GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee maten.

Prof. Dijk schreef in „De Bazuin": Alleen wil ik nog deze opmerkingen maken, dat Ie ook Prof. Hepp behoort tot hen, die zelfstandig hun theologie opbouwen en hierin niet altijd Kuyper en Bavinck volgen; 2e de terminologie in de leer des verbonds wel tot eenig misverstand moest leiden.

Dr Kaajan merkte daarbij op: Dr Dijk verklaart dus, dat ook Prof. Hepp niet altijd Kuyper en Bavinck volgt. Ja, zoo gaat het wel meer. De een mag een koe stelen en de ander mag niet eens in den stal kijken. De een doet aan progressieve theologie en de ander bereidt een deformatie voor.

Dit laatste lijkt me beter, dan dit beweren van „misverstand" in de verbondsleer. Dr Kaajan merkt later op:

Wat ik steeds gevreesd heb, zie ik nu gebeuren. Ook de Vrije Universiteit is er nauw bij betrokken en zal vroeg of laat er den terugslag van ondervinden. Een enkel symptoom daai-van is reeds merkbaar. De "Vrije Universiteit heeft voor haar zoo gezegende en omvangrijke actie heel ons Gereformeerde volk noodig, van Dan tot Berséba toe, wilt ge: van DoUard tot Schelde. Geen levenskring kan zij, althans binnen onze Kerken, missen. Als mannen als Prof. Hepp en Prof. Schilder, beiden zeer begaafde professoren, geleerden van den eersten rang, met elkaar slaags raken, leidt dit met onafwendbare zekerheid tot rampen. En ik vrees, dat daaruit niet de Vrije Universiteit maar de Theologische Hoogeschool zijde zal spinnen. Nu zegge men niet: „Gij gunt dit zeker aan de Hoogeschool te Kampen niet". Als curator dezer School werk ik steeds con amore tot haar bloei mede. Maar de Vrije Universiteit beslaat veel breeder terrein. Een Universiteit, die bijna heel den cyclus der wetenschappen omvat, is van de allergrootste beteekenis, maar kan ook niemands hartelijke sympathie, gebed en steun missen. Dat vergete men niet.

De brochures van Prof. Hepp zaaien met kwistige hand wantrouwen en onrust. Is echter eenmaal het wantrouwen opgewekt, dan wordt ons Gereformeerde volk „kopschuw", 't Is gemakkelijk genoeg een dijk door te steken, maar men heeft niet zoo gemakkelijk weer gedicht.

Daarbij komt, tenminste volgens Dr Dijk (die het weten kan): Prof. Hepp maakt zich zelf schuldig aan wat hij aan collega's verwijt. Ook Prof. Hepp behoort tot hen, die zelfstandig hun theologie opbouwen en hierin niet altijd Kuyper en Bavinck volgen. Dan wordt het dus: „Geneesmeester, genees u zelven".

Trouwens, Dr A. Kuyper (Sr) heeft nooit beweerd, dat hij het einde was van alle tegenspraak en de Calvinistische wetenschap met hem haar afsluiting had gevonden. Progressieve theologie m a g er zijn, ja, moet er zijn.

Dr Kuyper zelf verklaart, dat hij in zijn Encyclopaedic een poging deed en een proeve gaf om de Theologie'weer tot haar recht te laten komen. Zelf zegt Dr Kuyper (Sr), dat hij de voorstelling, alsof de Dogmaticus slechts historisch te constateeren had, welke op een gegeven tijdstip de belijdenis der Kerk is, verwerpt. De dogmaticus heeft volgens dezen geleerde tot taak om daar, waar het dogma zelf van de zuivere lijn afweek, recht te zetten wat met den eisch van het bouwtype strijdt.

Prof. van Schelven heeft eens (in 1929) bepleit, dat een Hoogleeraar het recht heeft, ook aan de Vrije Universiteit, om vergissingen te maken. Dit was 'n beetje paradoxaal en Mr Heemskerk, de oud-Minister, zei toen, dat zulk een Hoogleeraar ook den plicht heeft (en dat had Prof. van Schelven verzuimd in het licht te stellen) om vergissingen zooveel mogelijk te vermijden.

Dit was juist. Ook grijpe een professor niet bij abuis het klokketouw in stee van het torentouw bij 't bestijgen van den toren der waarheid en der wetenschap. Ja, ook dit: Als een Hoogleeraar aan onze Vrije Universiteit werkelijk ten opzichte van een beginselkwestie een aberratie, een vergissing maakt, dan hebbe hij ook den hoogen moed zijn vergissing te erkennen en die te herstellen. Mfiar een wetenschappelijk man, of liever juist een wetenschappelijk man, komt er zoo moeilijk toe zijn ongelijk te belijden.

