GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recht van den oorlog.

III.

Niemand betwist, dat in het Oude Testalent de oorlog telkenmale tot een goddelijk recht Weid' wordt, i) Het is de Heere zelf, die er oorlogen voert. Hij is de God der legerscharen, de fiod der slagorden Israels, I Sam. 17:45, een tójgsman, Ex. 15:3, geweldig in den strijd, Ps. !1:8. Er bestond een boek der Oorlogen des Heeren, Num. 21:14. Hij leerde Israël den krijg, Mcht. 3:2, leerde Davids handen ten strijde, II Sam. 22:35, Ps. 18:35, 144:1. Hij geeft niet alleen to bevel tot optrekken, maar stelt meteen de tójgstactiek vast, II Sam. 5:24. Het legerkamp is ten heilige plaats, Deut. 23:10, 14. De buit van ilea oorlog is Zijn eigendom, en dus kan Hij het *bannen gebieden.«)

Maar ieder geeft ook toe den onlosmakelijken amenhang van dit ten strijde trekken des Heeren let het theocratisch karakter van Israels staatsfestel. Het volk des Heeren is onder de oudtestamentische bedeeling een tijdlang een nationale Sfootheid. Zoodoende doet de Heere, wat bij 'Ddere volken aan den koning wordt toegeschreven. Dit brengt mede, dat in Israël voortdurend de Jcdachte wordt levend gehouden, dat het voortfetaan, zooals trouwens ook het veroveren der ^tóonale zelfstandigheid, niet afhankelijk is van yilitaire maatregelen. De Heere zal voor u strijp en gij zult stil zijn, Ex. 14:14. Het volk beseft niet te vreezen voor de inwoners van Ka- "aan, wier gebied het moet veroveren. Verschrikt lïet en vreest niet voor hen. De Heere uw God, «e voor uw aangezicht wandelt, die zal voor u fWjden. Deut. 1:29, 30. Gideon verslaat met drie- «aderd man het ontelbare leger der Midianieten. Jen koning wordt niet behouden door een groot ? *; een held wordt niet behouden door groote ^^(hl Het paard (paarden en wagenen zijn in de JttjUieid de verschrikkelijkste oorlogsinstrumenten) "It ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn S^^ote sterkte. Ps. 33:16, 17. Meermalen brengt ea Wonder een gunstige wending voor Israël in "«verloop van den strijd. Wimmer mag uit het oog verloren, dat men in Israël lang niet alles zet op de nationale verdediging of verovering. Er was een reeks gevallen, waarin vrijstelling van den dienst werd verleend. Deut. 20:5vv. Vrijgesteld zijn: de priesters, de jongverloofden, zij die een nieuw huis hebben gebouwd en hel nog niet hebben betrokken, zij die pas een nieuwen wijngaard hebben geplant. Ook de pasgetrouwden zijn een jaar lang vrij. Tj'pisch i§^, dat de reeks van vrijstellingen wordt ingeleid door de betuiging: Uw hart worde niet week. Vreest niet voor uw vijanden, want het is de Heere, uw God, die met u gaat, om voor u te strijden legen uw vijanden, om u te verlossen. Deut. 20:3, 4.

Het is dan ook onjuist, om drie fazen te zien in den ontwikkelingsgang van den oorlog in het O.T., zooals Dr H. Th. O bbink doet. Hij noemt de eerste f aze die van de oorlogen des Heeren in letterlijken zin. Vervolgens, sedert't koningschap, worden deze oorlogen uitingen van menschelijken strijdlust. Eindelijk, in de derde faze, worden de oorlogen verfoeid, en heerscht het zgn. profetische standpunt, dat zijn sterkte heeft in stilheid en vertrouwen. 2) Ten allen tijde is in Israël het geloof gevoed, dat de uitslag van den krijg niet met het geweld der wapenen samenhangt, en dat de nationale zaak er niet enkel een is van militaire kracht en eer.

