UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN
Rationalisatie en Mechanisatie.
IV.
In ons vorige stuk hebben we betoogd, dat mede door de ontwikkeling der techniek de handelsbetrekkingen tusschen de volken ingrijpend gewijzigd zijn. Zij maakt op vele gebieden zelfvoorziening technisch mogelijk, en heeft daardoor het streven naar autarkie gestimuleerd. Men doet o.i. verkeerd, de „abnormale politieke toestanden" alleen verantwoordelijk te stellen voor de slagnatie in het ruilverkeer; ook zonder deze factoren zou de uitwisseling van goederen den invloed der techniek hebben ondergaan. Het is thans mogelijk om geheel nieuwe grondstoffen van „eigen bodem" te
verwerken; daardoor is de behoefte aan het ruwe materiaal van andere landen geringer geworden. Een van de meest sprekende voorbeelden is- misschien de „salpeter". Tot voor betrekkelijk korten lijd had Chili van die stof het „monopolie". Thans wordt in talrijke landen gebonden stikstof gefabriceerd. Er zijn echter nog veel meer voorbeelden te noemen.
Wij staan hier naar onze meening nog maar aan het begin der ontwikkelingsperiode. De groote macht, die de mensch over de materie verworven heeft, leidt tot intensieve industriaüsatie, welker gevolgen niet te overzien zijn. Zij beteekent een overschatting van de waarde der techniek ook voor het leven der voortbrenging; het is goed om ons daar ernstig rekenschap van te geven. Brerdjaj ew beeldt dat gevaar op treffende wijze uit, wanneer hij zegt, dat de techniek van den mensch^ een kosmiurg, een bouwer der wereld!, gC'maakt heeft. Deze woorden geraken letterlijk in vervulling. Uit dat gevoel van macht nu, gaat de Russische denker voort, ontstaat een geesteshouding, die zich geheel tegenover de Christelijke religie stelt. Want zij bouwt haar verwachting op het geloof in de definitieve heerschappij over de gansche schepping. In haar uiteindelijke doelstelling is zij in strijd met de Christelijke eschatologie.
Keeren wij nu naar ons eigenlijke onderwerp terug.
Onze bedoeling was aan te toonen, dat de tegenwoordige ontwikkeling der techniek den mensch' voor een ingewikkeld samenstel van vraagstukken plaatst. Het is vrijwel onmogelijk om één probleem daaruit afzonderlijk te behandelen. Dat geldt ook voor de kwestie van het „levenspeil".
Theoretisch schijnt de zaak vrij eenvoudig: Geringere bedrijfskosten en grootere bekwaamheid! in de fabricage, toepassing van de „nieuwste vindingen", moeten het stoffelijk niveau omhoog brengen. „Rationeele productie" zal aan de menschheid slechts stoffelijken zégen brengen; slecht georganiseerde voortbrenging moet haar op den duur verarmen.
Letten we echter op het geheel der menschelijke samenleving, dan merken we, dat het vraagstuk, dat ons bezig houdt, veel gecompliceerder is dan aanvankelijk gedacht werd. Inderdaad stuit de bepaling van den invloed der „rationalisatie en mechanisatie" op talrijke moeilijkheden. Zij werkt ten goede, maar ook ten kwade. En het meest opmerkelijke is, dat beide reeksen van werkingen nauw met elkander verbonden zijn.
De geschiedenis schijnt, zooals reeds opgemerkt werd, ons argumenten voor een duidelijke, en levens eenvoudige oplossing te geven. De beschouwing van het industriëele leven in bet verleden, ontdekt herhaaldelijk weinig doeltreffende productiemethodes; zij moet de oeconomische beteekenis der aangebrachte verbeteringen gedurig erkennen. Hetgeen Mr Colenbrander daarover opmerkt, is de aandacht ten volle waard. We moeten het onmiddellijk toestemmen: het bloeitijdperk der industriëele voortbrenging bracht bijna overal welvaart.
Vergeten we echter niet, dat deze periode zichl vooral ook kenmerkte door een vrij ruilverkeer. De landen, die grondstoffen produceerden, vonden voor hun goederen belangrijke afzetgebieden; zij kochten afgewerkte producten terug.
