HOOFDARTIKEL
Kerk en Barmbartigbeid.
Reformatoren.
I.
Nu het gesprek zeer druJi gaande is over „Dreigende Deformatie" en voortgaande reforjimatie, is het misschien goed en nog niet te Iaat, om in het koor der vele stemmen, die meeningen of leeringen doen hooren op dogmatisch, öJthisch, filosaösch, psyohodogisöh, kerkelijk en staatkundig gebied, een ander geluid te mengen. 'IMen zou wel met zeker recht kunnen vragen, of het dan nog niet genoeg is, wat op'toogenblik aan de orde is, en nog lang niet uitgepraat en < lü or gesproken is. Maar we hebben eenerzijds aüengs toch wel geleerd, dat het niet verantwoord is, liet zwijgen te bewaren, als men meent voor liet welzijn der Kerk te moeten spreken, terwijl we anderzijds steeds meer ervan doordrongen worden, dat men de „terreinen" niet scheiden, noch gescheiden houden kan, om liier of daar iwat te werken en dan het andere maar te laten liggen. Het leven is één en onze roeping is één; en als er' ergens iets aan schort, doet zich dit schadelijk gelden in heel ons leven. Zoo' waag ik liet nu de aandacht eens te vragen voor de Kerk en haar beoefening van barmhartigheid, haar leven in de liefde tot eHendigen, haar priesterdienst, niet slechts in haar ambten, maar veel meer in ons aller ambt-der-geloovigen.
Een vreemd onderwerp zal niemand dit kunnen jnoemen. Een merkwaardige combinatie is „Kerk" jen „Barmhartigheid" zeker niet. Historisch vast [echter staat, dat Kerk-en-Barmharü^heid iets te maken heeft met Reformatie en „Dreigende Defor- [imatie". Dit eerste artikel tracht dit laatste iets [nader aan te toonen, of eigenlijk slechts in fher- [innering te brengen, met name uit wat daar in : de vorige eeuw oiver geschreven werd.
Wanneer we het werk der barmhartigheid van I onze kerken overzien, dan treedt daarin de zong I voor de armen wel zeer sterk op den voorgrond. [iWe mogen niet wiUen roemen over hetgeen [door onze diakonieën gedaan wordt, klagen is ['hier zeker allerminst op zijn plaats. Dat ook hiermee echter nog het laatste woord niet is [gezegd, zal uit het vervolg van deze artikelen vanzelf wel blijken. Thans echter vestigen we er I allereerst de aandacht op, dat met de verzorging der armen het barmhartigheidsbetoon der kerk [zeker niet is uitgeput. Onze roeping is breeder; ['en nu denkt zeker menigeen, die in den I arbeid der Evangelisatie werkzaam is, reeds dadejhjk aan de „algemeene" armen, wien men gaarne [teen plaats en recht geeft naast de „armen der Igemeente", doch voorts ook aan werkloozen, en [velerlei nooden op sociaal gebied. Ook daarvan [zijn we over het algemeen wel doordrongen, en fook aaar wordt door velen barmhartigheid om Christus' wil beoefend. Slechts wordt wel eens ihet bezwaar gevoeld, dat dit werk nog maar al te iveel wordt overgelaten aan enkelen, wien men [daar zelfs gaarne een speciale „Uefhebberij" voor toeschrijft. Of het besef algemeen is, dat we hier een roeping vinden voor elk Christen, mag op het oogenblik nog buiten beschouwing gelaten worden.
Naast deze allen zijn er nu echter nog vele iduizenden en duizenden, die evenzeer en zelfs 'Op bijzoin.dere wijze in de beoefening van de barmhartigheid der Kerk dienen betrokken te worden, maar daarin misschien wel heel veel tekort komen, tot schade niet alleen van henzelf, maar niet minder van de kerk. Ik bedoel de zieken; de zieken vooral in de ziekenhuizen en sanatoria; de zieken, wel het meest^ die lijden aan krankheid van geest of gemoed, en die soms jaren, ja, hun leven lang in inrichtingen doorbrengen, gescheiden van hun gezin, van de maatschappij, ook van de kerk. Zij worden zoo liclit vergeten.