Zoodoende is ook niet bevreemdend het bekende perspectief van het vrederijk, waar de Messias recht spreekt tusschen de natiën, en het oorlogsr tuig wordt omgesmeed tot landbouwwerktuigen. Jes. 2:4. Dit strijdt niet met de gedachte der oorlogen des Heeren, en met het geloof in Hem als den grooten Legeraanvoerder van Israël. Van den aanvang af is het koninkrijk van den Messias de bestemming van Israël, en zijn oorlogen zijn geen doel, maar middel. En bij deze laatste woorden boude men in het oog, dat Israël als volk slechts een plaats op de aarde verkrijgen kon door strijd; dat het daar een plaats op de aarde ontvangt, waar bijzondere ongerechtigheid der volken hun verdwijnen moest meebrengen, Gen. 15:16; en dat in latere historische situaties, wanneer het practisch bestaanbaar is, dat eigen volksbestaan gehandhaafd wordt zonder nationale-politieke zelfstandigheid, de Heere geen oorlog aanbindt voor Zijn volk tegen het Perzische rijk, wijl dat soort volkseer, dat zich uitleeft in het roemdragen op nationale kracht, niet het doel is, dat Hij ooit Zijn volk gesteld' heeft.

Maar de Heere is niet alleen de God van Israël; Hij is de God van hemel en aarde en de Heer aller volken. Jahve Zebaoth, Heere der Legerscharen, is Zijn naam. David heeft den zin dezer benaming voor Goliath nader omschreven door Hem aan te duiden als den God der slagorden van Israël. I Sam. 17:45. Doch deze naam heeft wijder zin. Hiij duidt God aan als gebieder over alle machten van den kosmos. Hij is de Opperbevelhebber van het heelal. Amos 4:13. ^)

Dus voert Hij niet alleen de Israëlietische legers ter overwinning, doch straft Zijn volk ook voor zijn ongehoorzaamheid door vreemde legermachten tegen Israël op te doen trekken. Ik wil u in ballingschap voeren voorbij Damascus, —zegt Hij, wiens naam is Jahve, de God der heirscharen. Amos 5:27. Want zie, Ik verwek over Israels huis — is de spreuk van Jahve, den God der heirscharen — een volk, dat u in 't nauw zal brengen. Amos 6:14. Vgl. Jerem. 5:15, Jes. 5:26. God stelt Zich a.h.w. aan het hoofd! der vijandelijke legers en strijdt tegen Israël, omdat het God vergat.

Ook in dit geval gebruikt God dus den oorlog om Zijn raad uit te voeren.

In een enkele opmerking zij ook aandacht geschonken aan de oud-testamentische oorlogsgeb r u i k e n. Niemand zal die zachtzinnig noemen. Ook in onzen kring is van „barbaarsch" gesproken. 6)

Hier moet gewezen op het versohil der oudtestamentische bedeeling met die van het Nieuwe Testament. Van dit verschil geeft allereerst ons kennis het feit, dat Israël in gansch andere omstandigheden verkeerde dan de Christelijke gemeente in de dagen van het Nieuwe Testament.") Maar evenzeer houdt het in een verschil in duidelijkheid van openbaring, d.i. in helderheid van inzicht en klaarheid van bewustzijn.') „In geheel de openbaring der Heilige Schrift is een zeker proces onmis(ken ? )baar. Het is in de Heilige Schrift niet een eentonige repetitie van altoos hetzelfde, maar er is in de Schrift een voortschrijden van minder tot meerder klaarheid. Dat is zoo met betrekking tot de openbaring ter zaligheid. "Wat voor de geloovigen onder het Oude Testament nog veelszins in schaduwen hing, is door het Evangelie tot volle klaarheid gekomen... en ook wat de algemeene grondslagen van het zedelijk-sociale leven aangaat, is er wel geen strijd tusschen Oud en Nieuw Testament, maar toch is hei; onmiakt-xibaar, dat ook de zedelijke en sociale motieven eerst in het Nieuwe Testament in hun volle glorie schitteren." ^) Israël heeft de wet der liefde niet zóó kunnen kennen als wij. Zeker geldt ook bij de oud-testamentische „moraal" de gulden regel van Augustinus, dat het Nieuwe Testament in het Oude verborgen is, maai* evenzeer wat hij daaraan toevoegde, dal pas in het Nieuwe over het Oude het volle licht opgaat.

