GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De redactie van een calvinistisch weekblad en de vermeerdering van het aantal bladen.

De redactie van het verleden week reeds genoemde orgaan deelt mede, dat de heeren Dr Tazelaar en Dr "Waterink vooraf hebben geïnformeerd of het nieuwe orgaan, waarvoor zij waren uitgenoodigd, KERKELIJK zou zijn. Immers, een nieuw KERKELIJK blad zouden zij een ramp achten. Dit geeft den indruk, alsof genoemde heeren alleen maar een kerkelijk blad een ramp zouden achten.

Natuurlijk interesseert ons deze kwestie slechts, inzooverre de redactioneele geschiedenis van ons eigen "blad ermee in verband staat.

Nu heeft reeds een schrijver in Goudsche Kerkbode, gelijk wij citeerden, verwezen naar vroegere uitlatingen van Prof. "Waterink. Daaruit blijkt, dat deze indertijd op liet standpunt stond, dat een nieuw orgaan naast de vele bestaande, ook al was het heelemaal niet kerkelijk, ongewenscht geacht moest worden. Schrijvende over (nog maar) geruchten, die omtrent 3 Juli 1931 liepen — wij onzerzijds handelen hier slechts over voldongen feiten — vraagt Prof. "Waterink: „wanneer naast al deze bladen" — bedoeld zijn „Gereformeerd Theologisch Tijdschrift", „Op den Uitkijk", „Schouwvenster", „Spiegel", „Timotheüs", jjChristelijk "Vrouwenleven", zeer veel jeugdbladen — „straks nog weer... een ALGEMEEN CULTU­

REEL weekblad komt, wordt dat dan niet van het goede 'te veel? Zouden wij niet laeter doen onze krachten te wijden aan het goede dat er reeds is? "

Men lette op de woorden „algemeen cultureel weekblad". Dat is toch zeker iets anders dan een „kerkelijk" blad. De schrijver spreekt zelfs over de bij geruchte door hem vernomen plannen (al weer omtrent JuU 1931) „voor een groot weekblad met kunstbijlagen enz.", waartegen hij dan bezwaar heeft.

Ons zou intusschen deze nieuwe wending in publiek voorgearagen beschouwingen van Prof. "Waterink minder interesseeren, wanneer niet enkele dingen waren gebeurd.

Deze zijn: a. Deze opinie van Prof. "Waterink, gedeeld door Dr Tazelaar 1), dat n.l. een nieuw blad een ramp te achten was, heeft — uitgesproken en herhaald zijnde — nadrukkelijk dienst moeten doen — niet alleen om dat door anderen voorgenomen algemeen-cultureele blad tegen te staan, maar ook — om de geschiedenis van „De Reform'atie" in een beslissend oogenblik te beheerschen; en dit had niet mogen gebeuren, nu men zoö^pbedig een heel anderen kant uitging;

b. Te bewijzeii valt, dat deze beperking van de gevallen, waarin zij een nieuw blad een ramp zouden achten, (beperking n.l. tot KERKELIJKE bladen), eerst van later tijd stamt, en volstrekt afwezig was in het onder a. genoemde tijdstip; toen zag zij op een eventueele (b.v. door mij te ondernemen) analogie van de (niet kerkelijke) „Reformatie".

c. Onwillekeurig wordt door dergelijke opmerkingen thans de suggestie gewekt, alsof „De Reformatie" een kerkelijk orgaan is. In dien hoek ^) laat ons blad zich door de redactie van het andere niet duwen; Prof. "Waterink zelf heeft in het nummervanöFebruari 1931 het k e r- k el ijk karakter van „De Reformatie" zeer duidelijk ontkend. Al dergelijke redeneeringen zijn dan ook even ondienstig (zeer zacht gezegd) ter verbreiding van de waarheid als de verleden week gesignaleerde uitdrukking „uittreden" dit was; ze leiden de aandacht af van het feit, dat Prof. "Waterink, gelijk ieder weten kan, publiek tegen de óók onder z ij n ver au t- w o o r d e 1 ij k h e i d gegeven leiding van „De Reformatie" zich mee heeft laten org a nis e eren. Dat was eenzelfde publieke positie-verandering als thans, nu hij een blad helpt redigeeren, dat hij vroeger een ramp lieeft genoemd.

Nu de redactie spreekt, doe ik het ook.