Dat Prof. Hepp zooveel aperte vergissingen nog niet beleden heeft, is bedroevend. Hij zal, schreef hij, later wel de critiek beantwoorden. Maar dat moet dan wel een zeer geweldig boek worden, wat den omvang betreft. En bovendien: mag men zoolang zwijgen? Wie dergenen, die door Prof. Hepp bestreden worden, heeft zóó lang gezwegen, als men hem beschuldigde iemand verongelijkt te hebben, zijn beweringen te hebben misduid? Niet één!

Wie zijn bedoeld?

Prof. Dijk schrijft in „De Bazuin":

Wilt ge dan, zoo zal men vragen, stilstand, die achteruitgang wordt? Allerminst, maar ik acht het onverantwoorde 1 ij k voor den dag te komen met o n r ij p e ideeën, op wier consekwenties men zich blijkbaar nog niet bezonnen heeft, en ik meen ook, dat de sfeer in deze dagen niet kalm genoeg is om in het publiek terstond dingen te zeggen, welke nog in de studeerkamer moesten blijven.

Ik weet niet, wie hier bedoeld zijn. Meeningen van Prof. Hepp? Stellingen van Dr A. Kuyper? Opinies uit den kring voor Calvinistische wijsbegeerte, waarvan Prof. Dijk bestuurslid is? Misschien van ondergeteekende? Ik vraag maar; want ik begrijp 't anders niet.

Terreinen-leer.

Ds Rietberg schiijft in „De Wachter":

Ook over Prof. Vollenhovens standpunt in zake de algemeene genade moet ik iets zeggen, om daardoor aan te toonen, dat Prof. Hepps vierde brochure onvolledig is, door geen citaten van hoogleeraren der V.U. te geven. Maar ook om te laten zien, dat er heelemaal geen reden is voor Prof. Kuyper om in „De Heraut" te juichen, dat er aan de V.U. geen binnenlandsche oorlog is en dat deze brochure zich niet keert tegen eenig hoogleeraar van de Vrije Universiteit.

In zijn college-dictaat „Isagoge Philosophiae" spreekt Prof. VoUenhoven op pag. 59 even over de verhouding van algemeene en bijzondere genade. Wat daar staat zal zeker niet de goedkeuring van Prof. Hepp kunnen wegdragen. Toch acht ik het beter dit citaat hier niet in bespreking te brengen. Om twee redenen. Ten eerste, omdat het een college-dictaat is, dat mogelijk niet in alle opzichten de gedachte van den hoogleeraar zuiver weergeeft; ten tweede, omdat het mogelijk is, dat de bespreking op college een bepaalde uitdrukking verheldert.

Anders staat het met het door Prof. VoUenhoven uitgegeven boek „Het Calvinisme en de Reformatie van de Wijsbegeerte". Hierop mogen we ons met alle vrijmoedigheid beroepen.

We lezen in dit boek op pag. 46/47: „Rest nog de vraag of de beteekenis van genade ook toelaat van terreinen der genade te spreken. Op zichzelf bestaat daartegen m.i. geen bezwaar. Mits men maar vasthoudt, dat dit terrein, zoolang het niet nader bepaald wordt, steeds hetzelfde is als het geschapene, en slechts zoo heet, omdat en voorzoover God er in welgevallen op neerziet. Dit terrein is veel breeder dan dat van de kerk als lichaam van Christus en dus a fortiori grooter dan het leven dezer kerk als kerkelijk instituut; tot in de diepst gezonken stammen schenkt God nog vaak aan bepaalde personen rijke gaven tot regeering in gezins- en volksleven. Dat hebben de Calvinisten steeds gezien en dat ligt in hun spreken over de „algemeene genade" uitgedrukt. Het terrein der bijzondere genade staat dus tot dat der algemeene als het wel- tot het niet met God verzoende leven in den kosmos, voorzoover God in gunst op Zijn schepsel nederziet. De onderscheiding tusschen algemeene en bijzondere genade is dus ten volle gerechtvaardigd en evenzoo die tusschen beider terrein; gevaar dreigt er eerst dan wanneer men haar laat samenvallen met eenige tweedeeling van het leven bij denzelfden mensch: want dan keert men terug tot de Roomsche opvatting omtrent natuur en genade, terwijl men zich de mogelijkheid dit in te zien beneemt door het gebruik van Calvinistische termen, die heel iets anders aanduiden. Gezien dit, helaas niet denkbeeldig, gevaar is het wellicht toch beter om in den geest der Schrift te spreken van „voorwerpen" dan van „terreinen" der genade."

Met dit citaat vergelijke men nu eens wat Prof. Hepp in zijn brochure aanhaalt van Ds de Graaf.