Trouwens, binnen de perken van het Oude Testament vinden we ten aanzien van den ban een gradatie. De ban, de volledige uitroeiing eener overwonnen bevolking, behoort in het geheel van het theocratisch staatsbestel. „Waarom Israël de bewoners van Kanaan moest „verbannen" wordt heel duidelijk gezegd in Deut. 7:1—6 en 20:16-18. Als de Israëliet, midden onder de Kanaanieten, inleeft in het landbouwbedrijf, zal het hem menigmaal toeschijnen, dat de veld- en hemelgoden van Kanaan zooveel dichterbij zijn dan de onzichtbare God Israels. In waarheid is de Heere veel dichter bij Israël dan de goden bij eenig volk op den aardbodem zijn; Deut. 4:7. Bij andere volken is de natuur vergoddelijkt. In Israël is zij ontgoddelijkt. En juist daar openbaart Zich de groote God aan den kleinen mensch. De transcendente Beheerscher van alle natuurkrachten is voor de zijnen een God van nabij. Maar al i s dit ook zoo, het s c h ij n t anders. En deze schijn, die de volken verblind't, zal ook Israël bedriegen, wanneer het gaat meeleven met de Kanaanieten, die in hun landbouwbedrijf ontelbare veld- en hemelgoden vereeren. Daarom moeten de Kanaanieten uitgeroeid worden. Nalatigheid bij de volvoering van dit strenge bevel heeft Israël menigmaal tot natuurvergoding doen vervallen. Maar mannen als Elia en Elisa hebben dan ook geen bloedbad ontzien, als dit gevaar moest worden gekeerd; zie I Kon. 18 en II Kon. 9—10. Het ging om datgene, wat de eigenlijke reden was van Israels bestaan. Het ging om de zuiverhouding der kennis van den God der vaderen." ^)

Maar Israël heeft aan den strengen eisch van den „ban" niet kunnen voldoen. En dit nietkunnen heeft ook weer eene providentiëele beteekenis, waarop de Heilige Schrift elders wijst; Ex. 23:29—30 en vooral Deut. 7:22. Al te snelle uitroeiing zou verwaarloozing van de velden en vermeerdering van het wild gedierte ten gevolge hebben gehad. Daarom heeft God de oude bewoners verdreven „beetje voor beetje". Maar bij zulk een geweldige executie als de „ban" wordt uitstel heel licht afstel. Onmiddellijk na de overwinning, als

de hitte van den strijd nog niet is afgekoeld, dan gaat liet. Maar als er geruime tijd over heen gegaan is, en er heeft zich een soort samenleving gevormd, dan gaat het niet meer. En dan heeft de strenge eisch qolc geen vat meer op de conscaëntie. Dal zien we zelfs bij zulk een onverzettelijk drager van de Mozaïsche beginselen als Samuel, die nog wel eigenhandig den „ban" heeft voltrokken aan den koning van Amalek; I Sam. 15. Zelfs onder zijn bewind was er „vrede tusschen Israël en de Amorieten"; I Sam. 7:14. Evenmin bij hem als hier (I Kon. 9:21) vinden we ook maar de geringste aanduiding, dat de „ban" aain de Amorielen alsnog had moeten worden voltrokken. Het psychologische moment (het zielkundig oogenblik) was allang voorbij. Salomo doet iets anders. Hij maakt de overblijfselen van de vóór- Israëlietische bevolking dienstbaar aan zijn bouwlust. Hij laat ze opkomen voor „slaafschen heerendienst". w)

In hun wijze van ooi'logvoeren zijn de Israëlieten „menschelijker dan de omliggende volken" ") De Heere had daarvoor bevelen gegeven. Een letterlijk niets-ontziendenkrijg heeft Hij niet gedoogd. Bij oorlogvoering was het verboden de vruchtboomen om te hakken. Deut. 20:19. En de Syriërs zeggen, dat ide Israëlietische koningen „goedertieren" koningen zijn. I Kon. 20:31.

Ons onderzoek van het Oude Testament bracht ons dus niet tot conclusies, als waartoe men in de Gereformeerde vereeniging voor daadwerkelijke vredesactie is gekomen. Daar is de gedachte herhaaldelijk verkondigd, dat wie zich aan de letter van hel Oude Testament houden wil, geen bezwaren koesteren mag tegen het schieten met dum-durakogels. Voor zoo iemand is het dweepziek, te eisclien, dat ik mijn naaste niet mag doodgassen. Dan is het kwezelen, wanneer ik spreek over hulp aan die arme, gewonde en stervende soldalen. ^^)

Dit, en nog veel meer ijselijks, heet consequentie van het Oude Testament naar de letter. Maar het lijkt naar niets. Voor gloeiende militairistische speeches kan men zich niet door het Oude Testament lalen inspireeren.

