GEESTELIJKE ADVIEZEN
(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)
„In of van het Verbond".
Niet alle lezers waren het eens met mijn beschouwing van de brochure van Dr A. Kuyper Jr „In of van het Verbond".
Van meer dan één zijde kreeg ik een sclirijven, waarin men van dat niet-mee-eens-zijn, blijk gaf.
Eén van die brieven laat ik hier, op verzoek van den schrijver volgen.
In een paar artikelen wil ik trachten de hier genoemde bezwaren te weerleggen.
Het komt mij voor, dat deze broeder vrijwel geformuleerd heeft, wat er, meer of minder bewust, tegen de door mij voorgediragen beschouwingen, in veler hart leeft.
Ik hoop, dat het mij gegeven wordt, zóó te schrijven, dat het duidelijk wordt, welke vergissing men bij deze beschouwing begaat.
Hier volgt dan het schrijven ten voeten uit:
Weleerwaarde heer,
Uw „geestelijifc advies'', betrekking heHbend op „In of van ihet Verbond", van Dr Kuyper Jr, in het nummer van „De Reformatie" d.d. 20 Nov. 1936, kwam dezer dagen onder mijn aandacht.
D© inhoud was zoodanig, dat ik, hoewel de betreffende stukken van Dr K. in de „Geref. Kerkbode van Rotterdam" kennend, de inmiddels uitgekomen bro^ ohure er op heb nagelezen, alvorens IJ mijn standpunt t.o.v. het door U gesdhrevene kenbaar te maien.
Ik kan U niet anders zeggen, alsdat ik mij v£in gansöher harte aansluit aan de door Dr K. gegeven uiteenzetting en dat 'het door U opgemerkte in bovengenoemd blad getuigt van een onsohriftuurlijifce visie op de eischen, welke aan een gereformeerde preek te stellen zijn.
De door U gegeven besobouwingen kunnen dienen als bewijs van de reeds eenige jaren ingetreden deoa^ 'dentie in de gereformeerde prediking.
Ik meen te moeten opmerken, dat U zich niet sterk gevoelt op Uw standpunt, waar U zegt: „Met een stem als van metaal zou ik het alle bondelingen willen toeroepen: liuistert niet naar zulk een voorlichting". Ik vermoed, dat Dr K., gezien een dusdanige houding Uwerzijds, helaas er het zwijgen aan toe zaJ doen!
Wat ik nu laat volgen, bedoelt te protesteeren tegen Uw antwoord op een door U gestelde vraag, t. w.: „Waartoe todh moet de redeneering van Dr Kuyper leiden? U antwoordt:
„Hiertoe, dat een bondeling gaat zeggen: Ja, ik ben wel in 'het Verbond geboren en ik heb wel 'het teeken en zegel van Gods beloften ontvangen, maar ik weet niet of het wel voor mij is, of ik het wel voor mij mag aanvaarden; daartoe moet ik de heilsweldaden eerst in mijzelf bevinden; eerst als dat het geval is, mag ik gelooven, 'dat de belofte Gods ook inderdaad voor mij was bedoeld'', en verder zegt U: „Daarmede nu wordt de troost des Verbonds van zijn fundament weggeslagen; daarmede wordt de gemeente gedreven naar den kant van het Ijjdelijifc wachten op wat het den Heere zal be'hagen te doen; daarmede wordt de mogelijkheid van verzekerdheid aan de gemeente ontnomen, want in den weg, dien Dr K. wijst, wordt de zekerheid des geloofs afhankelijk gemaait van de resultaten van een zelfonderzoek, waarbij de mogelijkheid van vergissing nooit is uitgesloten".