Deze vorm van critiek op de leer der algemeene genade, zegt Prof. Hepp, geeft toe, dat er onderscheid moet worden gemaakt tusschen een terrein van het ongeloovig en van het geloovig denken. Doch zoo vervolgt zij (dat is dus: de „critiek" van Ds de Graaf, R.):

„Zoo bedoelt men het echter niet, wanneer men van tweeërlei terrein, een terrein der algemeene en een terrein der bijzondere genade spreekt. Men bedoelt dan, dat in het leven van den geloovige zelf te onderscheiden is tusschen tweeërlei terrein. Ook een geloovige zou nog voor een deel van zijn leven deelen in de algemeene genade en voor een ander deel in de bijzondere genade. Zijn geloofsleven en zijn kerkelijk leven zou dan beheerscht worden door bij zondere genade, zijn overig optreden in leven door algemeene genade... Spreekt men van tweeërlei terrein in den hier bestreden zin van het woord... dan heeft menhetdualismetochnogbewaard. Daarin werkt m.i. nog iets na van het dualisme óf in r o o m- schen zin, namelijk het stellen van de genade als een correctief boven de natuur ófinLutherschen zin, namelijk de tegenstelling van genade en wet". Onder dit citaat van Ds de Graaf heeft Prof. Hepp gespatiëerd gedrukt deze conclusie geplaatst: „Wie dus aanneemt, dat er behalve particuliere genade ook nog algemeene in hem werkt, staat schuldig aan dualisme. In hem isöf de Roomsche óf de Luthersche zuurdeesem niet geheel uitgezuiverd" (pag. 25/26).

Terwijl hij op pag. 61 v.v. beredeneert, dat noch Kuyper noch eenig ander theoloog die „twee-terreinen-leer" heeft verkondigd, en dat er alleen bij dit critisch gevoelen een onhoudbare „twee-terreinen-leer" bestaat".

Ten opzichte van Prof. Schilder verklaart hij niet te willen ingaan tegen diens veroordeeling van de onderstelde „twee-terreinen-leer", want wat tegen Ds de Graaf is ingebracht „behoudt ook hier zijn kracht"

(pag. 66). Nu ga ik niet in op de vraag: heeft Prof. Hepp misschien materieel gelijk in wat hij zegt over de „twee-terreinen-leer". Het gaat om de vraag: heeft Prof. Hepp gelijk als hij ook van Prof. VoUenhoven geen citaat geeft, en heeft Prof. Kuyper stof tot roemen, dat geen citaat van eenig hoogleeraar van de V.U. gegeven wordt en dat er aan de V.U. geen binnenlandsche oorlog is?

Stel eens, dat Prof. Hepp gelijk had in zijn spreken over de „twee-terreinen-leer" — wat ik niet geloof — dan zou nog gezegd moeten worden, dat hij zich ook had moeten keeren tegen Prof. Vollenhoven (zooals ik vorige week aangetoond heb, dat hij zich had moeten keeren tegen Prof. Dooyeweerd).

Laat ieder eens rustig vergelijken wat Prof. Vollenhoven en wat Ds de Graaf zegt.

Dan blijkt het, dat zij in den grond der zaak precies hetzelfde zeggen.

Prof. Vollenhoven waarschuwt ook tegen het gevaar om bij het leven van denzelfden mensch „eenige tweedeeling" te maken (een deel van het leven dus uit de algemeene genade en een deel van het leven uit de bijzondere genade). Hij acht dit een terugkeer „tot de Roomsche opvatting omtrent natuur en genade, terwijl men zich de mogelijkheid dit in te zien beneemt door het gebruik van Calvinistische termen, die heel iets anders aanduiden".

Ea dit gevaar acht hij helaas niet denk beeldig!

Wat is dit anders dan hetgeen Ds de Graaf zegt? De conclusie, die Prof. Hepp trekt tegen den Amsterdamschen predikant (zie boven) geldt onverminderd zijn collega aan de V.U.

Als Prof. Hepp ons vertelt, dat Ds de Graaf (en ook Prof. Schilder) ongelijk heeft, wanneer hij erover spreekt, dat „men" een „twee-terreinen-leer" leert — dan moet hij dit evengoed van Prof. Vollenhoven zeggen.

Als Ds de Graaf niet mag zeggen, dat „men" het „dualisme toch nog bewaard" heeft óf in Roomschen öf in Lutherschen zin — dan mag Prof. Vollenhoven niet spreken over het „niet denkbeeldig gevaar" van terugkeer „tot de Roomsche opvatting omtrent natuur en genade, terwijl men zich de mogelijkheid dit in te zien beneemt door het gebruik van Calvinistische termen, die heel iets anders aanduiden".

Wat Prof. Hepp aan Ds de Graaf verwijt, moet hij niet minder verwijten aan Prof. Vollenhoven. Maar dan is zijn brochure niet in orde.

Niet in orde, reeds om deze reden, dat hij van den één w é 1 citaten geeft, en van den ander niet.