Ten besluite van dit artikel geven we twee conclusies. De eerste is van Dr H. B a vinck en luidt: „In de Oud-leslamentische beschouwing van den oorlog ligt... opgesloten, dat hij niet op zichzelf en in ieder geval onrechtvaardig en ongeoorloofd is, dat hij voorts als een middel voor hoogere doeleinden, voor de komst van het koninkrijk Gods, in Gods hand dienst kan doen, en dat lïij tijdelijk is en eens met de komst van den Messias voor het rijk van den eeuwigen vrede plaats zal maken." is) De tweede van den Gereformeerden Amerikaan Albert us Pieters, die schrijft: „Het Oude Testament legt den nadruk op den oorlog als methode van het goddelijk wereldregiment; een middel in Gods hand om voor nationale zonden te straffen. Heel duidelijk blijkt dit uit de vaak voorkomende verhindering of het verbod om buit te winnen. Een ander merkwaardig ding is het ontbreken van elke verheerlijking van den oorlog of den krijgsheld op zichzelf. De voornaamste soldaat van het Oude Testament mocht niet den tempel bouwen, omdat hij veel bloed vergoten had. Zulk een houding ten opzichte van den oorlog wordl in andere antieke literatuur niet gevonden. Het Oude Testament ziet den oorlog als een verschrikkelijke noodzakelijkheid in Gods hand tot straf van zonden; altijd is hij, zoo mogelijk, te vermijden, en nimmer is hij om erin te roemen." 14)

R. S. sequenties-trekken en zich zoo van het O. T. wel wat afmaken door bij Van der Valk, a.w., te volgen de analyse der verschillende oorlogsgevallen in het O. T. en de onderscheiden situaties van den strijd en zijn methode te onderkennen.


1) Bavinck, Oorlog en Christendom, blz. 33.

2) Uitvoerig over den oorlog in het O.T. o.a. Dr M. H. A. van der Valk, Bijbel, oorlog, vrede, Baarn 1932, blz. 16—40, en Dr H. Th. Obbink, in Kerk en oorlog, vijf voordrachten gehouden in Utrecht vanwege de commissie tot versterking van het kerkelijk leven in de Ned. Herv. Gemeente, Utrecht 1933, blz. 13—28.

3) Obbink, a.w. blz. 27.

4) Dr C. van Gelderen, Het boek Amos, Kampen 1933, - blz. 102, met verwijzing naar het art. Zebaoth, Chr. Ene. V. 722. 5) Bij van der Valk, a.w. blz. 25, is dit citaat te lezen uit Dr A. Noordtzij, Gods Woord en der eeuwen getuigenis. Kampen 2e dr. blz. 101: „God moest om de hardigheid der harten veel in Israël toelaten, dat niet met het ideaal in overeenstemming was, als veelwijverij en echtscheiding, slavernij en barbaarsche oorlogsgebruiken. Dit geschiedde echter niet om ze nu verder buiten zijn werkingssfeer te laten, maar om ze met zijn heiligende kracht te doortrekken en ze op te heffen of op hooger niveau te brengen, precies zooals de Nieuw- Testamentische Godsopenbaring niet langs gewelddadigen weg getracht heeft veelwijverij en slavernij te vernietigen — hoe zou het ook kunnen? — maar daarop zulk een licht liet vallen, dat beide straks langs ethisch religieusen weg overwonnen werden."

6) Bavinck, Oorlog en Christendom, blz. 34.

7) Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, Kampen, 1929, III, blz. 190.

8) Kuyper, Gemeene Gratie, III, blz. 165, 166.

9) Van Gelderen, De boeken der koningen, I, Korte verkl.. Kampen, 1926, blz. 188.

10) Dezelfde, aldaar, blz. 188, 189.

U) Obbink, a.w. blz. 21.

12) H. L. van Bruggen, Christus' kerk tegen den oorlog. Bolsward, 1930, blz. 5 v. en dezelfde. Van het zwaard, dat de overheid draagt, Bolsward 1931, blz. 25 v. De schrijver dezer brochures meent, dat de grondtoon van het O.T. is des menschen ellende. Daarvan zou hij weinig weten, indien hij het O.T. niet had. Zoo is het O.T. voor hem ook een onmisbaar deel van den Bijbel. Hij verstaat niet alles, zegt hij. „Hoe zou een mensch in alles de bedoeling van het Opperwezen verstaan? " Maar voorzoover hij niet verstaat, gelooft hij als een kind. Het best richt men zich tegen zijn maar-hevige-con-

13) Bavinck, Oorlog en Christendom, blz. 34.

14) A. Pieters, The Christian Attitude Towards War, Grand Rapids, 1932, blz. 11, 12.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's