GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alle correspondentie, deze rubriek Iietreffende, zende men rechtstreeks aan het adres: Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.

Naar aanleiding van wat wij de vorige maal schreven over „Noodlevigen", bereikte me bet volgende schrijven:

„Mijns inziens is die quaestie niet zóó eenvoudig als de heer D. v. D. die oplost. De zaak staat, als ik wel zie, zoo, dat Rachab gedwongen was om van twee kwaden het beste te kiezen. Zij moest óf liegen óf Gods zaak verraden. Zij was moreel gedwongen om te liegen. Precies als het boerinnetje van Bahurim tegenover Absaloms soldaten.

Vraag: „kan men in dit speciaal geval de leugen zonde noemen? Zoo ja, wat had Rachab dan moeten doen? Stel u maar eens even in haar plaats."

Persoonlijk zit ik met dit probleem en het drukt me.

Hoogachtend, enz."

Heel goed kan ik mij begrijpen, dat iemand hier groote moeilijkheden ziet. Ook hoop ik er voor bewaard te blijven, dat ik ooit tot een beslissing zou worden geroepen, als waarvoor Rachab zich hier zag geplaatst.

Maar, — dat maakt het inzicht in de zaak, waarom het hier gaat, niet anders.

Zeker, wij hebben altijd de roeping om de zaak Gods te dienen, zooveel ons mogelijk is. Maar nooit mag ik pogen de zaak des Hoeren te bevorderen door het doen van een zonde, ook niet door het doen van een leugen.

Als ik, wat ik graag zou willen doen voor God en den naaste, niet anders kan bereiken, dan door te gaan in een zondigen weg, dan blijkt daaruit, dat God niet van rnij vraagt, wat ik zoo graag zou willen uitwerken.

Neem maar het voorbeeld.van Rachab.

Rachab wilde gaarne, om de zaak Gods te difenen, de verspieders bewaren. Maar als zij die verspieders nu niet anders kon bewaren, dan door oen leugen, dan bleek daaruit, dat de Heere dat niet van haar vroeg.

En als dan, doordat zij geen onwaarheid wilde spreken, die verspieders waren omgekomen, wel, dan was dat niet voor haar verantwoordelijkheid; dan bleek daaruit, dat aldus geweest was Gods Raad, waaronder Rachab zich eenvoudig had te buigen.

Richtsnoer voor onze daden is eenvoudig de geopenbaarde wil van God; daarnaar hebben wij te handelen.

Wat de gevolgen daarvan zullen zijn, dat is Gods zaak; dat kunnen wij gerust overlaten aan Hem.

Wat weten wij er trouwens van wat voor de zaak van God en voor het heil van den naaste het best is?

Maar, nog eens, daar hebben wij ooik' niet mee te maken.

Wij hebben te doen wat God van ons vraagt, en te laten wat God ons verbiedt. Dat geldt altijd en overal.

Wie dat niet doet, zal tenslotte moeten komen tot den regel: „Het doel heili(gt de middelen".

Waarom zou ik wel onwaarheid mogen spreken om Gods zaak te dienen, en b.v. niet mogen stelen of een moord doen?

Wie de noodleugen goedkeurt heeft ondergraven alle vastigheid voor het zedeljjke leven, wijl hij de norm in zijn handelingen in den grond der zaak niet meer ontleent aan Gods wet, maar aaii zijn eigen inzicht omtrent de profijtelijkheid zijner daden voor hemzelf, voor den naaste, voor de zaak des Heeren.

Dit geldt in zóó absoluten zin, dat ik zelfs niet éen leugen mag doen, om daardoor b.v. een massamoord te voorkomen.

Als die moord niet anders dan door mijn leugen voorkomen kan worden, dan is het God Zelf, Die, door Zijn eisch, dat ik waarheid spreken zal, mij de handen heeft gebonden en die daardoor toont, dat Hij die misdaad in Zijn Raadsplan heeft opgenomen, , zoodat Hij ze niet verhinderd wil hebben.

En om uu nog eens op Rachab terug te komen.

Wat had Rachab dan moeten doen?

Rachab had de deur van haar huis kunnen sluiten en zeggen: „Ik geef u omtrent die mannen géén inlichtüigen".

