Vooraf merk ik iels op.

Er is in een Chr. Geref. orgaan — dal een artikel bouwde op pure fantasieën, en onware beweringen, waarop ik het orgaan reeds wees — beweerd, dal „De Reformatie" parlij koos inzake „Kampen" en „Amsterdam". Zulk een dwaze probleemstelling bewijst een te engen gezichtskring. Ons blad kiest wel, maar doet geen partij-keus. Het is geen „bijwagen", noch van „Amsterdam", noch van „Kampen". Ons blad heeft alleen tot doel, wanneer het kwesties als de onderhavige aanraakt, te vragen, of een argumentatie, die jaren lang ons gereformeerde leven heeft gestuurd in een bepaalde richting, en ten slotte in het slop van de rich­ ting-loosheid i) (een zaak laten rusten, wegens „gebrek aan eenparigheid van gevoelen") juist is geweest. En of ze nóg juist is. Er zijn er — getuige het Chr. Geref. orgaan — die zulk een onderzo^ dadelijk tot een „parlij"-kwestie maken. Er zijn gelukkig ook andoren, ook onder hen, die tot nu loe tegenstanders waren van hel promotierecht der Theol. School, die het beter zien. Zij meenen met ondergeleekende, dat ieder christen, onverschillig wal hij vroeger dacht, zich van harte verheugen moet, indien onhoudbare argumenten ook als zoodanig worden gezien. Opdat er vrede kome. Ernstige menschen voelen het als een hinder, indien de Gereformeerde Kerken jaren lang met het mes, en broeders met een brok in de keel bleven zitten. Zij verlangen naar blijvend onderzoek, opdat we hel leven niet verstikken en vergiftigen door parlij-keus, die soms naar argumenten zóékt ter verdediging van wat men vooraf wilde (v^'ereldgelijkvormigheid!!!), doch elkaar als broeders vinden, wetende, over en weer eikaars argumenten Ier toetsing over te geven voor Gods aangezicht.

Een onderzoek naar de nuchtere waarheid is niet partij-politiek. Het is juist het medicijn ertegen.

De lezers herinneren zich, wal ik schreef over „De Heraut' in verband met de promotie van zijn redacteur, onlangs te Parijs. „De Heraut" was zoo vriendelijk, daarop te antwoorden.

In hel eerste artikel trof ons dadelijk een cursive e r i n g.

Wie een woord cursiveert, of spatiëert, wil daarmee zeggen: let nu goed op, want anders vergist ge u.

Nu kan het mijn bedoeling niet zijn, „De Heraut" thans te beantwoorden; ik weet niet, of het orgaan reeds uitgesproken is. Bovendien neig ik er toe, de kwesüe l.z.l. afzonderlijk in een brochure te behandelen.

Maar op één punl wil ik toch even wijzen. Ds Boeijinga, die indertijd zoo vriendelijk was, nota te nemen van onze opmerking, komt thans na lezing van het eerste Heraut-artikel op de zaak terug. In een zeer vriendelijk gesteld artikel wijst hij op een uitdrukking, die door „De Heraut" is gecursiveerd. Het betreft de woorden j, OP EIGEN NAAM". Prof. Kuyper had gezegd, dat „tot dusver" (1914) „nog niet één Theologische School, ze moge dan Seminarie, College, of FACULTÉ DE THEOLOGIE heeten, zich het recht heeft aangematigd om OP EIGEN NAAM den doctoraten graad te verleenen".

Denadruk wordt thans gelegd op dat „OPEIGEN NAAM". Ds Boeijinga merkt naar aanleiding daarvan op:

„Het blijkt, dat dit citaat niet goed gelezen is, door de uitdrukking „op eigen naam", waarop een sterke klemtoon moet gelegd, te veronachtzamen".

Tot zoover Ds Boeijinga. Die sterke klemtoon is er in 1914 door „De Heraut" zelf niet op gelegd. Wat ons betreft: men mag in 1935 die uitdrukking zelf allen klemtoon geven, dien men wil. Want ook mèt den klemtoon erop houden we vol: de vrije proleslantsche theol. fac. van Parijs promoveert OP EIGEN NAAM.

In „Minerva", Jahrb. d. gel Welt, 1934, 2e Abt. komt de Conseil de l'Université voor. Bij de „membres de droit" geen enkel lid dezer theol. fac. Bij de „membres élus" evenmin. Bij de „membres désignés par Ie Conseil" evenmin. Tol de officiëele faculteiten behoort de prol. theol. fac. niet. Wèl wordt nog in „Minerva" tot de officiëele instellingen der Ui\lVERSITEIT gerekend het „I n s l i l u l C a t h o 1 i q u e" (Enseignemenl supérieur, libre), met een faculté de théologie, een fac. de droit cauonique, fac. de phil., fac. de droit, fac. des lettres, een école supérieure des sciences, een école sup. de comm. cours publics et cours libres. Maar de Vrije Prol. Fac. wordt onder een afzonderlijk hoofd vermeld, geheel los staande van de universiteit.