Nu zal het ongetwijfeld niemand meer verwonderen, dat ik allereerst herinner aan onzen grooten reformator Calvijn, en diens hoofdwerk de Institutie. Als Calvijn toch in zijn vierde boek handelt „over de uiterlijke hulpmiddelen door welke God ons tot de gemeenschap met Christus noodigt en in haar houdt", spreekt hij in het derde hoofdstuk daarvan „Over de leeraren en dienaren 'der kerk, hun verldezing en ambt", en zegt dan in de negende paragraaf van dit hoofdstuk over de diakenen: „De zorg voor de armen was aan de idiakenen opgedragen. Hoewel, in den brief aan de Romeinen worden twee soorten van diakenen vermeld. „Wie uitdeelt", zegt Paulus 'daar (Rom. 12:8), „doe het in eenvoudigiheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid". Daar het zeker is, idat hij spreekt over de openbare ambten delkerk, moeten er twee graden onderscheiden geweest zijn. Indien mijn oordeel me niet bedriegt, duidt hij met het eerste Ud de diakenen aan, die de aalmoezen beheerden, en met het andere hen, die zich gewijd hadden aan het verzorgen der armen en zieken, gelijk de weduwen waren, van wie hij melding maakt in den brief aan Timo- •theüs (1 Tim. 5:9). Want de vrouwen konden geen enkel ander openbaar ambt waarnemen, dan dat ze zichzelf gaven tot het dienen der armen. Wanneer wij dit aannemen (gelijk we ongetwijfeld moeten doen) zullen er twee soorten van diaikenen zijn: van welke de eene soort de kerk dient in het besturen van de zaken der armen, en de andere in het verzorgen der armen zelf." i)
Ook de Wezelsche artikelen van 1568 handelen in Hoofdstuk V „Van de Diakenen" hier nog over, als in paragraaf 5 gezegd wordt: „Het zal echter niet ondienstig zijn, dat vooral in de grootere plaatsen twee soorten van Diakenen worden ingesteld, waarvan het eene deel zich zal toeleggen op het verzamelen en uitreiken der aalmoezen..." en dan in par. 6: „Het andere deel zal voornamelijk zorg dragen voor de zieken, gewonden en gevangenen; deze (Diakenen) behooren begaafd te zijn behalve met trouw en ijver, ook met de gave der vertroosting en niet gemeene kennisse des Woords; en zij zullen naarstig bij de Ouderlingen navragen of er in hunne wijken soms ook zieken en zwakken zijn, die vertroosting en opbeuring behoeven." ^)
Wij halen deze getuigenissen niet aan, om idaarmee het pleit te gaan voeren voor een Diakonaat-voor-zieken. Men kan het Prof. Greijdanus, in zijn bespreking van Rom. 12:8, den tekst, waarvan Calvijn uitging, toestemmen, dat deze woorden „niet uitsluitend in ambtehjken zin behoeven verstaan te worden". j, De apostel spreekt niet strikt alleen over de bizondere ambten en hunne bedieningen. Wel omvat hij ook die met zijne vermaningen, maar deze strekken zich over breeider gebied uit, sluiten meer in." ^) Ook heeft Prof. ; H. H. Kuyper zich reeds in „De Heraut" van 26 Juni 1904 gekant tegen dit tweeërlei dia- 'konaat, met voornamelijk deze argumenten: a. aangezien geen enkel ambtswerk voor overdracht vatbaar js, zouden in dat ^geval de diakenen zelf verplegers moeten zijn; b. Gods Woord leert ons nergens, dat de diakenen voor zieken hebben te zorgen; c. slechts als het particulier initiatief in de verzorging van zieken en de oprichting van gestichten tot verpleging van krankzinnigen, idioten, Jonglijders, enz. te kort zou schieten, kan het de roeping der kerk worden in dezen handelend op te treden.
Dit alles nu daar latend, merken we slechts op, dat, hoe dan ook, Calvijn en Wezel een; open oog hadden voor de roeping der kerk jegens de kranken, en in elk geval kerk en barmharügbeid zeer nauw met elkander verbonden, niet alleen met het oog op de armen, maar ook lettende op de zieken. Inzooverre was Calvijns beroep op Rom. 12:8 toch wel zeer ter plaatse, dat ook thans nog Prof. Greijdanus bij „die barmhartigheid doet" opmerkt: „Dit zal wel bizonder op verpleging van zieken en verzorging van ellenidigcn en ongelukkigen doelen". Men moet deze barmhartigheid in blijmoedigheid beoefenen. „Men moet het niet maar doen met tegenzin, als gedwongen, ongaarne, doch met lust en een blij gemoed. Dat is ook noodig voor wie geholpen •worden. Die hebben reeds te lijden, en soms zeer veel. En wanneer zij dan ook nog merken moeten, dat zij slechts onwillig geholpen en verpleegd worden! Doch ook om 'sHeeren wil moet met blijmoedigheid hulp en verzorging geboden worden, onderwijl men de genade Gods dankt en aanbidt, waardoor men zelf gespaard bleef voor het lijden, dat anderen trof en pijnigt of beangst." *)
De tekst blijft, zij het dan niet voor een afzonderlijk diakonaat, toch voior de kerk van beteekenis; ja, thans misschien nog wel meer, juist omdat ze thans elk geloovige rechtstreeks toespreekt, en hem zijn roeping der barmhartig- (heidsoeferdng voorlegt. Wij komen aüen met zieken in aanraking; en al ware dit niet zoo', dan hebben we toch allen een roeping tegenover diegenen, die zieken verzorgen en verplegen. We zijn van DE zieken nooit af. Daaraan is door de gedachte van Calvijn en Wezel in elk geval sciherp uitdrukking gegeven, ook al kan men er zich niet geheel mee vereenigen.