Zoowel de productie van het ruwe materiaal als de verwerking daarvan (en vooral ook het transport) ondergingen den gunstigen invloed der mechanisatie. Maar het is o.i. niet geheel juist, alleen op dien factor te letten.
De ontwikkeling der toegepaste biologie b.v., is voor den landbouw, ook voor den tropischen landbouw, zeker van niet minder beteekenis geweest dan de mechanisatie. En zoo zijn er meer factoren te noemen, die tot de verheffing van het stoffelijk levensniveau aanzienlijk hebben bijgedragen.
Tal van bedi-ijven zijn pas „toonend" geworden, nadat zij hun afvalproducten hebben leeren verwerken of kunnen afzetten. Een mooi voorbeeld is dat van onze siaatsmijnen. Sedert (in 1921) het z.g. slikschuimen ingevoerd werd, kunnen deze (naar het oordeel der leiding) rendeeren. Zonder dat schuimen (waarbij zeer aanzienlijke hoeveelheden kool, die anders verloren gingen, behouden blijven; per dag op droge stof berekend, 3100 ton) zouden zij met verlies werken. En datzelfde geldt voor heel wat mijnbedrijven, ook die waar metaalertsen gedolven worden. De mechanische installaties zijn betrekkelijk eenvoudig; de kosten vrij gering. Deze vorm van rationalisatie is voornamelijk te danken aan den groei der natuurwetenschappelijke kennis. Het gaat hier dus niet om vei-vanging van handwerk door de machine, noch om opvoering van het arbeidstempo: zuiver wetenscliappelijke ontdekkingen hebben de industrieën geholpen.
Bijna iedere belangrijke onderneming geeft dergelijke voorbeelden; men doet goed den invloed der mechanisatie in den eigenlijken zin des woords genomen op de uitkomsten van verschillende bedrijven niet te overschatten.
Het is hier echter niet dei plaats om uitvoerig over dit onderdeel van het vraagstuk te handelen. Wij willen meer letten op algemeene verschijnselen. In het vorige artikel is reeds gewezen op de kapitaalbehoeften der moderne industrieën. Zij kosten bij hun opbouw vaak schatten gelds.
Een van de gevolgen daarvan is de drang tot protectie. De „jonge bedrijven" moeten „in den eersten tijd", heet het, bescliermd worden, anders dreigt kapitaalverlies. Men wil zekerheid omtrent den afzet. Hooge tarieven en scherp begTensde contingenteeringen moeten zorgen, dat in ieder geval het „binnenland" afnemer is. Deze min of meer gedwongen consumptie is echter geen bewijs van groote inwendige kracht. Ook de massa der vaste lasten maakt de bedrijven gevoelig. Daarom huivert „het kapitaal", om zich daarin „vast te leggen". Vandaar dat het liever werkeloos blijft. Het gevolg is, dat tallooze arbeiders geen werk kunnen vinden.
Zóó groot acht onze regeering in dezen tijd de kans van kapitaalverlies, dat zij ondanks den zoogenaamden „overvloed" van onbelegde middelen, maatregelen neemt om roekeloos gebruik tegen te gaan. Bij het debat over het ontwerp-bedrijfsvergunningswet in de Eerste Kamer, heeft M i- nister Steenberghe betoogd, dat deze wet legen kapitaal verspilling gericht is. Zij kan dus nu verbieden, dat bepaalde bedrijven opgericht worden, dat dus ergens kapitaal geïnvesteerd wordt. Ook in een rede voor de „I n d u s t r i ë e 1 e Club" heeft Z.Exc. de noodzakelijkheid van het bezit eener dergelijke macht, uitvoerig verdedigd.
Dat zegt iets! Het bewijst, dat de bedrijven veel gevoeliger zijn geworden. Een moderne onderneming kan eigenlijk niet „klein" beginnen. Zij heeft uitgebreide installaties noodig; haar berekeningen zijn op een bepaalden afzet gebaseerd. Daarom zijn protectionistische maatregelen haast niet te vermijden; daarom wil de regeering zeggenschap over de oprichting, beoordeelen of deze inderdaad in het „belang der gemeenschap" is.
Nu zegge men niet steeds, dat de „bijzondere omstandigheden" daarvan de oorzaak zijn. Een dier „bijzondere omstandigheden" is de moderne productiewijze zelf. En zeker niet degene met het geringste effect!