Later meer.

K. S.

Naschrift. Ook het tweede nummer van het bedoelde orgaan was mij niet toegezonden. Ik zag ihet daardoor voor het eerst, toen ik ergens logeerde. Te haastige lezing was toen oorzaak, dat ik verleden week het woordenboek van Van Dale meldde, waar een ander had moeten vermeld worden. Dit andere Groote "Woordenboek kondoor mij niet geraadpleegd worden, wijl het nog aan het verschijnen is; daarom zag ik zelf "Van Dale in, en vergat, dat de redactie het andere had gebruikt. De vergissing spijt mij, maar brengt overigens zakelijk geen verandering. - ^ K. S. . .

De onkerkelijkheid van Nederland. (II.)

We hebben den vorigen keer eenige cijfers vermeld, die betrekking hadden op de verdeeling van hel Nederlandsche volk over verschillende „kerkelijke gezindten". Een vergelijking van het materiaal, dat bij de volkstellingen van 1909, 1920 en 1930 was verkregen, gaf tot resultaat, dat de sterke toename van het percentage „onkerkelijken" ongeveer overeenkwam met de afname van dat der Ned. Hervormden.

Ieder, die bij de volkstelling verklaarde, niet tot een of ander kerkgenootschap of zelfstandige kerkelijke gemeente te behooren, werd tot de „onkerkelijken" gerekend.

In 1930 waren van de 7.935.565 Nederlanders 1.144.193 „onkerkelijk", d.i. 14.4 "/o. Daarvan woonden slechts 15704 in Noord-Brabant en Limburg, zoodat, practisch gesproken, de onkerkelijke personen alle tot de negen overige provincies behoorden. "Van de 6.486.339 inwoners van het Rijk, zonder N.-Brabant en Limburg, waren 1.128.489 onkerkelijk, d.i. 17.4 o/o; van de 6.5 miljoen dus ruim 1.1 miljoen.

"We willen nu de verdeeUng over verschillende „kerkelijke gezindten" nagaan van de menschen, die in bepaalde periodes zijn geboren. Dat doen we weer aan de hand van de volkstellingen van 1909, 1920 en 1930. "We rekenen b.v. uit hoe groot in 1930 het percentage Ned. Hervormden, Gereformeerden, R.-Katholieken en „onkerkelijken" is van alle menschen, die geboren zijn in de periode 1900—1891 en vergelijken die uitkomsten met hetgeen ons de volkstellingen van 1909 en 19 20 m e d e d e e I e n over diezelfde m e nschen. T)at doen we ook voor andere „geboortejaren-periodes".

Nu zijn helaas die periodes bij de drie volkstellingen niet precies dezelfde. Bij die van 1909 zijn behandeld de periodes 1909—1900, 1899—1890 enz., bij de beide andere treffen we als overeenkomstige periodes aan 1910—1901, 1900—1891 enz. Gemakshalve laten we het vrij geringe verschil builen beschouwing en doen we alsof ook in 1909 dezelfde indeeling was gegeven.

Achtereenvolgens gaan we nu de genoemde drie kerkelijke groepen en de groep onkerkelijken na. Ieder getal geeft dus aan het percentage menschen, (geboren in de periode die op dezelfde horizontale rij staat als 't beschouwde getal), dat tot ©en bepaalde kerkelijke groep, b.v. die der Ned. Hervormden, behoort. Treffen we in de rij „1910 —1901" bij de Ned. Hervormden het getal 42.2 «/o aan, (in de kolom van de volkstelling 1909), dan zegt ons dit getal dat 42.2 «/o van alle in het Rijk wonende Nederlanders, die in de periode 1910—1901 zijn geboren, tot de Ned. Herv. kerk behoorden. In 1920 is dit 40.8 o/o, in 1930 slechts 33.5> .