Hierop moge ik mijnerzijds opmerken:
lo. Een ware bondeling zal zich door een prediking als door Dr K. aangegeven, nooit in lij'delykheid terugtrekken; integendeel zal bij, zelfs bij bet kleinste 'begin van zaligmakende genade aan zijn ziel, Go'dfl wegen biddend bepeinzen, zich juist gaarne uitstrekken naar de ontvouwing der heilswaarheden, weiaronder bet stuk der uitverkiezing in het centrum der openbaring staat, en daaruit putten versterking, troost en leven;
2o. zulk een, die zioh in de lijdelijkibeid gaat koesteren, bewijst slecibts dat bij een doode rank aan den wijnstok is, dat bij niet „van het Verbond" is en nog geheel vreemd staat aan bet zaligmakend werk des Heiligen Geestes (althans ten tijde als bij zulk een uitspraak doet booren);
3o. Degenen, die uitverkoren zijn en onder de uitwendige roeping gebracht worden, t. w. onder de volle openbaring van Gods Woord, waarbij de prediker alle kenteekenen van Gods werk in de uitverkorenen duidelijk en onderscheiden aangeeft, zullen op Gods tijd contact krijgen en onder een dusdanige preek uit-
spreken: „Daar grijp ïk naar, daar zal ik heil uit •wachten"; of 'Zoo dit MaJe geluid nog niet aanwezig is, dan zal een zoodanige uitgedreven worden tot gdbedsworstelingen om het te mogen verkrijgen en uiteindelijk komen tot de bekentenis: „Heere bij deze dingen leeft men, en in dit alles is ook 'het leven van miijta geest", en: „In Uw licht zie ik het Licht";
4o. Het resultaat van het zelfondezoek ziet U m. i. verkeerd. Het gaat er om na te gaan of er leven des Heiligen Geestes in ona hart aanwezig is, of wij kennen ihet leven van een Jacob dan wel dat van Ezau, Dat heeft niets te miaken met een bouwen op bevindingen onzerzijds. Het onderzoek strekt zich uit tot het al dan niet aanwezig zijn van het getuigenis des Heiligen Geestes in ons hart, m. a. w. of de kenmerken der uitverkiezing, door onze belijdenis zoo schoon genoemd, zioh in ons bevinden;
Se. De prediker moet niet trachten, zooals in den laatsten tijd zoo veelvuldig geschiedt, 't aanbiddend stuk der uitverkiezing Gods te oamoufleeren, blijkbaar om gjeen oorzaak tot ergernis te geven (onze dominee Gouvée alhier heeft onlangs gepreekt over toet: „Jacob heb Ec liefgehad en Ezau 'heb Ik gehaat", een zeer kostelijke en Schriftuurlijke prediking, maar ik moest biji velen ontstemming constateeren; daar moest men m'aar over zwijgen — is hot niet in-droevig!). Een gereformeerde preek moet in het centrum •hebben de verkiezende liefde Gods, het „Gor ecclesia", het harteMoed der Kerk! Door zuUc een prediking worden wij in ons zelf geheel afgebroken en komt Gode in alles de eer toe; worden wij opgebouwd, beerlijk vertroost door de verkiezende liefde Gods, in Christus tot openbaring gebracht, en door Zijn Geest aan 'het hart van al de Zijnen toegepast.
D'an komen 'het wonder in 'het geloof en het geloof in het wonder niet los van elkander te staan; dan gaan transcendentie en immanentie samen, hetgeen m. i. het juiste standpunt is.
Het standpunt van Dr K. is door en door schriftuurlijk en het is 'heerlijk in dezen tijd een zoo klaar geluid 'Op te vangen en ik hoop zeer, dat velen deze uiteenzetting mogen beamen, opdat de gereformeerde prediking zich weer meer naar de diepte moge afsteken.
Natuurlij'k zou ik het zeer op prijs stellen als U het bovenstaande in Uw blad doet opnemen, opdat oOk de lezers van dit getuigenis kennis nemen.
Bijl voorbaat niijb hartelijken dank en met broederlijke groeten.
Ditmaal wil ik nog niet anders doen, dan even iets zeggen over het bezwaar tegen mijn uitspraak: „met een stem als van metaal zou ik het allen bondelingen willen toeroepen: luistert niet naar zulk een voorlichting".
Ik geef toe, dat klinkt hard.
Toch blijf Ui, ook bij nadere bezinning, deze woorden ten volle handhaven.
Dat ligt nu éémnaal in den aard der zaak, waai'over het hier gaat, dat men zijn inzicht zoo krachtig mogelijk moet zoeken te zeggen.
Het gaat in deze quaesüe niet over ©en meer of minder; het is niet zóó, dat men zegt: „het kan zóó, al lijkt hel mij ook toe, dat het andere beter is". Neen, bet gaat hier over twee tegenover elkander staande inzichten, waarbij het één het ander absoluut uitsluit.
Gevolg daarvan is, dat de voorstander van lieit céne standpunt, het andere inderdaad gevaarlijk moet achten en daartegen waarschuwen moet miet al de kracht van zijn ziel. En ik geloof, dat wij hier ook het meeste bereiken, door de dingen klaar en onomwonden te zeggen. Wanneer men opzettelijk de dingen zaclit en daardoor min of meer omsluierd zegt, bestaat het gevaar, dat de lezers en hoorders gaan denken: „och, daar is wel wat verschil, maar het komt er toch niet zoo erg op aan".
En dan komen wij niet verder.
En dat moeten wij toch van elkander kunnen hebben.
Als wij van elkaar maar de overtuiging hebben, dat hel ons, van beide kanten, waarachtig te doen is om de eere des Heeren en om het heil der gemeente, dan zullen wij het juist van elkander waardeeren, dat wij elkander bestrijden met woorden, die zwaar zijn van overtuiging.
Natuurlijk mogen wij geen dingen zeggen, die elkanders persoon en karakter aantasten.
Maar dal is toch zeker in de door dezen broeder gewraakt© uitdrukking niet het geval?
Trouwens hijzelf doet niet anders dan ik gedaan heb.
Hij spreekt van „onschriftuurlijke visie", van „decadentie in de gereformeerde prediking". Dat is dunkt mij ook nog al kras niet?
Maar wal geeft dat. Zóó krijgen wij vat aan elkander. ZoO' komen wij er misschien uit. Dat moge God geven, dat het resultaat van dezen strijd zij een gezond, Schriftuurlijlc leven in onze Gereformeerde Kerken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1937
De Reformatie | 8 Pagina's