* Toch is het van belang er nu verder op te letten, dat een der beste reformatoren van de vorige eeuw, Dr Mr Willem van den Bergh, nog altijd sterk in de overtuiging leefde, dat ook de barmhartigheid aan zieken en geesteskranken van de kerk moest uitgaan. Juist omdat hij de man was van het bewogen hart, die diep meevoelde met alle ellende, in elk opzicht, op kerkelijk en maatschappelijk gebied, op dogmatisch en ethisch gebied, werd hij de ware reformator. Hem drukte het leed zijner medemenschen, en 'hij ging ge'bukt onder de zonde èn ellende der maatschappij en der kerk. En daaruit werd in hem die oprechte verootmoediging geboren, die dezen reformator vooral zoo sierde, en hem tot krachtig getuigen en werken drong. Hij schreef over het genade^ verbond en over de kerkenorde, maar ook, ik mag bijna wel zeggen vooral ook, over barmhartigheid. En dit laatste stond bij hem nooit los van kerkherstel en doorwerkende reformatie. Hij zag het werk der barmhartigheid als voorwaarde voor waarachtig kerkherstel. Bekend is zijn woord: „Veel wordt tegenwoordig gesproken over kerkherstel. Ach, blijke deze overal door te breken door herstel der plaatselijke barmhartigheid tegen-
over de krankzinnigen in uw gezin, omgeving en ikerk " ^) Hij zag in liet gemis aan beoefening van barmhartigheid eien der oorzaken van. de ingezonkenlieid der kerk, van twisten en scheuringen. Hij refereerde over „De roeping der Kerken in de praktijk der barmhartigheid, het verval daarvan en de middelen tot reformatie". Hoe men ook moge oordeelen over de uitwerking van deze ge- (dachten door Dr v. d. Bergh, niemand zal de waarde kunnen ontkennen van zijn krachtig pleiten voor een nauwe verbinding van kerk en barmharti^eid.
In 1883 hield Dr Ph. J. Hoedemaker als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit een rede bij de overdracht van het rectoraat over „De Herleving der Gereformeerde Beginselen in haar beteekenis voor de Kerk, de Prediking, de Catechese, het Diaikoiiaat en de Zending." „Met een zeer praktische ibedoeling" wil Dr H. dat nader onderzocht en aan het licht gebradit zullen worden: „Het geestelijk 'karakter van het Diakonaat. De beliulpsels van tiit ambt üi de diakonessen, de zieketi^oosiers, de leden der gemeente, ieder voor zich of k, . Kringen vereenigd. De arbeid voor de armen, de ziekenj de (gekwetsten, de vervolgden, en zooveel wat thans onder de rubriek Christelijke Philanti-opie wordt samengevat. Het internationaal karakter, dat het Diakonaat met de Kerk des Heeren gemeen heeft." D© gemeente moet in haar geheel deelnemen aan het werk der barmhartigheid. De ellendigen worden niet vergeten. En terecht eindigt Dr H. deze overwegingen met de betuiging: „Niet alleen voor die afgetrokken behandeling der dingen, die men „wetenschappelijk" gelieft te noemen, maar voor die echte wetenschap, die zich in de praktijk belichaamt, die den geloovige, der Kerk, der wereld ten goede komt." s)
Wij zouden mannen als Dr A. Kuyper en Dr H. Bavinck, wier beschouwingen over ons onderwerp thans zouden moeten bezien worden, geen recht doen, wanneer we deze aan het einde van dit artikel nog lieten volgen. Bovendien stamt wat zij schreven voor een deel uit het begin van de 20ste eeuw. We bewaren dit dus voor de volgende week, om dan tegelijk nader in te gaan op de vraag naar die taak van de diakonie en de roeping der gemeente.
1) Calvijn, Institutie. Vertaling Dr A. Sizoo; III, pg. 63 v.
2) P. Biesterveld en Dr H. H. Kuyper, Kerkelijk Handboekje, Kampen, Bos, 1905, pg. 20 v.
3) Kommentaar-Bottenburg, 1933, pg. SSl.
4) Kommentaar-Bottenburg, 1933, t.a.p.
5) De Oorzaken der Krankzinnigheid. Referaat in het eerste jaarverslag van de Vereen, tot Chr. Verz. v. Krankz. in Ned., pg. 52.
6) A.vf. pg. 38 V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1936
De Reformatie | 8 Pagina's