"Wanneer we dus nu in iedere tabel de getallen van dezelfde horizontale rij vergelijken, dan krijgen we onmiddellijk een idee van de verschuiving, die groepen mensdien ondergaan, wat hun „kerkelijke gezindte" betreft, naarmate zij ouder worden. Uit tabel IV en V leeren we, dat de grootste verschuivingen iiaar de „onkerkelijke zijde" plaats vinden op den leeftijd van '2 0 —30 jaar en van 30—40 jaar. Voor die leeftijden zijn de getallen het grootst en het gevolg daarvan is natuurlijk, dat we ook een groot percentage „onkerkelijke" kinderen aantreffen van 0—10 jaar. De plaatsen van de maxima bij de , ; onkerkelijken" komen overeen met die van minima bij de Ned. Hervormden. Het percenilage Ned. Hervormden, dat in de periode 1910 —1901 is geboren, daalt van 1920 op 1930 met 7.5. In dienzelfden tijd s t ij g t het percentage „onkerkelijken" bij dezelfde menschen met 8.35.

Ook bij de Gereformeerden zijn de verschuivingen op den leeftijd van 20—30 en 30—40 jaar het grootst; de absolute grootte daarvan is echter veel geringer. Toch m.oeten we die verschuiving niet onderschatten. Een daling van 8.3 o/o op 7.7 o/o is in werkelijkheid een vermindering met meer dan z e ven procent. Of, om het nog eens duidelijker te zeggen: Van 1920 tot 1930 zijn plm. 6600 Gereformeerden, die in de periode 1900—1891 zijn geboren, uitgetreden en van die van de periode 1910-1901 ongeveer 8400. Dat is samen al 15033. Natuurlijk moet met de uittreding van de „Gereformeerden in Hersteld Verband" rekening worden gehouden, maar hun totale aantal is in 1930 slechts 5597. Daarvan vallen toch zeker niet meer dan de helft onder de genoemde 15000, eerder veel minder.

"We vinden zoowel bij de Gereformeerden als bij de Roomsch-Katholieken, een regelmatige stijging in de verschillende kolommen van onder naar boven, die van de R.-Katholieken is zeer opvallend. De invloed van het grootere geboortecijfer doet zich gelden. (Bij de R.-Katholieken vinden overigens ook op j, ouderen leeftijd" nog belangrijke verschuivingen plaats.) De plotselinge stijgingen „midden" in de kolommen vinden we alleen bij de „onkerkelijken" en die wijzen — zooals gezegd — op een massale uittreding op be-

paalde leeftijden. De cijfers ia de kolommen bij de Ned. Hervormden dalen van onder naar boven, in iedere „jongere periode" is tiet percentage Hervormden kleiner.

Ontstellend is het lage cijfer (29.5 !) van de Ned. Hervormden, geboren in de periode 1930—1921. Dat voorspelt voor de toekomst, wat het ledental betreft, niet veel goeds. Plaatst daartegenover het zeer aanzienlijke cijfer van de Roomsch-Katholieken, in dezelfde periode geboren! Bijna twee en veertig procent van alle kinderen, geboren in de periode 1930—1 9 2 0, is Katholiek!

Ten deele is hel lage cijfer der Ned. Hervormden te wijten aan het aanzienlijke ledenverlies, maar ook aan het lage geboortecijfer.

In 1930 vormen het aantal Ned. Hervormde kinderen van 0—10 jaar slechts 18.1 < > /o van het totale aantal Ned. Hervormden. Bij de Gereformeerden, Roomsch-Kalholieken en „onkerfceUjken" is dit getal resp. 22.3, 24.2, en 22.6 o/o.

Het laatste getal valt weer op. Het geeft een aanwijzing, dat gezinnen met veel kinderen (o.a. arbeidersgezinnen) zijn uitgetreden.

De vijfde tabel toont nog duidelijker dan de vierde tabel de sterke toename van het aantal „onkerkelij ken".

Er is over de gegeven getallen nog meer op te merken.

We bewaren dat voor een volgend keer.

B. t. B.

Naschrift. Nadat bovenstaand artikel was geschreven, lazen we de uitvoerige studie van Dr J. P. 'Kxuyt over „Kerkelijkheid en Onkerkelijkheid (1930) in Nederland" in de Socialistische Gids van Mei en Juni 1935. Daarin worden o.m. ook de „leeftijdsgroepen" behandeld.


1) Ook ik deelde die meening, al zou ik desnoods tot een nieuw blad hebben besloten, indien mij dit onvermijdelijk was gebleken ter principieele bepleiting van bepaalde overtuigingen.

2) Men begrijpt, dat ik het woord „hoek" niet gebruik uit gebrek aan respect voor „de kerk". Ik zou ook zoo spreken, indien het een blad betrof van socialen opzet. De Reformatie heeft veel rubrieken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's