Bo.vendien: een van de gevolgen van de ontwikkeling der techniek is de zeer intensieve bewapening. Ook op dit gebied heeft zij zelfvoorziening in verschillende landen mogelijk gemaakt. Althans voor een belangrijk gedeelte. Door de toepassing van de moderne rationeele methodes zijn stelsels van improductieve werkverschaffing gebouwd kunnen worden, die kapitalen verslinden. Niet alleen op het terrein der bewapening.
Er is echter nog meer! In een kapitaal-intensief bedrijf past zuinig beheer. Vandaar, dat het arbeidstempo hoog opgevoerd wordt. Immers in den tijd, waarin de kostbare machines werken, moeten zij zooveel mogelijk produceeren.
Het noodzakelijke gevolg daai-van is in de eerste plaats scherp begrensde arbeidsverdeeling. De beteekenis dezer organisatie hebben wij elders uitvoerig trachten te schetsen, i)
„Wal te denken van den arbeider", zegt D r R o - z e m o n d 2), „van den arbeider, die jarenlang denzelfden gang gaat naar dezelfde fabriek, waar hij dezelfde handgi-epen uitvoert aan dezelfde onderdeel en van producten, waarvan hij dikwijls de samenstelling niet kent, de bestemming niet weet en het nut niet begrijpt? "
„Men behoeft geen zwarte pessimist te zijn om het nut van vele producten der moderne techniek minstens twijfelachtig te vinden, zoodat bij moeizamen, sloopenden arbeid ook de groote troost van het besef zijn plicht te doen tegenover medemensch en gemeenschap nauwelijks bereikbaar is."
Inderdaad! En zij, die in onze ki-ingen pleiten voor een verdere rationalisatie en mechanisatie, zooals Mr Colenbrander en de hoofdredacteur van „De Opbouw", mogen niet verzuimen, in hun beschouwingen vooral ook deze zijde van het vraagstuk te betrekken.
„De mechanisatie opzichzelf is een zegen", zegt de laatste. Wij kennen geen „mechanisatie opzichzelf". Alleen die in het groote arbeidsverband. En wie iets ervaren heeft van de intense spanning, waaronder de arbeider dikwijls werkt, van het razende tempo, waarin hij zijn dagelijkschen arbeid moet verrichten, die neemt zoo'n uitspraak als boven aangehaald is, niet gemakkelijk over. En waclit ook een oogenblik met te pleiten voor „verdere rationalisatie en mechanisatie", omdat deze alleen kan slagen met een nog sterker opgevoerd arbeidstempo en met nog verder voortgaande arbeidsverdeeling.
En dus verkorting van den werktijd?
Meent men daarvoor te moeten pleiten? Goed, maar dan moeten de consequenties aanvaard worden!
En één van die consequenties is de verdediging van het ploegenstelsel, of de aanvaarding daarvan als een „noodzakelijk kwaad".
Een arbeidsweek van zes dagen telt 144 uren. Zou een bedrijf, waarin veel kapitaal geinvesteerd is, kunnen rendeeren, wanneer zijn machines sleclils ongeveer een vierde gedeelte van den beschikbaren arbeidstijd draaien? De vraag stellen is haar beantwoorden. Tenzij de leiding methodes vindt, die de productie nog veel en veel sterker opvoeren.
Men mag er niet aan denken!
Dus het ploegenstelsel! Met de ruïneuze gevolgen daarvan voor het gezhisleven. Leest slechts de ook in dit blad besproken brochure van Dr van Heek: „Sociale gevolgen van de economische crisis en depressie in Enschedé", en de daarin aangehaalde artikelen uit het „Textielarbeidersblad" (orgaan van Unitas; no. van 6 Jan. 1937).
Leerzaam is in dit verband het bekende rechtsgeding tegen de kalkzandsteenfabriek „Aernoudt" (Directeur: Baron van Hardenbroek).
Daarover den volgenden keer.
1) Zie „Discipelscliap in de Fabric!: ".
2) Rede voor de N. C. R. V. Zie 18 Dec. 1937. Blad „Voor den Zondag". , , De Nederlander",
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1938
De Reformatie | 8 Pagina's