Afgedacht van andere bezwaren tegen deze brochure, is dit een wetenschappelijke fout. Het probleem is zoo doende niet aangepakt, gelijk het moest aangepakt worden.

De vraag rijst onwillekeurig: waarom citeert Prof. Hepp in deze brochure zijn collega's van de V.U. niet? Waarom alleen Ds de Graaf en Prof. Schilder?

In „De Standaard" komen nogal eens artikeltjes voor met het opschrift: „Hoe men de kiezers voorlicht!"

Moeten we dit gaan toepassen op deze brochure? Mogen de menschen niet weten, dat de hoogleeraren Dooyeweerd en Vollenhoven over de algemeene genade anders denken, dan Prof. Hepp meent, dat een gereformeerd mensch erover denken moet?

In weerwil van den juichtoon van Prof. Kuyper, dat er aan de V.U. geen binnenlandsche oorlog is, weet ieder, dat deze er w e 1 is.

Al geeft deze brochure geen citaten van de professoren Dooyeweerd en Vollenhoven, toch is zij inderdaad ook tegen hen gericht.

Men moet niet doen, alsof er in Kampen een hoogleeraar is, van wien men durft te beweren, dat hij een afbreker is.

Terwijl men dan den volke voorstelt: aan de V.U. is het in orde!

Zoo schept men een atmosfeer, die niet deugt. En wordt een tegenstelling in het leven geroepen, die aan de V.U. geen goed kan doen.

De N.S.B.-signatnuT van het comité „Terug naar het Evangelie".

We meldden in „Kerkelijk Leven" iets over het comité „Terug naar het Evangelie", met zijn N.S.B.-sprekers, en zijn zinspreuk „Door Nood Gedwongen". Dienaangaande schrijft nog de „N. Prov. Gron. Crt.":

Op de oprichtingsvergadering van dit comité te 's-Gravenhage had een N.S.B. Statenlid zich aan den ingang geposteerd om elkeen, die binnentrad met den N.S.B.-groet, te wenken, zulks na te laten, alsook zijn speldje van de jas te doen! Wie de circulaire ziet van de sprekers van dit comité vindt daar enkel N.S.B.-ers op. Wij noemen: Ds Ekering, Ds Ouwerkerk, Ds Hofstede, Dr Boissevain en de eenigste van wien ons niet bekend is of hij lid is van de N.S.B., is... de heer v. d. Vaart Smit. Hier kan men zich wel een heel principiëele allure geven en zeggen: zou ik niet zaaien aan alle wateren, maar zóó simpel zijn de dingen niet. De heer v. d. Vaart Smit maakt ons niet vidjs, dat toen hem een uitnoodiging bereikte zich bij zulke heeren te voegen en met hen te evangeliseeren, hij zich niet eerst heeft vergewist in welk gezelschap hij was terecht gekomen. En dat temeer, omdat de Geref. Kerk waarheen de heer v. d. Vaart Smit met attestatie is overgekomen toen hij zich in de Residentie vestigde, er een eigen stadsevangelisatie op nsihoudt. Dat hij daaraan zijn krachten geve en zich daarbij voege als hij den drang tot evangelisatie in zich voelt wakker worden! Met Prof. Schilder zeggen we hier: „De tijden zijn te ernstig, dan dat men een directeur van een Christelijk persbureau, tevens „Gereformeerd predikant", zoo maar in het openbaar zou kunnen zien optreden, zonder dat men weet namens wie hij „profeteert"."

Tenslotte: De heer v. d. Vaart Smit, die meent, dat de oecumenische beweging — een plant van vreemden bodem, die wij in Holland niet wenschen — hem in Nederland grootsche perspectieven openen zal en die dat nu maar propageert en zelfs een boekhandel „Oecumenika" aan zijn persbureau verbonden heeft, moet niet zoo naar het Oosten zien en zich zoo opvallend bewegen in den kring van menschen, die, als zij in ons land iets te vertellen krijgen, de collega's van den heer v. d. Vaart Smit het eerst in een concentratiekamp sluiten. De heer v. d. Vaart Smit is op dat gebied heel niet brandschoon, want hij heeft in zijn persberichten een uitgave van de Nenasu opgenomen, n.l. het geschrift van den heer Roskam, over: „Het „drama"-Colijn, ondergang van de Antirev. Partij", wat het dagblad „De Nederlander" aanleiding gaf op te merken, „dat hij zeer sterk geporteerd was voor de nat-soc. beginselen en dus verwondert het ons niet, dat hij ditmaal het bewijs levert ook met de Nederlandsche nat. socialisten op goeden voet te staan". En de redactie voegt daaraan toe: „Laat ons den heer v. d. Vaart Smit even waarschuwen: van dit soort injecties zijn de patiënten niet gediend". Wij onderschrijven dat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's