Wat er dan gebeurd zou zijn? Dat weet ik niet.

Het zou hebben kunnen gebeuren, dat èn Rachab èn de verspieders waren gedood.

Maar evengoed had God door Zijn Almacht hen kunnen redden.

Dat heeft niemand te voren .kumien zeggen.

Maar dat was ook niet noodig. Rachab had niet moeten liegen, maar verder de zaak in Gods hand moeten geven.

De Heere zou wel voor Zijne zaak hebben gezorgd.

Als wij wandelen in den weg der gehoorzaamheid, , dan komt het altijd goed.

Een andere broeder vroeg mij:

„Is het wel juist, dat in de vergadering der gemeente het voorlezen van de wet wordt ingeleid met deze woorden: „de gemeente luistere, wat de Heere in Zijne wet van haar eischt". Is dat niet Oud-testamentisch? Is het, onder de Nieuwe RedeeUng niet zóó, dat het volbrengen van de wet voor de gemeente een vreugde is, instêe van een lastige taak?

Is het niet zóó, dat de gemeente de wet doet in vrijheid, als een kind, en niet gedwongen als een slaaf? "

„Ik heb", zoo schrijft deze broeder, „ook kinderen en ik leef (net als ieder rechtgeaard Christelijk vader) heel hartelijk met hen mee; maar het komt nooit in mij op om tegen zoo'n lünd te zeggen: „nu eisch ik dit en ik eisch dat"; dat behoef ik ook niet eens te doen; dat doen ze vanzelf; omdat zij uit liefde Tïlij zijn iets voor elkander te kunnen doen.

En is het nu wel juist om tegen de gemeente te zeggen: „dat eischt God in Zijne wet van u? ""

Antwoord. Het komt mij vooi-, dat deze broeder de dingen eenzijdig ziet.

Zeker, het kind Gods wil graa, g uit liefde, uit dankbaarheid de wet Gods volbrengen.

Maar de dankbaai-heidsbetooning krijgt haar diepsten schoonheidsglans eerst daardoor, dat zij is „gehoorzaamheid"; en van gehoorzaamheid kan alléén sprake zijn, tegen den achtergrond van den eisch.

Juist daarin zal een kind van God zijn grootsten lust hebben, dat hij zijn leven ziet als een zich geheel schikken onder de sonvereiniteit van zijn Hemelschen Vader.

Wie aan de wet Gods het karakter van eisch ontneemt, loopt gevaar, dat zijn dienen van God wordt tot een dienen van eigen (zij het ook geheiligd) begeeren; en dan heeft het opgehouden Godsdienst te zijn.

Ook tegenover onze kinderen moeten wij hier voorzichtig zijn.

Zij ook moeten blijven gevoelen, dat hun leven voor vader en moeder een leven van gehoorzaamheid is; dat zij doen wat zij doen niet allereerst omdat zijzelf daarin behagen hebben, maar omdat vader en moeder willen dat zij dat doen zullen.

Zelfs daar, waar er absolute harmonie is tussdien Gods gebod en ons begeeren, is het primau-e, dat wij doen, wat wij doen, omdat God het

van ons vraagt. De rijkdom van Gods volk is, dat zij het doen van Gods wil niet gevoelen als een dwang, maar als een vreugde, omdat Tieel hun hart er naar haakt, Gods wil te volbrengen.

Goed; maar dat neemt niet weg, dat drijfliracht en richtsnoer blijft de eisch des Heeren.

Ik kan het daarom niet verkeerd achten, dat men zegt: „de gemeente lioore, wat de Heere in Zijn wet van haar eischt".

Niet in den else h des Heeren Ugt de „slaafschheid"; die ligt alléén in de wijze, waarop de mensch tegenover dien eisch staat.

Te minder aclit ik deze wijze van zeggen afkeurenswaai-dig, omdat wij in ons altijd nog zoo'n duisteren trek van ongehoorzaamheid overhouden, dat wij er terdege 'behoefte aan hebbeuj dat de souvereine eisdi Gods majesteitelijk voor ons oprijst.

Deze broeder is wel benijdenswaard, als liiJ kinderen heeft, die nooit noodig hebben, dat vader zegt „dat eisch ik van je".

Maar voorshands heeft God in ons zulke kinde-

ren nog niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's