Voorts: ik herinnerde reeds aan het jaar 1906: scheiding van kerk en slaat. De wel was gedateerd 9 Dec. 1905; maar niet dadelijk werden de banden doorgesneden: zoo heeft b.v. de faculteit van Montauban eerst op 1 November 1906 officieel hoeven te verdwijnen (L. Vié, in L'Université de Toulouse, son passé — son présent, 1229—1929, Toulouse, Ed. Privat, 1929, p. 95). Men herinnera zich dit, en lelie dan op hel volgende.

In den Catalogue des theses et écrits académiques van het cursusjaar 1905—1906 staat de protestanlsche faculteit van Parijs nog vermeld onder de Universiteit, en kon men nog opgeven de proefschriften van M. Goguel, H. Monnier (theses de doctoral) en J. Lajciak (doctoral de l'Université, n»g iets anders). Maar in denzelfden Catalogue over 1906—1907 vindt men onder de Université de Paris geenwoordmeerover de Fac. de Theo 1. Evenmin in dien van de volgende jaren (ik controleerde lot 1923). Deze Catalogue, officiëele uitgave van het Ministère de l'instr. publique) volgt na 1914 de

indeeling naar de faculteiten (vroeger was de indeeling gekozen naar de namen der steden, waar een universiteit was). Van 1914—1922 zoekt men er tevergeefs naar een afzonderlijk hoofd voor proefschriften voor theologie. Dat vindt men pas in 1922. Doch in al die jaren van 1922—1928 (verder zag ik niet) wordt wèl Strasbourg vermeld voor „katholieke" en protestantsche theologische dissertaties, doch geen enkele maal de Vrije Prot. Fac. van Parijs.

Nu lette men op den officiëelen vorm der dissertaties. Verleden week wees ik reeds erop. De these . van Aug. Lecerf (bachelier) in 1895 voert tot officieel opschrift:

Université de France, Faculté de Théologie Proiestante de Paris.

We nemen enkele voorbeelden uit later tijd. M. Goguel gaf in 1905 zijn dissertatie (docteur en théoL). Boven het titelblad staat: Université de Paris; de these is gepresenteerd aan de fac. de théol. prot. de l'univ. de Paris. In 1905 gaf Jean Lajclak zijn dissertatie (docteur d'université). Weer staat er boven: U ni'versi t é de Paris; Fac. de Théol. Prot. In 1906 kwam Henri Monnier uit met zijn proefschrift (docteur en théol.). Eveneens: Université de Paris, these présentée a Ia Fac. de Théol. prot. de Tuniv. de Paris. Deze drie dissertaties bevatten aan het slot de officiëele verklaring, dat zij gezien zijn door of namens den president „de la soutenance", en den dekaan, — doch bovendien hebben ze tevens alle drie de officiëele verklaring: „Vu et permis d'inprimer: Ie Vie e-r ecteur de l'Académie de Paris L. Liard" (voor alle drie gevallen) (vgl. ook de achterzijde der titelbladen bij Lajciak en Monnier). Maar als Aug. Lecerf in 1931 zijn „These" presenteert aan de thans „Vrije" prot. theol. fac, dan staat er op het titelblad wèl: Fac. Libre de Théol. Prot. de Paris, maar dan ontbreekt elke aanduiding van de universiteit. Deze ontbreekt eveneens achter het titelblad; en aan het slot wordt de aanteekening „vu et permis d'inp rimer" gegeven doo'r den vic e-do yen der faculteit, maar niet door dên vice-recteur der universiteit. De andere drie, eerstgenoemde dissertaties, bevatten aan het slot de sancüc van drie lieeren: twee van de faculteit, maar bovendien de beslissende, de definitieve, door den man der universiteit. Dat was alles nog vóór de scheiding der faculteit uit het universiteitsverband. Maar in het laatste geval worden slechts twee namen vermeld, beide behooren tot de faculteit, en de beslissende verklaring (gezien, en verlof tot druk) wordt gegeven door den vice-doyen der faculteit.

Ik meen dus, dat de promotie op eigen naam geschiedt, en verklaar, den zin der cursiveering niet te verstaan, noch ook de daarop gebouwde conclusie van Ds Boeijinga, dien ik overigens voor zijn prettige bespreking dank.

K. S.


1) Het is dus geen kwestie van meerderheid tegen minderheid (zooals Ds Boeijinga meent). Wij allen zitten in liet slop: wij moeten er allen uit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's